Psychopathologie
College 1
Vanaf 2007 weten we al dat bijv. ritalin niet het wondermiddel is. Alleen 13 jaar later dringt dat pas
in een heel langzaam tempo door in de samenleving. Doordat ik studieboeken oude dingen blijven
staan.
Er zijn in de orthopedagogiek meer visies dan feiten
Algemene punten:
Doel vak: goed beeld hebben van kinder psychiatrische stoornissen. Ook een kritische houding
hebben (niet alles wat je leest is waar)
Tentamen: 50 vierkeuze vragen (boeken, collegestof, artikelen, overkoepelende vragen) fysiek.
Wat is psychopathologie:
Geen eenvoudig antwoord/definitie op. Abnormaliteit proberen op meerdere manier te definiëren.
Echter is geen manier perfect. Abnormaliteit op basis van:
Statistische afwijking: wat niet vaak voorkomt. Zie bijv. de normaalverdeling, zit je helemaal
links of rechts, dan ben je op statistische grond abnormaal. Bijv. de 5% drukste mensen zijn
abnormaal. Nadelen:
o Bij het score van gedragingen laat je de context helemaal buiten beschouwing. Een
kind kan bijv. ook heel druk zijn omdat het te weinig slaapt of omdat het
overvraagt/ondervraagt wordt.
o Zeldzaam, weinig voorkomend gedrag kun je ook niet als abnormaal beschouwen. Als
iemand verdrinkt, zullen heel veel mensen niet het water inspringen om hem te
redden. Dat is zeldzaam/afwijkend gedrag, maar dat is ook niet ziekelijk.
Mate van impairment: als iemand niet meer goed functioneert. Dit is voor alle stoornissen
ingevoerd. Het zegt: we mogen nooit spreken van een psychiatrische stoornis als er geen
sprake is van disfunctioneren. Je kunt nog zo angstig, druk, etc. zijn, maar zolang jij goed
functioneert mag er geen psychiatrische diagnose worden gesteld. Nadelen:
o Geen objectieve criteria. Wanneer spreek je van impairment? Wanneer functioneert
iemand slecht genoeg om te mogen spreken van een psychiatrische stoornis.
o Niet altijd zichtbaar. Dus iemand kan heel lang rondlopen met angst of depressie
zonder dat je het merkt.
Psychologische distress / ongelukkigheid: mensen die zich somber, geagiteerd, paniekerig,
boos, akelig voelt, die geven we een psychiatrische diagnose.
o Kinderen kunnen distress (rotgevoel) niet goed verwoorden
o Gedragsproblemen gaan niet altijd samen met ervaren distress. Mensen kunnen heel
moeilijk voor hun omgeving zijn, maar dat zelf niet door hebben. Ze zien zelf het
probleem niet.
Culturele afwijkingen: afwijken van de maatschappelijke normen/waarden, en deze
overtreden.
o Deze normen en waarden variëren per cultuur. Je wilt graag iets zeggen wereldwijd.
In Nederland willen we dat kinderen snel in hun eigen bed slapen, maar in andere
culturen vinden het heel normaal dat kinderen bij hun ouders slapen. Daar is dat
helemaal niet afwijkend.
Rigiditeit / inflexibiliteit: als mensen heel star zijn en niet in staat zijn hun gedrag aan te
passen in andere omstandigheden. Denk aan kinderen die altijd aan hun ouders vastgeplakt
zitten. Soms is dat rechtvaardig, maar lang niet altijd. Terugkerende inflexibele gedachten en
gedragingen in bijna alle situaties.
o Regiditeit en inflexibiliteit zijn termen die best moeilijk te beschrijven zijn
o Al te flexibel is ook niet gezond. Kijk bijv. naar kinderen die in heel veel
pleeggezinnen zijn geweest.
,Big all: we zullen ongeacht al onze kennis nooit precies weten waar we mee bezig zijn. We gebruiken
de DSM.
