100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting hoofdstuk 1 t/m 8 Beleggen en financiële markten €6,19   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting hoofdstuk 1 t/m 8 Beleggen en financiële markten

 89 keer bekeken  10 keer verkocht

De samenvatting bevat de hoofdstukken 1 tot en met 8 en omschrijft alle belangrijke begrippen. Aan bod komen aandelen, derivaten, vastgoed, nominale titels en meerdere analyses.

Voorbeeld 3 van de 26  pagina's

  • Ja
  • 8 januari 2021
  • 26
  • 2020/2021
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (1)
avatar-seller
esmeehoveling
Beleggen en financiële markten
Hoofdstuk 1. Beleggen en de vermogensmarkt
De vermogensmarkt is de markt waarop financiële titels worden verhandeld en bestaat uit een aantal
deelmarkten. Aan de aanbodkant zijn de beleggers die financiële titels kopen.

Financieringssaldo  Het verschil tussen ontvangsten en uitgaven. Wanneer er in de ene sector een
tekort is, zal er op een andere sector een overschot zijn. Het totaal is dus altijd 0.

Directe financiering  Gezinnen die uitgegeven aandelen van bedrijven kopen.
Indirecte financiering  Gezinnen zetten hun geld op een spaarrekening. Banken kopen met deze
middelen obligaties van bedrijven.

(Oorspronkelijke) Financiële titels  geven recht op toekomstig geld, zoals aandelen, obligaties,
deposito’s en spaartegoeden (Boekvorderingen).

Effecten  verhandelbare waardepapieren.

Nominale titel  recht op een vaststaand bedrag.
Zakelijke titel  recht op een zakelijk actief. Het bedrag is afhankelijk van de marktwaarde.

Derivaten  afgeleid van financiële titels, zoals een optie. Met een optie heb je het recht om een
aandeel op een later tijdstip te komen tegen een bepaalde prijs.

Op de geldmarkt worden financiële titels verhandeld met een resterende looptijd tot en met een
jaar. Op de kapitaal markt worden titels verhandeld met een resterende looptijd van meer dan een
jaar.

De openbare markt  gemakkelijk toegankelijk en is vaak de vorm van een beurs.
De onderhandse markt  meer gesloten.

Primaire markt  de markt voor nieuw uitgegeven financiële titels. Hier worden de
vermogenstekorten gefinancierd.
Secundaire markt  de markt voor bestaande vermogenstitels.

Beleggen  het omzetten van geld in financiële titels en andere vermogensobjecten met als doel het
behalen van rendement.

Direct rendement  de ontvangen opbrengst als percentage van het belegde bedrag.
Indirect rendement  de waardeverandering van het vermogensobject als percentage van het
belegde bedrag.

Rente  de prijs die op de vermogensmarkt voor betaald.
Geldmarktrente  driemaands euribor, wat de rente die banken aan elkaar in rekening brengen is.
Kapitaalmarkt rente  twee benchmarks; het effectieve rendement op staatsleningen (van meestal
een resterende looptijd van tien jaar) en een swaprente .

De rentevoet  de prijs onder invloed van vraag en aanbod.



1

,Contractuele besparingen  verlopen via premiebetalingen aan levensverzekeringen.
Vrije besparingen  zoals besparingen via banken.

Inflatie  stijging van het prijspeil.
Deflatie  daling van het prijspeil.

Nominale rente  de rente uitgedrukt in geld.
Reële rente  de nominale rente minus de inflatie.

De Fisher-relatie:

De geëiste nominale rente = geëiste reële rente + verwachte inflatie

Rentevoet buitenland = rentevoet binnenland + verwachte appreciatie binnenlandse valuta.

Ongedekte interestpariteit  het wisselkoers in de formule hierboven is niet gedekt. Met de
onderstaande formule bereken je dit.

1 + t * R€ = (1 + t * R$ ) * Wk€ / Wk€w

t = looptijd van de belegging in jaren
R$ = rentevoet op beleggingen in dollars
R€ = rentevoet op beleggingen in euro’s
Wk€ = wisselkoers van de euro in dollars
Wk€w = verwachte wisselkoers van de euro in dollars

Carry trade  de ontwikkeling van de rentes en de wisselkoersen wijken vaak af van de theorie.
Beleggers kunnen hiervan gebruik maken door te lenen in laagrentende rentes en uit te zetten in
hoogrentende valuta’s.

Monetair beleid  houdt zich bezig met de geldhoeveelheid, de rente en de wisselkoers.

