Inleiding in de psychologie
Geest, gedrag en psychologische wetenschap
1.1
Psychologie: Wetenschap van het gedrag en de psychische processen van het individu.
Experimenteel psycholoog (onderzoekspsychologen): Psycholoog die onderzoek doet naar
elementaire psychologische processen – in tegenstelling tot een toegepast psycholoog.
Docent psychologie: Psycholoog met als primaire taak het geven van onderwijs op bijvoorbeeld een
hbo- of bacheloropleiding of aan een universiteit.
Toegepast psycholoog: Psycholoog die de door experimenteel psychologen vergaarde kennis is
gebruikt om problemen van mensen op te lossen door middel van trainingen, het ontwerpen van
speciale gereedschappen of psychologische behandelingen.
Psychiatrie: een medisch specialisme dat zich richt op de diagnose en behandeling van mentale
stoornissen.
Pseudopsychologie: niet-onderbouwde psychologische aannamen die als wetenschappelijke
waarheden worden gepresenteerd.
Anekdotisch bewijsmateriaal: Getuigenissen die de ervaringen van iemand of enkele personen
schetsen, maar ten onrechte voor wetenschappelijk bewijs worden aangezien. Ze kunnen niet van
deze kleine groep mensen hun ervaringen uitgaan hoe geloofwaardig ook.
Bias: Een vooroordeel, vervorming of vertekening van een situatie, meestal op basis van persoonlijke
ervaringen en waarden.
Emotionele bias: De neiging om oordelen te vellen gebaseerd op attitudes en gevoelens, in plaats
van op een rationele analyse van het bewijsmateriaal.
Confirmation bias (bevestigingsbias): De neiging om informatie die niet bij je opvattingen aansluit te
negeren, onbewust vergeten of te bekritiseren en om in plaats daarvan informatie te zoeken waar je
het wel mee eens bent. Bijvoorbeeld de rede dat mensen in astrologie blijven geloven ze onthouden
de dingen die kloppen en vergaten de dingen die niet waar waren.
1.2
Biologisch perspectief: Het biologische perspectief dat de oorzaken van gedrag zoekt in het
functioneren van de genen, de hersenen en het zenuwstelsel en hormoonstelsel. Bedankt door de
Franse filosoof René Descartes. Hij maakte onderscheid tussen de geest en het lichaam.
Neurowetenschap: Het vakgebied dat zich richt op begrip van hoe de hersenen gedachten,
gevoelens, motieven, bewustzijn, herinneringen en andere mentale processen creëren.
Evolutionaire psychologie: Voortgezet 150 jaar geleden door ideeën van Charles Darwin.
Evolutionaire psychologie is een relatief nieuw specialisme in de psychologie dat gedrag en mentale
processen beschouwt op basis van hun genetische aanpassingen aan overleving en voortplanting
Introspectie: Beschrijving van je eigen innerlijk, bewuste ervaringen.
(Willhelm Wundt deed samen met zijn studenten bijvoorbeeld onderzoek naar getrainde vrijwilligers
waarbij ze sensorische en emotionele reacties op verschillende prikkels moesten beschrijven).
Structuralisme: Historische stroming binnen de psychologie die de basisstructuren van de geest en
de gedachten trachtte te ontrafelen. Structuralisten zochten de ‘elementen’ van de bewuste
ervaring. (Edward Bradford Titchener bracht als pupil van Wundt deze term naar Amerika. Wundt
wordt als de vader van het structuralisme beschouwd.) Wundt was opzoek naar een structuur in het
menselijke brein.
Functionalisme: Historische stroming binnen de psychologie die meende dat psychische processen
het beste begrpen kunnen worden in het licht van hun adaptieve nut en functie. Ze waren
geïnteresseerd in hoe de mens zich aanpaste en hoe psychologie hierop kon worden toegepast.
(William James)
,Cognitief perspectief: Een van de belangrijkste psychologische perspectieven, waarbij de nadruk ligt
op mentale processen, zoals leren, geheugen, perceptie en denken als vormen van
informatieverwerking.
Behaviorisme: Een historische school die ernaar streefde om van de psychologie een objectieve
wetenschap te maken die zich alleen richt op gedrag en niet op mentale processen.
