lOMoARcPSD|383 406 3
Samenvatting Strafprocesrecht
Obv. Boek + reader + WG-aantekeningen + HC-sheets
Week 1
Boek
Strafvordering: opsporing, vervolging en tenuitvoerlegging
Niet alleen de wijze van procedure in strafzaken, maar ook de organisatie van de bij
de strafrechtspleging betrokken organen
Opsporing: art. 132a: indien er sprake is van een onderzoek in verband met strafbare
feiten onder gezag van de OvJ met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen
Strafvervolging: klassieke opvatting: de handelingen waarmee een vervolgingsambtenaar
in strafzaken een onderzoek of een beslissing van de rechter uitlokt
EVRM:
Art. 53 EVRM: als het nationale recht meer bescherming biedt dan het EVRM gaat
het nationale recht voor
Art. 34 EVRM: individueel klachtrecht
Art. 46 EVRM: een door het EHRM gewezen arrest bindt de staat die partij is bij het geding
Klassieke uitgangspunten:
Rechterlijke onafhankelijkheid
Rechterlijke onpartijdigheid: niet vooringenomen of de schijn daarvan
Beroepsrechters
Vervolgingsmonopolie OM
Opportuniteitsbeginsel
Correctiemechanismen: art. 12 Sv, art. 262 Sv, ambtelijk toezicht binnen het OM,
extern toezicht van de minister van Veiligheid en justitie
Strafvorderlijke legaliteit
Geen procedure zonder aanleiding
Vermoeden van onschuld: art. 6 lid 2 EVRM, art. 14 lid 2
IVBPR Consequenties:
- De verdachte moet niet worden belast met het bewijzen van zijn onschuld
- De rechter moet uitstralen dat hij de verdachte niet als reeds veroordeelde beschouwt
- Zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat de verdachte, alvorens te zijn
veroordeeld, al aan ter zake van de verdenking opgelegde irreparabele
maatregelen wordt onderworpen
- Bij de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis moet de verdachte niet als
een veroordeelde worden behandeld
- De informatieverstrekking door het OM aan de media dient te worden beperkt tot
vaststaande feiten en mag geen strafrechtelijk kwalificerende conclusies bevatten.
Hoor en wederhoor: art. 6 lid 1 EVRM, art. 14 lid 1 IVBPR
Recht op rechtsbijstand: art. 18 lid 2 GW, art. 6 lid 3 EVRM, art. 14 lid 3 sub b en d IVBPR
Recht op vertaling en vertolking: uitvloeisel van het beginsel van interne openbaarheid
Zwijgrecht: art. 29 lid 2 Sv, ar. 14 lid 3 sub g IVBPR
Interne openbaarheid: toegankelijkheid van het onderzoek voor alle procesdeelnemers
Externe openbaarheid: toegankelijkheid van het onderzoek ter terechtzitting en de
uitspraak Art. 121 GW, art. 4 en 5 RO, art. 6 lid 1 EVRM, art. 14 lid 1 IVBPR
Motivering: art. 121 GW (einduitspraak art. 359 Sv, beschikkingen art. 24 lid 1 Sv)
Onmiddellijkheidsbeginsel: dat de zittingsrechter recht doet op basis van materiaal dat
ter zitting door hemzelf of ten overstaan van hem naar voren is gebracht
Reader
1
, lOMoARcPSD|383 406 3
Samenvatting Strafprocesrecht
Obv. Boek + reader + WG-aantekeningen + HC-sheets
De 3 verdragsrechten die in de praktijk de grootste invloed op het strafprocesrecht hebben zijn:
Art. 5 EVRM = recht op persoonlijke
vrijheid Art. 6 EVRM = recht op een eerlijk
proces Art. 8 EVRM = recht op privacy
Verdragsrecht die ook in de GW staan:
Art. 5 EVRM = recht op persoonlijke vrijheid = art. 15
GW Art. 9 EVRM = vrijheid van godsdienst = art. 6 GW
Art. 8 EVRM = recht op privacy = art. 10 t/m 13 GW
Verdragsrechten die niet in de GW staan:
Art. 2 EVRM = recht op leven
Art. 3 EVRM = vrijwaring van onmenselijke
behandeling Art. 6 EVRM = recht op eerlijk proces
Overeenkomst verdragsrechten en grondrechten: beiden niet absoluut
➔ Er kan (onder voorwaarden) inbreuk gemaakt worden op de rechten, maar dit levert
geen schending van het verdrag op
➔ Van een verdragsschending is pas sprake als de inbreuk op het verdragrecht
niet gerechtvaardigd is (niet gelegitimeerd wordt door het verdrag)
Grote invloed van het EVRM: door het instituut van het individuele klachtrecht (art. 34
EVRM) Elke burger die meent het slachtoffer te zijn geworden van een verdragsschending door
een verdragssluitende partij kan daarover een klacht indienen bij het EHRM.
