begrippenlijst palet van
psychologie
hoofdstuk 2 Psychoanalyse (onbewust, bewust)
het conflictmodel: dromen en bewusten gedachten worden bepaald door onbewuste gedachten en
het feit dat we deze niet accepteren, dit wordt het conflictmodel genoemd. Het gedrag wat we
vertonen is het resultaat van dit conflict.
protectie: een persoon projecteert zijn eigen (vaak negatieve) gevoelens op iemand anders.
primaire proces: het onbewuste, lustprincipe, kent alleen wensen (geen normen en waarden).
streeft naar lustbevrediging en vermeid onlust. Dit proces is irrationeel
secundair proces: heeft rationaliteit door overwegingen, wat wel en niet bereikt kan worden. houd
rekening met buitenwereld.
Eros: libido. de seksuele of levensdrift. de motor van al het gedrag wat als fijn of plezierig wordt
ervaren.
Thanatos: doodsdrift. richt zich naar binnen en zorgt voor rust naar binnen, drift naar buiten
ID: Ik wil nu, onbewuste primaire behoeften. (dromen, seksuele behoeften, wat je in je leven niet
echt zou doen)
lustprincipe: stuurt je driften.
EGO: leren om je innerlijke driften te laten wachten (gezond verstand, bemiddelaar)
rationele principe: zorgt dat de regels invloed hebben op je gedrag.
super ego: leert wat wel en niet mag volgens sociale normen/regels. (je strengen vader, die zegt wat
niet mag)
moraliteitsprincipe: Sociale normen en regels
fixatie: blijven hangen in fase
Regressie: een kind heeft één of meerdere fase goed doorlopen maar valt terug in eerdere fase.
conflict: het niet ontwikkelen van ontwikkelingstaak.
polymorf pervers: zo noemt Freud pasgeboren kinderen. hij heeft hiermee aan dat ze op allerlei
manieren seksuele lust beleven (mond, huid, anus) ze vinden het lekker maar is niet gekoppeld aan
lust.
Fase 1(0-4): het kind richt zich op lichamelijke zone en leert zijn eigen autonomie ontwikkelen
orale fase: mond, deze is dominant vanwege voeding. het kind zuigt, sabbelt en kauwt.
anale fase: anus, overgeïntreseert in alles wat met zijn anus en functies te maken heeft, eerste
zinnelijkheid training.
fallische fase: geslachtsdeel, kind vind het prettig om met geslachtsdeel te spelen.
Fase 2: oedipale fase(4-6): kind richt zich op ID (lusten en driften) en richt zich naar buiten, komt in
contact met de wereld. ontwikkeld super-ego door indificatie met ouder
Fase 3: latentiefase (6-12): periode van emotionele rust en sublimatie van seksuele interesse. ID
(driften) wordt omgezet in EGO (maatschappelijk geaccepteerde vorm).
(Sublimatie: naar de achtergrond verdwijnen)
Fase 4: genitale fase (12+): ontwikkelen van intieme relaties. (eerdere fase weten te intrigeren en
conflicten weten op te lossen)
, symbiotische relatie: intensieve betrokkenheid tussen moeder en kind, het kind ervaart zich niet als
zelfstandig individu.
separatie-individuatieproces: losmaking van eigen ik.
hoofdstuk 3 Behaviorisme (waarneembaar gedrag)
objectiviteit: alleen richten op waarneembaar gedrag
black box: je kunt cognitie niet objectief bestuderen. alleen aandacht voor waarneembaar gedrag.
perifalisme: de persoon geeft niet zelf richting aan zijn leven, maar het wordt bepaald door
omgevingsinvloeden.
centralisme: de binnenkant.
Habituatie: gewenningsleren (koffie)
Klassiek conditioneren: het onbewust koppelen van 2 stimuli)
discriminatie: bang voor witte rat, niet bang voor bruin konijn
generaliseren: bang voor witte rat en bang voor bruin konijn
contiguïteit: leren ontstaat enkel als ongeconditioneerde en geconditioneerde stimulus snel
opvolgen
extinctie (uitdoven): als de geconditioneerde stimulus vaak wordt aangeboden zonder de
ongeconditioneerde stimulus dooft aangeleerd gedrag. (als je de rat ziet zonder het geluid,
neemt de angst af).
exposure: in de situatie stappen, ervaren. en langzaam de samenhang tussen situatie en
angst gevoelens loskoppelen.
operant conditioneren:
prettige consequentie niet prettige consequentie
positieve beloning: positieve straf
compliment, extra snoepje je moet de afwas doen
negatieve straf: negatieve beloning
je mag niet meer weg vanavond je hoeft de afwas niet te doen
negeren en uitdoven: confrontatie en uitdoven
negatieve aandacht negeren ga de situatie aan, de angst kan
(kind vraag om koekje). hierdoor uitdoven.
als je 1x toegeeft is het lastiger
de volgende keer te negeren.
wet van effect: gedrag (een respons) zou toenemen als het gevolgd wordt door prettige
gebeurtenis.
trail en error: gedrag wordt geleerd door vallen en opstaan.
S-R-C model: stimulus, respons en consequentie. een organisme leert in welke situatie
bepaald gedrag beloond, gestraft of genegeerd word
ritsluitingseffect: wat de hulpverlener en cliënt doet houd elkaar vaak in stand.
model leren: een persoon neemt een ander (het model) waar en leert van dienst gedrag. (jonge
kinderen die regelmatig agressief gedrag door volwassenen zien, hebben een grotere kans om ook
agressief gedrag te vertonen.
WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN KLASSIEK EN OPERANT CONDITIONEREN :
klassiek conditioneren: onbewuste associatie tussen 2 dingen. (tussen 2 stimuli een verband leggen
en daar iets mee doen)