Geldhoeveelheidsbeleid  de 1e vorm van monetair beleid die zich richt op het beheersen van de
geldhoeveelheid. Wanneer er veel werkloosheid is, zal er met dit beleid een vergroting komen van de
geldhoeveelheid om zo de economie te stimuleren. Als de economie te sterk groeit en de inflatie
dreigt toe te nemen, zal de ECB kiezen voor een verhoging van de rente. Kredieten opnemen wordt
dan duurder, waardoor er minder krediet opgenomen wordt. Hierdoor is er minder geld in omloop.
Wisselkoersbeleid  de 2e vorm van monetair beleid die werkt via vraag en aanbod op de
valutamarkt. Als de nationale munt zwak is, kan de geldmarktrente worden verhoogt. Zo wordt er
kapitaal aangetrokken.

Expansief monetair beleid  laat via een relatief lage rente de geldhoeveelheid toenemen.
Restrictief monetair beleid  een relatief hoge rente die de groei van de geldhoeveelheid beperkt.

De geldmarkt in enge zin  omvat de transacties tussen de centrale bank en haar rekeninghouders.

Verruiming  de kaspositie van de commerciële banken bij de centrale bank verbetert.
Verkrapping  de kaspositie van de commerciële banken bij de centrale bank verslechtert.

Het monetaire beleid valt onder de verantwoordelijkheid van de ECB, de Europese Centrale Bank.
Het beleid wordt uitgevoerd door het Eurosysteem, dat bestaat uit de ECB en de centrale banken van



2

, alle Europese landen. De ECB gaat uit van een prijsstabiliteit als de inflatie onder de 2% ligt. Om het
monetaire beleid uit te voeren heeft het Eurosysteem drie groepen instrumenten.

1. Openmarkttransacties  Dit zijn transacties waarbij de centrale bank zelf aan- of verkopen
op de geldmarkt. Hiervan zijn de herfinancieringstransacties het beste voorbeeld. Zij
verschaffen liquide middelen aan de banken door voor een bepaalde periode effecten in
onderpand te nemen.
2. Permanente faciliteiten  Het initiatief komt van de commerciële banken vandaan en
bestaat uit een marginale beleningsfaciliteit en een depositofaciliteit. De marginale
beleningsfaciliteit biedt de banken een mogelijkheid onbeperkt liquide middelen bij het
Eurosysteem te lenen. Door het depositofaciliteit kunnen banken tijdelijke overschotten bij
het Eurosysteem uitzetten.
3. Reserveverplichtingen  Banken zijn verplicht een bepaald bedrag bij het Eurosysteem aan
te houden. Over dit geldt kunnen ze niet zelf beschikken.

De ECB gebruikt drie officiële tarieven die zij in rekening brengt bij commerciële banken.

1. Herfinancieringsrente 0,0%
Ook wel refirente
2. Marginale beleningsrente 0,25%
3. Depositorente -0,5%

Wanneer een individuele commerciële bank niet voldoende aan de liquide middelen die het
Eurosysteem beschikbaar stelt, kan de bank ook lenen bij andere commerciële banken. Dit is een
interbancair deposito (met als rente de Euribor). Daarnaast kan ze een daglening bij een andere bank
opnemen.

Daggeldtarieven worden mede bepaald door de officiële tarieven. De maatstaf voor de rente is
EONIA, de Euro Overnight Index Average. Deze rente wordt doorberekend naar de klanten van de
commerciële banken.

De kredietcrisis is vooral veroorzaakt door de problemen van de Amerikaanse hypothecaire
obligaties. Veel financiële instellingen kwamen hierdoor in grote problemen, waardoor zij moeilijk
krediet konden verschaffen aan bedrijven en burgers. Hierdoor kwam er in Europa en de VS een
recessie. Samen met de financiële crisis leidde dit tot de Europese schuldencrisis.

Quantitative Easing (QE)  kwantitatieve verruiming. Er was onvoldoende inflatie en te weinig
economische activiteit in het eurogebied. Met dit beleid kocht de ECB op grote schaal obligaties op.
Hierdoor kregen de banken geld en stegen de obligatiekoersen, waardoor de rente daalde.

Basel III  Het beoogt de regulering, het toezicht en het risicomanagement in het bankwezen te
verbeteren. De solvabiliteitsvoorschriften geven dat alle banken een vaste hoeveelheid
garantiekapitaal moet aanhouden. Het risico wat de bank loopt wordt gemeten. Hieruit wordt het
kapitaal vastgesteld.

Rentetermijnstructuur (rentestructuur)  De structuur van rentetarieven, ingedeeld naar looptijd.

Yieldcurve  Een grafische weergave van het termijnstructuur.
Normale rentestructuur  Wanneer de lange rente hoger is dan de korte rente/
Omgekeerde rentestructuur  De korte rente is hoger dan de lange rente.

3

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper esmeehoveling. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,19. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 72042 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€6,19  10x  verkocht
  • (0)
  Kopen