➔ Het EHRM toetst dan of op het recht van de klager inderdaad een willekeurige inbreuk
is gemaakt
➔ Het oordeel van het EHRM is bindend voor de aangeklaagde staat (art. 46 EVRM)
Partijen bij het EHRM
Een individuele burger (de klager)
Een staat vertegenwoordigd door de regering (de aangeklaagde)
Centraal in het proces: de klacht van de burger dat hij slachtoffer is geworden van een schending
van een hem door het verdrag gegarandeerd recht
Klacht richt zich tegen de staat: omdat die zich als verdragsluitende partij heeft verplicht
de verdragsrechten voor ieder individu te verzekeren (art. 1 EVRM)
2
, lOMoARcPSD|383 406 3
Samenvatting Strafprocesrecht
Obv. Boek + reader + WG-aantekeningen + HC-sheets
Eigen karakter van de jurisprudentie van het EHRM: kenmerken:
1. Veroordeling van de staat
Als het EHRM de klacht gegrond oordeelt, is het de staat die wordt veroordeeld en niet
een bepaald orgaan van de staat. De vraag is immers niet of de rechter, de wetgever, het
OM, enz. een fout heeft begaan, maar of de staat in gebreke is gebleven de
verdragsrechten te verzekeren.
Het is niet zo dat de staat zich in het geheel niet op overmacht kan beroepen. Waar het
om gaat is dat het beroep op overmacht moet worden beoordeeld op het niveau van de
staat, niet op dat van de instanties en de autoriteiten.
2. In de methode zijn de staten vrij
De verdragsluitende partijen hebben zich verplicht de naleving van verdragsrechten te
verzekeren. In de wijze waarop zij dat doen, zijn zij vrij. Alleen het resultaat (de
eerbiediging van de mensenrechten) telt.
3. Margin of appreciation
Het EVRM laat de verdragssluitende partijen niet alleen vrijheid bij de keuze van de
middelen die nodig zijn om aan het verdrag te voldoen, maar laat hen ook enige
beoordelingsvrijheid bij de vraag hoever de geboden bescherming zich precies uitstrekt. Dat
komt omdat de verdragsrechten geen absolute rechten zijn, maar afgewogen moeten
worden tegen andere rechten en legitieme belangen. Bij de afweging komt de
verdragssluitende partijen een eigen beoordelingsruimte (een margin of appreciation) toe.
Het hof toetst in deze gevallen of de staat de hem toegekende margin heeft overschreden.
4. Procedurele toetsing van feitelijke oordelen
Ook op een ander punt wordt de nationale autoriteiten beoordelingsvrijheid
gegund, namelijk op dat van de feitelijke vaststellingen.
Maar het hof legt zich niet zonder meer bij de feitelijke oordelen van de nationale
autoriteiten neer, hij beziet die oordelen vanuit het gezichtspunt van de Conventie. Dat
betekend vooral dat hij toetst of geen sprake is geweest van willekeur. Daardoor komt
een sterk accent te liggen op een beoordeling van de zorgvuldigheid van de
besluitvorming en van de procedure die daarbij is gevolg.