Behavioristisch perspectief: Een psychologische invalshoek die de bron van onze handelingen zoekt
in stimuli vanuit de omgeving, in plaats van innerlijke mentale processen.
Psychodynamische psychologie: Een benadering die de nadruk legt op het begrijpen van het
menselijk functioneren in termen van onbewuste behoeften, verlangens, herinneringen en
conflicten.
Psychoanalyse: Een benadering van de psychologie die is gebaseerd op veronderstellingen van
Freud, die de nadruk legt op onbewuste processen. De term verwijst zowel naar Freuds
psychoanalytische theorie als naar de psychoanalytische behandelmethode.
Perspectieven vanuit de gehele persoon (‘Whole person’): Aantal psychologische perspectieven die
draaien om een globaal inzicht in de persoonlijkheid, waaronder de psychodynamische psychologie,
humanistische psychologie en de psychologie van karaktertrekken en temperament.
Humanistisch perspectief: Een klinische benadering die de nadruk legt op de mogelijkheden, groei,
potentie en vrije wil van de mens.
Psychologie van karaktertrekken en temperament: Een psychologisch perspectief bedacht door de
oude Grieken (Hippocrates) dat gedrag en persoonlijkheid zien als de producten van fundamentele
psychologische kenmerken. Individuen kunnen worden begrepen in termen van hun temperament
en blijvende karaktertrekken.
De oude Grieken verklaarde dat de persoonlijkheid werd geregeerd door 4 humores (vloeistoffen)
afhankelijk van welke vloeistof overheerste kon iemand een van de volgende types zijn.
- Sanguinisch (bloed) opgewekt, gepassioneerd
- Flegmatisch (slijm) kalm
- Melancholiek (zwart gal) depressief temperament
- Cholerisch (geel gal) opvliegend, prikkelbaar
Tegenwoordig gebruiken ze dit nog steeds zoals introversie en extraversie.
Ontwikkelingsperspectief: Een van de 6 belangrijke perspectieven van de psychologie, dat zich
onderscheid door de nadruk op erfelijkheid en omgeving, en op voorspelbare veranderingen die zich
voordoen tijdens de levensloop.
Sociocultureel perspectief: Een van de 6 belangrijke perspectieven van de psychologie, dat de
nadruk legt op het belang van sociale interactie, sociaal leren en een cultureel perspectief.
Ze stellen het idee van sociale invloed centraal, ze bekijken de verschillen in culturen hoe ze
liefhebben, hun vooroordelen, agressie, gehoorzaamheid enz.
Cultuur: Een complexe mix van taal, opvattingen, gewoonten, waarden en tradities die wordt
ontwikkeld door een groep mensen en die wordt gedeeld met anderen in dezelfde omgeving.
Crosscultureel psycholoog: Een psycholoog die werkt in dit specialisme is geïnteresseerd in de
manieren waarop psychologische processen verschillen tussen mensen van verschillende culturen.
Holisme: Visie die totaliteit altijd belangrijker vindt dan de som der delen. Samen helpen alle 6
perspectieven om een holistisch beeld te schetsen van het menselijke gedrag.
1.3
Wetenschappelijke methoden: Een uit vier stappen bestaande procedure voor empirisch onderzoek
van hypothese, waarbij de omstandigheden zo zijn gekozen dat vooroordelen en subjectieve
oordelen worden uitgesloten. (1 stap van de test)
Empirisch onderzoek: Onderzoeksbenadering waarbij gegevens worden verzameld door middel van
objectieve informatie uit de eerste hand, gebaseerd op sensorische ervaringen en observatie.
Het woord ‘empirisch’ betekend letterlijk ‘op basis van ervaring’.
Theorie: Toetsbare verklaring voor een aantal feiten of observaties.
, Hypothese: Voorspelling van de uitkomst van een wetenschappelijk onderzoek; een bewering over
de relatie tussen variabelen in het onderzoek. Om toetsbaar te zijn moet een hypothese
falsificeerbaar (weerlegbaar) zijn, dat betekent dat de hypothese zodanig moet worden opgesteld
dat kan worden bewezen of deze juist of onjuist is.
