SAMENVATTING PRAKTIJK BLOK 2.1
Bewegingsonderzoek
Rug: flexie (20-45 graden), extensie (25-45 graden), lateroflexie (20-40 graden),
rotatie (35-50 graden) = thoracaal
Flexie (40-60 graden), extensie (20-35 graden), lateroflexie (15-20 graden), rotatie
(3-18 graden) = lumbaal
mag zo ver mogelijk naar voren buigen MCPP: volledige extensie
mag uw handen in de rug zetten en dan naar achteren gaan Rustpositie: midden van
hand langs been naar beneden laten glijden flexie en extensie
rotatie in zit; op hoek behandelbank, 1 been aan elke kant.
Rechtop zitten en dan draaien
Nek: flexie (35 graden), extensie (70 graden), lateroflexie (35 graden), rotatie (45
graden)
kin naar de borst MCPP: volledige extensie
hoofd zo ver mogelijk naar achteren Rustpositie: midden van flexie en
linkeroor naar linkerschouder brengen extensie
hoofd draaien naar links
Heup: flexie (110-120 graden), extensie (10-15 graden), abductie (30-50 graden),
adductie (30 graden), exorotatie (40-60 graden), endorotatie (30-40 graden)
alle bewegingen in ruglig, behalve extensie die gaat in buiklig:
mag uw knie in de richting van de schouder brengen MCPP: volledige extensie, endorotatie
been gestrekt omhoog brengen en abductie
been gestrekt naar buiten bewegen
Rustpositie: 30 graden flexie, 30
been gestrekt over andere been heen bewegen
graden abductie en lichte exorotatie
1 been plat, andere 90 graden van de bank.
Voet naar binnen draaien = exorotatie, voet naar buiten draaien is endorotatie.
Let op: normaalwaarden, bij prom op eindgevoel (stug, verend, hard) en vergelijk
beide zijdes
Waarom zou je de heupfunctie onderzoeken bij een patiënt met lage rugklachten?
omdat onderzoek plaatsvindt in de aangedane regio en in de
biomechanisch en fysiologisch gerelateerde gewrichten van die regio
beperkingen in de heupfunctie hebben gevolgen voor de rug
, Segmentaal onderzoek
Rug: specifieke lumbale wervelkolom torsie test
- patiënt in zijlig
- onderste been
strekken, bovenste
been buigen
- de wervel die je
onderzoekt moet
loodrecht op de bank
staan, trek de
schouder naar je toe
zodat dit gebeurd
- laat de patiënt met beide handen de ellebogen vast pakken, als ft ga je hierdoor
heen met de arm die het dichtst bij de patiënt is
- de andere hand zet je op de wervel die je wilt onderzoeken
Kan ook in zit, zelfde principe
Nek:
- patiënt in zit, mooi rechtop
- breng je hand naar C2 door voor de patiënt zijn/haar hoofd langs te gaan
- andere hand de snuitgreep voor de wervel eronder
je maakt de beweging in de richting van de aangeven
pijl op de afbeelding
handgrepen voor aan de
achterzijde
PA druk ofwel Federung
Rug:
- patiënt in buiklig
- PA = posteroanterior
, - druk geven op de wervel d.m.v. snuitgreep, zijkant van de handpalm of 2 vingers
naast wervel plaatsen en dan daarop druk geven met de zijkant van de handpalm
CTO (cervicale thoracale overgang)
- Wanneer dit minder bewegelijk is kan het zo zijn dat er ook een beperking te
vinden is bij de nek, ofwel cervicaal
Test:
- zet je vinger op de processus spinosi heterolateraal van de
arm die je gaat bewegen
- arm patiënt breng je naar maximale anteflexie
Bekijk ook: AC gewricht, alle bewegingen schouder, scapulae en glenohumeraal
MCI (Motor Control Impairment)
MCI is een disbalans tussen global movers en local stabilizers. De global movers
nemen de functie over van de local stabilizers ten aanzien van de stabiliteit. Hierdoor
wordt het coördinatief vermogen van de wervelkolom minder.
7 stappen van actieve stabiliteit:
1. Begin de training met het bewust
zijn van veilige spinale bewegingen
en de neutrale positie van de
wervelkolom = kinesthetic
awareness
2. Laat de patiënt leren om de local
stabilizers te activeren tijdens de
neutrale positie
specifiek de transversus abdominis
en de multifidus
3. Voeg extremiteitsbewegingen toe,
dynamische stabilisatie.
4. Verhoog het aantal herhalingen
om uithoudingsvermogen te
vergroten bij de stabiliserende
musculatuur
5. Gebruik afwisselend isometrische contracties en ritmische
stabilisatietechnieken