DSM
Internationaal gebruikt psychiatrisch handboek waarin alle psychiatrische stoornissen uitgewerkt
staan, dat nemen we als uitgangspunt. Dit handboek is gebaseerd op het medische model, met het
achterliggende idee van we hebben de categorieën en we kunnen het idee achter de stoornis
ontdekken. Het komt uit de medische hoek en we hebben voor alle stoornissen achterliggende
oorzaken (onderliggende psychobiologische disfunctie). Stoornissen staan nauw omschreven, aan de
hand van criteria. Er moet aan zoveel criteria voldaan zijn, willen we spreken van een stoornis (+
natuurlijk impairment). Kanttekeningen:
Voorbeeld depressie. Een aantal criteria voor depressie, en als je depressie kan
diagnosticeren moet je aan 5 van de 9 criteria voldoen. Echter zijn het heel erg extremen. Je
moet er precies tussenin bewegen, anders voldoe je al aan een depressieprobleemcriteria.
Voorbeeld ADHD: In 17 van de 18 gedragscriteria staat het woordje vaak, maar hoe vaak is
vaak? Stel een kind staat 3 keer van z’n stoel op, is dat dan vaak? Het is objectief, wat de een
vaak vind, vind de ander meevallen. Je kunt de criteria heel streng toepassen, en dan passen
er maar een paar kinderen. Je kunt het ook breed toepassen, en dan past de halve klas in de
definitie.
Nadelen:
ze zijn rekbaar en we gaan de afgelopen decennia steeds breder kijken, en sneller een
diagnose geven.
In de DSM is er geen ruimte om onderscheid te maken tussen normale reacties op
abnormale situaties en abnormale reacties op (ab)normale situaties. De context wordt totaal
niet meegenomen.
Ontstaan DSM classificaties
Er zijn steeds meer psychiatrische stoornissen bijgekomen: op dit moment ongeveer 400 (!). Hoe
komen die stoornissen in de DSM? De diagnoses worden ook wel BOGSAT (aantal mannen zitten
rond de tafel) diagnoses genoemd. Mannen zitten om de tafel te stemmen wat voortaan als een
stoornis moet worden beschouwd. Goed om je te beseffen. Het zijn natuurlijk niet de minste
mensen, en ze maken de beslissingen o.a. op basis van hun expertise en wat er op dat moment in de
samenleving speelt. Voorbeeld: homoseksualiteit. Werd tot 1973 in de DSM vermeld als een
psychiatrische stoornis. Het zou dus eigenlijk (weg)behandeld moeten worden. Geen
wetenschappelijke inzichten, maar de samenleving (protesterende mensen) die ervoor zorgden dat
dit eruit ging.
Omgekeerde etiquette
Je kunt de DSM lezen als handboek van omgekeerde etiquette. Alle gedragen die we niet willen
zien/waar we moeite mee hebben staan er opgesomd. We willen geen mensen die publiekelijk boos
worden, sociaal niet vaardig zijn, depressief rondlopen.
Toenemende mate stoornissen
We zien steeds meer gedragingen/emoties als stoornis. In de eerste definitie hadden we 100
stoornissen, en er komt steeds meer bij. Zo zijn kinderen die 3 keer in de week driftbuien hebben,
kunnen in aanmerking komen voor de classificatie DMDD. Ineens hebben dan bijv. je kinderen een
stoornis. Ander voorbeelden: verzamelwoede, overeten (1 keer in de week overeten en het gevoel
hebt dat je de controle kwijt bent), menstruatie moods (chagrijnig zijn rond je menstruatie). Degene
die hier kritiek op uiten, zeggen niet dat je problemen aanstellerij zijn. Maar de vraag is wel of het
een psychiatrisch probleem is. Is het misschien een maatschappelijk probleem? 1 op de 2
Nederlanders voldoet in zijn leven aan een psychiatrische stoornis (!).
,Voordelen DSM
Het is misschien wat uit de hand gelopen, maar er zijn weldegelijk voordelen.
Communicatie over categorieën mogelijk: als je onderzoek doet naar ADHD, kun je daar met
andere onderzoekers over communiceren. Het is voor iedereen duidelijk waar we het over
hebben. Ook als je overdracht doet van de ene behandelaar naar de andere.
