100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Natuuronderwijs inzichtelijk (pabo jaar 2) €5,49   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Natuuronderwijs inzichtelijk (pabo jaar 2)

3 beoordelingen
 144 keer bekeken  16 keer verkocht

In deze samenvatting staat het hele boek Natuuronderwijs inzichtelijk (Kersbergen & Haarhuis, 2016). Deze zeven hoofdstukken moet ik leren voor een tentamen op de pabo in jaar 2.

Voorbeeld 3 van de 17  pagina's

  • Ja
  • 7 januari 2021
  • 17
  • 2020/2021
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (3)

3  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: loisklavers • 3 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: esmeedevries1 • 3 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: aj_fuchs • 3 jaar geleden

avatar-seller
esmeekoetje
Samenvatting natuuronderwijsinzichtelijk
Hoofdstuk 1: planten
Planten krijgen hun groene kleur door het bladgroen dat in de cellen van de planten zit.
Bladgroenkorrels absorberen alle kleuren van het zonlicht, behalve de groene kleur. Dit bladgroen zit
vooral in de bladeren. Ook speelt bladgroen een belangrijke rol bij fotosynthese: CO2
(koolstofdioxide) + H2O (water) + zonlicht = C6H12O6 (glucose) + O2 (zuurstof).

Het plantenrijk bestaat uit vijf hoofdgroepen:
1. Wieren (algen): zijn de meest eenvoudige planten. Ze hebben geen wortels, stengels en
bladeren. Algen zijn eencellige wieren (vaak alleen met microscoop te zien). Er zijn ook
meercellige wieren. Deze hebben lange draden of bladachtige vormen. Wieren en algen
leven voornamelijk in water. Alle draadvormige wieren die in overbemeste sloten leven,
noem je flap. Een groep planten die ook onder de wieren horen, zijn korstmossen. Een
korstmos is een samenlevingsvorm tussen een alg en een schimmel. Hierbij hebben beide
organismen voordeel van de samenlevingsvorm. Dit noem je symbiose.
2. Mossen: landplanten die een vochtige leefomgeving nodig zijn. Mossen hebben geen echte
wortels, maar een soort haartjes die zich aan de bodem hechten. Deze haartjes nemen geen
water op. Voor de voortplanting produceren mossen sporendragers of sporenkapsels.
Sporendragers geven sporen af. Deze bestaan uit erfelijk materiaal met een omhulsel.
3. Paardenstaarten: aangepast aan een droger landleven. Ze hebben echte wortels. Hun
stengels en bladeren bevatten vaatbundels die water en voedingstoffen door de plant
transporteren. Paardenstaten zijn vaak hoge planten.
4. Varens: hebben grote veernervige bladeren. Ook varens vallen, net als mossen en
paardenstaarten, onder sporenplanten.
5. Zaadplanten: hebben ook een uitgebreid wortelstelsel en vaatbundels, net als varens en
paardenstaarten. Zaadplanten zijn het best aangepast aan een droog landleven en kunnen
het grootst worden (denk aan naald- en loofbomen). Zaadplanten planten zich voort met
zaden. Een zaad is veel groter en bevat een embryonaal plantje en reservevoeding. Tijdens
de kiemperiode barst de rand van het zaadje open en ontstaat het kiemplantje. Ook
zaadplanten kun je onderverdelen in twee groepen:
 Coniferen: naaktzadigen. Coniferen hebben geen bloemen, hun zaden ontwikkelen
zich op de houtige schubben van kegels.
 Bloemplanten: bedektzadigen. Tot de groep bloemplanten (80% aarde) behoren
loofbomen, struiken en kruidachtige planten. De zaden groeien in de
vruchten/bloemen.

Belangrijke kiemings- en groeifactoren voor een plant zijn licht, koolstofdioxide, zuurstof, water,
voedingszouten en warmte.

Assimilatie: het vormen van energierijke suikers uit eenvoudige grondstoffen (bijv. koolstofdioxide en
water). Dissimilatie is het proces waarbij de suikers worden afgebroken (verbrand) tot eenvoudige
grondstoffen. Hierbij komt de vastgelegde energie vrij.