5. Geen toetsing van wettelijke regelingen
Alleen klagers die stellen het slachtoffer te zijn van een verdragsschending zijn bij het EHRM
ontvankelijk (art. 34 EVRM). Het EHRM moet beoordelen of de klager het slachtoffer is
geworden van de toepassing die in het concrete geval aan een wettelijke regeling is
gegeven. De wettelijke regeling staat zelf niet ter beoordeling.
Het is in het algemeen minder juist om te zeggen da een wetsbepaling of een wettelijke
regeling in strijd is met het verdrag. Vaak kan men niet meer zeggen dan dat de regeling op
gespannen voet staat met het verdrag of zich daarmee slecht verdraagt. Daarmee wordt
dan bedoeld dat de toepassing van die regeling in een aantal gevallen gemakkelijk kan
leiden tot een verdragsschending.
3
, lOMoARcPSD|383 406 3
Samenvatting Strafprocesrecht
Obv. Boek + reader + WG-aantekeningen + HC-sheets
6. Casusgebonden oordeel
Het EHRM moet oordelen over de klacht van een burger dat hij in een concrete, specifieke
situatie het slachtoffer is geworden van een schending van zijn rechten. Het oordeel van
het hof beperkt zich daarbij tot die concrete klacht, over andere situaties laat het hof zich
niet uit.
Het is niet zo dat het EHRM geen uitspraken doet die het belang van de concrete
casus overstijgen.
7. Uitleg van het verdrag gericht op daadwerkelijke rechtsbescherming
Deze doelgerichte benadering heeft een drietal implicaties:
- Het hof schrikt niet terug voor een extensieve interpretatie als dat voor een effectieve
bescherming van de verdragsrechten nodig is (het argument dat de souvereiniteit van
de verdragssluitende partijen om een restrictieve interpretatie van het verdrag vraagt,
vond geen genade in de ogen van het hof).
Het verdrag moet ‘dynamisch’ worden geïnterpreteerd, de uitleg moet met de tijd
meegaan en de veranderingen in de maatschappelijke situatie verdisconteren. Het
doel (het bieden van daadwerkelijke bescherming) komt anders in het gedrang.
- Het verdrag moet bij voorkeur zo worden geïnterpreteerd dat de individuele burger
een effectieve, daadwerkelijke rechtsbescherming wordt geboden.
Effectuering van de verdragsrechten brengt voor de staat meer mee dan de plicht om
zich van willekeurig overheidsingrijpen te onthouden, soms is actieve overheidszorg
vereist. Tot die positieve verplichtingen behoort dat de staat moet zorgen voor een
effectieve strafrechtspleging. De plicht het leven, de lichamelijke integriteit en de
privacy van de burger te beschermen brengt volgens het EHRM mee dat de staat moet
zorgen (voor zover dat in zijn vermogen ligt) dat die burger niet het slachtoffer wordt
van doodslag, mishandeling, verkrachting enz. gepleegd door zijn mede-burgers. Die
bescherming moet vooral door het strafrecht geboden worden.
- Autonome uitleg aan de in het verdrag voorkomende begrippen
Het hof laat zich niet leiden door de uitleg die de verdragssluitende partijen zelf voor
wenselijk houden. In zekere zin is dat een afwijking van de normale, door het Verdrag
van Wenen geïndiceerde uitleg van verdragen. Het scheppen van verplichtingen
tussen staten staat niet voorop bij het EVRM, maar het beschermen van het individu
tegen de staten. De autonome uitleg brengt mee dat het EHRM zich niet gebonden
acht aan de begrippen en onderscheidingen die in het nationale recht van de
aangeklaagde staat worden gehanteerd.
De uitleg van begrippen door het EHRM raakt de uitleg van vergelijkbare begrippen in de
Nederlandse wetgeving niet, of althans niet direct. Toen het EHRM het begrip ‘home’ in
art. 8 EVRM zo interpreteerde dat daaronder omstandigheden ook bedrijfsruimten
vielen, was de consequentie daarvan niet dat het begrip ‘woning’ in de Algemene wet op
het binnentreden even ruim moest worden uitgelegd. Het EHRM legt immers het verdrag
uit, niet de nationale wet.
4