Onderzoek naar oorzakelijke factoren van omschreven stoornissen mogelijk: als je wilt
onderzoeken wat mogelijke oorzaken zijn, moet je het eerst goed definiëren. We weten bijv.
nu dat ADHD veel meer voorkomt in arme gezinnen.
Onderzoek naar effecten van verschillende behandelmethoden mogelijk. Als je het goed
definieert, kun je kinderen selecteren die voldoen aan die criteria, en zo goed onderzoek
doen.
Nadelen DSM
Onduidelijk onderscheid tussen verschillende categorieën: veel comorbiditeit (tegelijk
voorkomen van verschillende stoornissen). Bijv. angst, depressie, het lijkt allemaal een beetje
op elkaar en komt vaak samen voor. Als je voldoet aan de criteria voor depressie, voldoe je
ook bijna al aan angst. Zo overlappen er meer dingen.
Onduidelijk onderscheid normaal vs gestoord: subjectief verschil tussen normaal en niet
normaal. We denken dat we abnormaliteit kunnen pakken met z’n boek, maar eigenlijk is het
een groot subjectief, grijs gebied.
Niet iedereen past in een hokje: stel je voor dat je een paar angstige symptomen hebt,
sociaal niet heel sterk bent en een paar depressies kenmerken hebt. Je hebt forse
problemen, maar je past niet in een van de hokjes. Je voldoet nergens genoeg aan.
Niet onafhankelijk: farmaceutische industrie wil graag nieuwe medicijnen verkopen. Ze
hebben veel geld, en veel macht. Ze gaan daarom regelmatig te ver met het aan de man
brengen van medicijnen. Zo doen ze dat o.a. door de mannen om de tafel geld te geven voor
onderzoek of lezingen. Op die manier worden ze beïnvloed. 70% van de mensen die aan de
DSM werken, hebben banden met de farmaceutische industrie. Door geld wordt en minder
goed onafhankelijk onderzoek gedaan. Mensen die betaald worden door z’n industrie vinden
veel vaker positieve effecten van medicijnen op bepaalde stoornissen. Ook sponseren ze
websites, experts, meetings, patiëntenverenigingen, etc. Gelukkig worden dit soort dingen
ook blootgelegd. Sindsdien worden er wel wat maatregelen genomen tegen de macht.
Reïflicatie: van DSM stoornissen/definities. Letterlijk: verdingeling. Een abstracte definitie
wordt gemaakt tot iets wat concreet bestaat (vaak een afwijking in de hersenen).
Kunstmatige door mensen bedachte DSM categorieën worden gezien als door de natuur
gegeven ziektebeelden. Er wordt op verschillende manieren tegen DSM stoornissen
aangekeken/dit gaat op verschillende manieren: (afhankelijk van filosofie en psychiatrie)
o Realisme / essentialisme: DSM classificaties komen overeen met een in de natuur
bestaande ordening: we hebben de stoornissen ontdekt. ADHD was er altijd al, maar
een knappe kop heeft ontdekt dat het bestaat.
o Nominalisme: DSM classificaties zijn mensenwerk en dus arbitrair en kunstmatig: we
hebben de stoornissen gemaakt. ADHD was pas een probleem toen wij bedachten
dat het een probleem moet heten.
o Pragmatisme: ‘Waar is wat werkt’: we hebben de stoornissen gemaakt op basis van
wat we zien
Negatieve gevolgen van reïficatie:
o Overwaardering van de classificatie: Als je ADHD ziet als een afwijking in een kind,
dat het probleem veroorzaakt, dan heeft het gevolgen. De term ADHD wordt dan
overgewaardeerd. We gebruiken het dan als een verklaring (ik ben zo druk of ik loop
vast, want ik heb ADHD). Ook werd het zonder DSM diagnose niet vergoed. Je kreeg
dan geen hulp.
, o Neiging tot cirkelredenen: er wordt gedaan alsof de diagnose huist in het kind.
Kinderen worden vergeleken in onderzoek met kinderen zonder diagnose.