De bladeren nemen koolstofdioxide op via de huidmondjes in de opperhuid. De huidmondjes regelen
ook de verdamping bij een plant. De nerven zorgen voor een constante wateraanvoer.

Cellen kunnen erg verschillen, maar de meeste cellen hebben een vergelijkbaar bouwplan met:
 Celkern: bevat erfelijk materiaal in de vorm van chromosomen en speelt een belangrijke rol
bij de processen in een cel.
 Celplasma: bevat water en eiwitten.
 Organellen: cel onderdelen die een specifieke functie in de cel vervullen.
 Celmembraan: begrenst de cel en reguleert het transport van en naar de cel.

1

,  Celwand: heeft alleen een plantencel. Een celwand zorgt voor extra stevigheid.
 Vacuole: heeft alleen een plantencel. Een vacuole is een blaasje gevuld met water en
opgeloste stoffen. Als deze goed gevuld is, vergroot dit de stevigheid van de cel.

Wortels hebben twee belangrijke functies: ze verankeren de plant stevig in de grond en ze nemen
water en voedingszouten op uit de bodem. Wortels bestaan uit een hoofdwortel en zijwortels. Aan
de zijwortels groeien weer wortelharen. Een derde functie van wortels kan de opslagplaats van
reservevoedsel zijn.

Je hebt twee soorten vaatbundels: houtvaten en bastvaten. De bastvaten vervoeren suikers vanuit
de bladeren naar de rest van de plant. De houtvaten vervoeren water en zouten vanuit de wortels
omhoog. Tussen de bast- en houtvaten zit een dun laagje cellen, het cambium, dat voortdurend
nieuwe cellen aanmaakt.

Als je in een afgezaagde boomstam kijkt, zie je verschillende ringen. Deze ringen worden gevormd
door de lagen houtvaten die elk jaar aangemaakt worden.

Planten kennen drie vormen van afweer:
1. Mechanische afweer: groeivormen als stekels of brandharen.
2. Chemische afweer: giftige planten.
3. Indirecte afweer: aantrekkelijke plant voor de vijand van zijn grootste belagers, bijvoorbeeld
door geurstoffen.

Bij planten kun je onderscheid maken tussen geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting.
 Ongeslachtelijk: een deel van de plant groeit uit tot een nieuwe plant. De nakomelingen
beschikken over hetzelfde erfelijk materiaal en daarmee over dezelfde eigenschappen.
 Geslachtelijk: versmelting van de vrouwelijke en mannelijke geslachtscel (stuifmeel). Hierbij
ontstaat veel variatie in erfelijk materiaal.

Bepaalde delen van de moederplant kunnen uitgroeien tot bollen, knollen en uitlopers.
 Bollen: slaan hun voedsel op in bolrokken (bladeren onder de grond). In de zomer groeit er
een plant uit de bol. In de winter groeit er weer een nieuwe bol in de oude bol. De oude bol
vormt beschermende bolvliezen. Ook bevatten bollen knoppen (tussen bolrokken).
 Knollen: ook in stengelknollen wordt voedsel opgeslagen. Knollen hebben geen knoppen.
 Uitlopers: worden gevormd door knoppen die samenkomen. De uitlopers krijgen
wortelstokken (geen wortels).

Je kunt zelf een uitloper creëren door een stuk stengel naar de grond te buigen en met grond te
bedekken. Dit heet afleggen.
Je kunt planten ook ongeslachtelijk voortplanten met stekken.

Klonen: kunstmatige manier van voortplanting waarbij een identieke genetische kopie van een
organisme wordt geproduceerd uit één ouder.

De stamper is het vrouwelijke geslachtsorgaan van een bloem en vormt de eicellen in de
zaadbeginsels. Als de cellen zijn bevrucht groeien de zaadbeginsels uit tot de zaden van een plant.
Het vruchtbeginsel groeit mee en vormt een beschermende vrucht om het zaad.
Meeldraden zijn de mannelijke geslachtorganen van een bloem. De helmknoppen produceren
stuifmeelkorrels, die de zaadcellen bevatten.