Variabele: Element dat van invloed op hetgeen onderzocht wordt. (Zoals geformuleerd in de
onderzoeksvraag of hypothese).
Operationele definitie: Objectieve omschrijving van een concept dat bij een wetenschappelijk
onderzoek hoort. Operationele definities kunnen concepten die worden bestudeerd herformuleren
in gedragsmatige termen (angst kan bijvoorbeeld operationeel worden gedefinieerd ‘zich van een
stimulus af bewegen’). Operationele definities zijn ook exacte omschrijvingen van de manier waarop
een experiment moet worden uitgevoerd waarop belangrijke variabelen moeten worden gemeten.
(Aantrekkingskracht kan bijvoorbeeld worden gemeten door de hoeveelheid tijd iemand naar een
ander kijkt).
Data: Informatie, in het bijzonder gegevens die door een onderzoek zijn verzameld en die worden
gebruikt om een hypothese te toetsen. (Enkelvoud:datum.)
Experimentele conditie: Omstandigheden waaraan de leden van de experimentele groep tijdens de
speciale behandeling worden blootgesteld.
Experimentele groep: Proefpersonen die worden blootgesteld aan de speciale behandeling die men
onderzoekt.
Controleconditie: Omstandigheden waaraan de leden van de controlegroep tijdens het experiment
worden blootgesteld. Deze condities zijn op bijna elk onderdeel identiek aan de experimentele
conditie, met uitzondering van de speciale behandeling, die alleen de experimentele groep ontvangt.
Controlegroep: Proefpersonen die worden gebruikt als vergelijkingsmateriaal naast de
experimentele groep. De controlegroep krijgt niet de speciale behandeling waar men meer over wil
weten.
Onafhankelijke variabele: Variabele die zo genoemd worden omdat de onderzoeker hem
onafhankelijk van alle andere, zorgvuldig gecontroleerde experimentele omstandigheden kan
manipuleren.
Afhankelijke variabele: De variabele die wordt gemeten of geobserveerd. Binnen een experiment
wordt de afhankelijke variabele door het manipuleren van de onafhankelijke variabele beïnvloed. De
eventuele variatie in de waarde van de afhankelijke variabele is het effect waar in de onderzoeker
geïnteresseerd is.
Randomisering: Procedure waarbij volledig door het toeval wordt bepaald of proefpersonen aan de
experimentele groep of de controlegroep worden toegewezen; kan ook betrekking hebben op de
procedure binnen een experiment, waarbij de volgorde waarin de stimulus wordt aangeboden
volledig door het toeval wordt bepaald.
Significant: Een statische term die aangeeft dat het waarschijnlijk is dat het waargenomen effect niet
door toeval is ontstaan, maar door de onafhankelijke variabele te veranderen.
Repliceren: Een onderzoek opnieuw uitvoeren om te zien of dezelfde resultaten worden verkregen.
Om bias uit te sluiten wordt replicatie vaak gedaan door iemand anders dan de onderzoeker die het
oorspronkelijke onderzoek uitvoerde.
Experiment: Type onderzoek waarbij de onderzoeker gebruik maakt van vergelijkbare groepen en
alle omstandigheden controleert en rechtstreeks manipuleert, inclusief de onafhankelijke variabele.
Correlatie onderzoek: Vorm van onderzoek waarbij de relatie tussen variabelen wordt bestudeerd
zonder een onafhankelijke variabele in een experiment te manipuleren. Uit correlatieonderzoek kan
geen oorzaakgevolgrelatie worden afgeleid. (Bijvoorbeeld bij een onderzoek dat gevaarlijk zou
kunnen zijn voor de gezondheid, ga je opzoek waar dit ooit per ongeluk is gebeurd en dat vergelijk je
met een situatie met soortgelijke variabalen maar dan zonder het incident.)
De correlatiecoëfficiënt wordt aangegeven met r deze zit altijd tussen de -1 en +1.
Geen correlatie: Een correlatiecoëfficiënt die aangeeft dat de variabelen geen relatie hebben met
elkaar. Dan is de correlatie 0