Vervolgens wordt op basis daarvan een uitspraak gedaan, bijv. ze hebben sociale
problemen.. Dat is supergek, want zij hebben per definitie sociale problemen. We
zien onterecht de stoornissen als ding, en vergeten dat het gaat om definities. Stel:
iemand is klein. De afkorting die je aan iets geeft, korte lengte, geef je als verklaring
voor iets wat iemand heeft. Maar dat is dus helemaal niet zo. stel: iemand is
vrijgezel. Foute cirkelredenatie: ik ben niet getrouwd, omdat ik vrijgezel ben
gebleven. Dat gebeurt ook bij deze problemen: we geven een naam aan bepaald
gedrag, en noemen dat gedrag vervolgens ook de oorzaak.
o Namen van de categorieën worden aangezien als oorzaken voor diezelfde
categorieën. Zie misvattingen.
Misvattingen ADHD
1. ADHD veroorzaakt hyperactiviteit, impulsifiteit en concentratieproblemen veroorzaakt. Hier
wordt naming (de naam die we geven aan gedrag) verward met explaining (de verklaring die
we geven voor het gedrag). Dat je ADHD hebt, is geen verklaring. Er zit alsnog iets anders
achter: te weinig structuur, over/overvraging, te weinig slaap, etc. Voor ieder kind is dit weer
anders. Met ADHD heb je de verklaring niet in handen.
o Fout: hij is druk en ongeconcentreerd omdat hij ADHD heeft
o Goed: hij is druk en ongeconcentreerd en dat noemen we ADHD (en nu gaan we nog
onderzoeken hoe dat komt)
2. Mensen met ADHD hebben afwijkende hersenen. Mensen zouden kleinere hersenen hebben
of minder dopamine. Echter blijkt uit onderzoek: de groepen overlappen meer dan dat ze van
elkaar verschillen. Er is een heel klein groepsverschil, maar in de praktijk zegt dit helemaal
niks. Alle verklaringen qua hersenen uit onderzoek: slaat nergens op. We zien niks. Daar
liggen de antwoorden niet. De hersenen spelen wel degelijk een rol, maar je kunt geen
uitspraken doen. Mensen met … zouden qua hersenen dit hebben…
3. ADHD zit voor 70-80% in de genen: het zou een zeer erfelijke stoornis zijn. Dat valt mee.
o Fout: Tweelingstudies, gezinsstudies of adoptiestudies. Hier mankeert nogal wat: ze
kunnen nooit goed de invloed van omgeving en genen van elkaar scheiden. Wat
doen ze in tweeling onderzoek: eeneiige tweelingen vergelijken met twee-eiige. Als
de eeneiige meer lijken qua probleemgedrag dan twee-eiige, dan bewijst dit de
invloed van erfelijkheid. Echter gaat de omgeving ook heel anders om met deze
verschillende type tweelingen. Zo behandeld de omgeving van eeneiige meer
hetzelfde, omdat ze veel met elkaar omgaan.
o Goed: Moleculaire studies: vaak maar een paar procent van ADHD is erfelijk. Betere
studies. Echter worden deze cijfers niet gebruikt. Niet interessant genoeg. Ze nemen
vaak de percentages van de tweelingstudies, en gaan dan verder met de inhoud van
moleculaire studies.
4. ADHD-medicatie biedt het kind op lange termijn voordeel. Wat weten we van medicatie: het
is effectief op de korte termijn (maar na 2 jaar heeft het geen effect meer), onderdrukt alleen
tijdelijk ongewenst gedrag (kan soms nuttig zijn, als een kind daardoor bijv. wel op z’n fijne
school kan blijven), het verbetert sociaal en schools functioneren niet, bij langdurig gebruik
groeivertraging (tot 5cm) en een risico op hart- en vaatproblemen.
o Fout: het niet inzetten van medicatie als onderdeel van de behandeling kan een kind
met ADHD grote schade berokkenen. Deze man die deze uitspraak deed is altijd
betaald door farmaceutische bedrijven. Na z’n pensioen (dus zonder geld), deed hij
hele andere uitspraken.
5. Een classificatie ADHD is nodig om te weten welke behandeling aan zal slaan. Echter zal het
DSM model nooit voorspellen welk medicijn aan zal slaan. Ook kunnen we met