BK1101 – Inleiding in de bedrijfskunde (524767aw)
Inleiding in de Bedrijfskunde:
- Wat is bedrijfskunde?
o Een multi- en interdisciplinaire (actieve) wetenschap.
- Hoe is bedrijfskunde ontstaan?
o In de VS was er behoefte aan generalisten.
o In Nederlands vond er een verschuiving plaats, we werden specialistischer.
o In Duitsland zijn er alleen maar specialisten, managementproblemen worden bij andere
studies behandeld.
- Waarom bestaan bedrijven?
o Om iets van waarde te produceren.
o Systeembenadering: het transformeren van inputs
Hoofdstuk 1
Bedrijfsactiviteiten:
1. Operations: de productie van goederen. De andere bedrijfsactiviteiten zijn hierom gebouwd.
Core Business: het belangrijkste wat een bedrijf doet. Een belangrijk onderdeel van operations
is zorgen dat de productie effectief is.
2. Marketing en Verkoop: hoe een bedrijf zijn goederen gaat verkopen. De vraag die je hierbij
kan stellen is: hoe ga jij ervoor zorgen dat consumenten jouw product gaan onthouden, en hoe
zorg je ervoor dat het beeld in hun hoofd klopt?
3. Finance en Accounting: de controle van het bedrijf. Het belangrijkste doel is om investering
en andere kosten te minimaliseren.
4. Innovatie: vernieuwing. Het kan gezien worden als (1) een middel om een doel te bereiken of
(2) het uitvinden en toepassen van nieuwe technologieën voor de productie (operations).
5. Human Resource Management: alles dat gaat over de medewerkers.
- Het is belangrijk om te onthouden dat de processen/activiteiten elkaar beïnvloeden. Soms
hebben ze tegengestelde belangen, als manager is het daarom je taak om te zorgen dat de
processen met elkaar samenwerken.
- De activiteiten bestaan ook niet in een vacuüm, ze worden beïnvloed door de context waarin
ze opereren.
Organisatiemodellen:
- Systeembenadering/Systems Approach: kijkt vooral naar de inputs, processen en outputs.
o Assumes that all organizations are made up of interdependent parts.
▪ Inputs: materials, labour, methods, finance, technology, information
▪ Process: strategy formulation, innovatiom, operations, marketing, HRM,
accounting
▪ Outputs: good, services, profits, information, waste, economic growth
- Contingentiebenadering/Contingency Approach: kijkt vooral naar de omgeving.
,1. Scientific Management (1900) – Taylorisme/Grondlegger
a. Ontstaan tijdens de industrialisatie, hierdoor was er spraken van schaalvergroting en
werden organisaties groter/complexer.
b. Er was gebrek aan controle (door het management) en zzp’ers kregen geen kansen.
c. Belangrijke Kenmerken:
i. Efficiency staat voorop, alle onnodige handelingen worden uit het process
geschrapt.
ii. Denken en doen worden gescheiden, management doet het denkwerk en de
medewerkers voeren de taken uit. Dit gaat hand in hand met het concept van
functie-afsplitsingen.
d. Scientific Management zegt dat de mens een homo economicus is, en alleen geld wilt
verdienen. Verder is het volgens dit model belangrijk dat er standaardisatie plaatsvindt,
en dat er strikte instructies en normen worden opgesteld.
e. Overige aannames:
i. De mens is een rationeel calculerende machine. De hiërarchie zorgt voor
discipline.
2. Human Relations (1920-1930)
a. Onstaan toen er motivatieproblemen ontstonden op de werkvloer, en er was brede
maatschappelijke oncreden.
b. De informele groep staat centraal: de relaties binnen collega’s heeft een motiverend
effect op de ander.
c. Hawthorne Effect: aandacht motiveert: de productiviteit gaat omhoog als je aandacht
besteed aan je personeel.
d. Human Relations zegt dat de mens een homo sociologicus is en dat geld een secundaire
factor is.
3. Contingentie-Theorie (1950-1960)
a. Ontstaan toen er schaalvergroting optrad, dit zorgde voor toenemende complexiteit en
diversiteit.
b. Is een dominante vorm van de systheemtheorie, maar er wordt meer gekeken naar de
organisatiestrucuur en de procedures.
c. Het belangrijkste kenmerk is dat er wordt gezocht naar een fit tussen de organisatie en
de omgeving.
d. De strucuur verandert op het moment dat de omgeving verandert.
i. Mechanische Structuur: omgeving is simpel en stabiel. Groepjes onder de
managers.
1. Uitgebreide afdelingen, hoge formalisatie en centralisatie.
ii. Organische Strucuur: omgeving is complex en dynamisch. Individuen wisselen
constant en werken met iederen samen.
1. Lage formalisatie en participatieve besluitvorming.
4. Organisaties als netwerken (1970)
a. Ontstaan toen er spraken was van toenemende internationale concurrentie. Dit zorgte
voor toenemende onzekerheid.
b. De nadruk ligt op kennisoverdracht, flexibiliteit en innovativiteit. Vertrouwen en een
goede cultuur houden het netwerk bijeen.
, c. Managers zijn faciliterend in plaats van directief. De nadruk ligt op horinzontale
relaties.
Literatuur:
Chapter 1: Worlds of Business
We can only understand businesses when we understand the contxts in which they operate.
Globalisation – Environmental (state, technology, labour, economy, cultural and institutional
frameworks) – Organizational (ownership, size, structure, goals, organizational cultur) – Strategic
(strategy, business, ethics, management & leadership) – Activities (innovation, operation, marketing,
HRM, Finance)
Strategic Level = decisions that determine the direction in which the business activities are heading
(e.g. products + services, budgets + number of employees)
Article: The concept of the corporation
- Corporations are social organizations.
- Important: product of their history, internal architecture, organizational design, relationships.
- Importance of good manager skills.
- Management consultants are more importance to corporatie strategies: sought to develop
practical insights.
- Only people can have resonsibilites.
- Boudaries of the firm: transaction costs.
- Nexus of contract: corporations are empty shells, people co-operate out of shared individual
interests.
- Penrose’s Theory of Growth of the firm: growth is determined by the people willing to do
something. Stakeholders are the driving force.
Hoofdstuk 2
Managementfuncties:
1. Planning: het opstellen van doelen, en het bedenken van hoe je deze doelen kan behalen.
2. Organizing: het opstellen van alle bronnen en activiteiten op zo’n manier dat je je gewenste
resultaat terug ziet.
3. Leading en Motivating: het beïnvloeden van je medewerkters op zo’n manier dat zij
gezamenlijk hetzelfde doel nastreven.
4. Controlling: het evalueren en reguleren van activiteiten. Je moet constant toezicht houden en
dingen aanpassen als dat nodig is.
a. Zet standaarden: zo weten medewerkers wat er van hun verwacht wordt.
b. Meet prestaties
c. Neem corrigerende maatregelen: investeer waar nodig.
- Als een manager beslissingen neemt, noemen we dat managerial decision making. Het is
belangrijk om de juiste analytische vaardigheden te bezitten.
- Je moet als manager alle omgevingsfactoren analyseren en daarna pas een beslissing nemen.