Veel bloemen hebben kroon- en kelkbladeren. Kelkbladeren beschermen de bloem in de knop.
Kroonbladeren zijn gekleurd of opvallend. De bladeren samen noem je het bloemdek.

2

, Lipbloemigen zijn bloemen met een soort onderlip. Een insect gaat hierop zitten en neemt daardoor
stuifmeel mee naar de volgende bloem. Bij lintbloemen wordt stuifmeel bijvoorbeeld verspreidt door
de wind.

Soorten bloemen:
 Tweeslachtig: de bloem bevat stampers en meeldraden.
 Eenslachtig: de bloem heeft een stamper en katjes (lange slierten met stuifmeel).
 Tweehuizig: de mannelijke en vrouwelijke bloemen komen voor op aparte planten.
 Eenhuizig: mannelijke en vrouwelijke bloemen komen op dezelfde plant voor.

Bestuiving: proces waarbij mannelijk stuifmeel van de helmknoppen van de ene bloemplant naar de
vrouwelijke stempel van een andere bloemplant wordt overgebracht. De belangrijkste mechanismen
die hierbij helpen zijn insectenbestuiving en windbestuiving. Bij kruisbestuiving wordt een plant
bestoven door stuifmeel van een andere plant.

Bekende eencellige schimmels zijn gisten. Meercellige schimmels bestaan uit lange, vertakte draden.
Paddenstoelen kun je indelen in drie groepen:
1. Plaatjeszwammen: heeft plaatjes waaraan de sporen tot ontwikkeling komen.
2. Buisjeszwammen: bevat een verzameling gaatjes. Dit zijn de uiteinden van buisjes
waarbinnen sporen gevormd worden.
3. Stuifzwammen: de sporen ontwikkelen zich in het midden van een vaak bolvormige
paddenstoel. Hierdoor kunnen de sporen verstuiven.

Schimmels die hun voedsel halen uit levende organismen, noem je parasieten. De meeste schimmels
halen hun voeding uit dode organismen. Deze schimmels noem je saprofyten. Zij zorgen dat het dode
materiaal wordt afgebroken tot voedingstoffen die planten kunnen hergebruiken.

Een netwerk van schimmeldraden noem je een mycelium of zwamvlok. Uit het mycelium ontstaat
een vrucht (paddenstoel) die sporen afgeeft.

Hoofdstuk 2: dieren
Het in de biologie gehanteerde systeem voor de indeling van planten en dieren is gebaseerd op het
systeem van Carl Linnaeus. De Latijnse- of wetenschappelijke naam bestaat uit een geslachtsnaam en
een soortnaam. De classificatiegroepen van groot naar klein:
1. Rijk: bijvoorbeeld dierenrijk.
2. Stam/hoofdafdeling: gewervelde dieren of ongewervelde dieren.
3. Klasse: bijvoorbeeld zoogdieren.
4. Orde: bijvoorbeeld knaagdieren.
5. Familie: bijvoorbeeld muisachtige knaagdieren.
6. Geslacht: bijvoorbeeld muizen.
7. Soort: een groep planten of dieren waarvan een gezond mannelijk- en vrouwelijk individu
samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen.

Ongewervelde dieren:
 Geleedpotigen: hebben een uitwendig skelet en bewegen zich voort met poten die van
gewrichten zijn voorzien. Het zijn voornamelijk insecten (kop, borststuk, achterlijf) en
spinachtigen.
 Weekdieren: beschermen zichzelf met een schelp. Schelpdieren horen bij de klasse
tweekleppigen (bestaat uit twee schelpenhelften). Slakken horen bij de klasse buikpotigen
(gespierde voet waarmee ze zich voortbewegen). Inktvissen en octopussen horen bij de
klasse koppotigen.

3

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper esmeekoetje. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 84866 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€5,49  16x  verkocht
  • (3)
  Kopen