Thema 1: Begrip pedagogiek
1.1 Beschrijving van het begrip pedagogiek
Pedagogiek houdt zich bezig met de opvoeding van kinderen en jeugdigen van 0-18 jaar. De term
‘pedagogiek’ is oorspronkelijk afgeleid van het Griekse woord paidagoogia, dat is samengesteld uit
de woorden pais, wat ‘kind’ betekent, en agogein, wat ‘leiden’ betekent. Pedagogiek betekent dus
‘kinderleiding’. Andere woorden voor pedagogiek zijn: opvoedkunde, opvoedingsleer of
opvoedingswetenschap. Toch verschillen deze drie begrippen enigszins van betekenis:
Opvoedkunde: richt zich op de vaardigheden van de opvoeder.
Opvoedingsleer: richt zich op het vergaren van kennis over opvoeden.
Opvoedingswetenschap: richt zich op het ontwikkelen van theorieën over en methoden met
betrekking tot opvoeden.
Pedagogiek is een opvoedingswetenschap met eigen theorieën en methoden. Daardoor heeft het een
zelfstandige positie verworven binnen het wetenschappelijk denken.
De pedagogiek ontleent zijn theoretische gegevens ook aan andere wetenschappen. In de meeste
gevallen maakt men gebruik van de psychologische, sociologische, filosofische, theologische en
andragogische wetenschappen; deze worden door pedagogen hulpwetenschappen genoemd.
Het is moeilijk een pakkende definitie van opvoeding te geven. Langeveld geeft aan dat opvoeding
alle omgang is tussen het kind en volwassenen. In de omgang moeten liefde, geborgenheid en
aandacht een rol spelen.
Malschaert en Traas leggend e nadruk op een opvoedrelatie waarbij intimiteit en veiligheid een rol
spelen.
Rispens, Hermanns en Meeus geven aan de hand van de vier dimensies grenzen stellen, instructie,
ondersteuning en controle aan hoe opvoeding gestalte krijgt.
Kuipers beschrijft opvoedingsdoelen, die gericht zijn op zelfstandigheid, zelfredzaamheid en
zelfvertrouwen. Het opvoedgedrag dat de ouder ten opzichte van het kind in zijn handelen
tentoonspreidt, kan leiden tot zelfstandigheid, zelfredzaamheid en zelfvertrouwen bij het kind.
Met al deze inzichten in het achterhoofd, komen we tot de volgende definitie ten aanzien van
opvoeding:
Definitie opvoeding: opvoeding is alle omgang tussen ouder en kind waarbij de ouder gericht een
relatie met het kind aangaat. In deze omgang biedt de ouder het kind liefde, geborgenheid, veiligheid,
intimiteit, aandacht, grenzen, instructie, ondersteuning en controle. Hierdoor zal het kind tot
zelfontplooiing komen en over het nodige zelfvertrouwen en de nodigde zelfstandigheid en
zelfredzaamheid beschikking om richting te geven aan zijn verdere leven.
Naar aanleiding van de definitie kan gesteld worden dat er sprake is van opvoeding als de
volgende drie punten spelen in de omgang tussen de ouder en het kind:
1. Er is sprake van wederzijds respect tussen ouder en kind.
2. Het kind ervaart voldoende veiligheid bij, heeft vertrouwen in, kan rekenen op, voelt zich
geaccepteerd door en krijgt ondersteuning van de ouder.
3. Het kind wordt door de ouder uitgedaagd om eigen beslissingen te nemen en te
experimenteren met nieuwe dingen, waardoor hij vertrouwen krijgt in zijn omgeving.
Thema 2: Grondbegrip opvoeding:
2.1 Begripsbepaling
Een speciaal soort omgang:
Langeveld zegt dat opvoeding een speciaal soort omgang is: ‘Het gebied, waarbinnen we de
opvoeding aantreffen, is dat van de omgang tussen volwassenen en kinderen’.
Hij komt de opvoeding dus tegen als mensen met elkaar omgaan. Het woord dat hij voor dat
uitgebreide domein gebruikt, kom je zelden tegen in het huidige pedagogische vocabulaire. De
belangstelling voor het verschijnsel waarnaar het woord ‘omgang’ verwijst, is onveranderd.
Nu spreekt men vaak over ‘interactie’. Die term slaat ook op elk mogelijke type verkeer tussen twee
of meer personen. Omdat mensen die met elkaar omgaan, continu bedoelingen, gedachten,
gevoelens en wensen uitwisselen, is ‘communicatief handelen’ en synoniem voor ‘interactie’.
1
,Om de deelverzameling ‘opvoeding’ aan te kunnen wijzen binnen het grote geheel dat ‘omgang’ heet,
noemt Langeveld drie voorwaarden:
1. Er moet omgang zijn tussen volwassenen en kinderen.
2. Daarbij moet invloed worden uitgeoefend.
3. Die invloed moet uitgaan van de volwassenen op de kinderen.
Met deze beperkingen legt hij vast wie aan de opvoeding deelnemen en wat de rollen zijn. De
opvoeder is volwassen. Hij/zij oefent invloed uit op iemand die nog niet volwassen is.
In de omgang tussen volwassenen vindt dus net zo min opvoeding plaats als in de omgang tussen
kinderen. Volwassenen die invloed op elkaar uitoefenen, houden zich bijv. bezig met reclame,
propaganda, volwasseneneducatie of therapie.
Als minderjarigen speelgoed, kleding of een studie kiezen onder druk van leeftijdgenoten, noemt
Langeveld dat ook geen ‘opvoeding’. Hij gebruikt dat woord evenmin als kinderen elkaar iets leren.
Dat geldt tot slot voor de invloed die kinderen op volwassenen hebben. Elk kind kan een volwassen
opvoeder of een andere volgroeide toeschouwer vertederen, tot nadenken zetten of irriteren. Voor dat
type invloed gebruikt Langeveld het woord ‘opvoeding’ niet.
Dat Langeveld ‘opvoeding’ op een technische manier definieert, wil niet zeggen dat hij het bestaan
van andere invloeden op de kinderlijke ontwikkeling over het hoofd ziet. Integendeel. Voorlopig is van
belang dat hij andere invloeden geen ‘opvoeding’ noemt, zodat de kans op misverstanden afneemt.
De vraag is dan wat voor invloed een volwassen opvoeder volgens Langeveld uitoefent op een kind.
Een afhankelijk wezen:
Langeveld noemt de mens een animal educandum. Wij zijn wezens die afhankelijk zijn van
opvoeding (het Latijnse woord ‘animal’ betekent ‘levend wezen’ en ‘educo’ betekent ‘grootbrengen’ of
‘opvoeden’). Om deze typering van de mensheid te staven gebruikt Langeveld argumenten die heel
wat pedagogen voor en na hem gebruikt hebben. Zijn rechtvaardiging is niet uniek: hij verwoordt
denkbeelden die kenmerkend zijn voor de pedagogische blik.
Die redenering start met het feit dat niemand zichzelf verwerkt en gebaard heeft. Ook heeft elk van
ons als baby hulp nodig gehad. Dat beroep op anderen bleef in de peuter- en kleutertijd bestaan.
Onze afhankelijkheid veranderde op school en in de puberteit, maar verdween niet.
Vanaf de conceptie tot bijna twee decennia na de fysieke geboorte redden de leden van onze soort
het niet alleen.
Op de vier volgende gebieden is het zonneklaar dat elk kind van soortgenoten afhankelijk is:
Een kind is tot jaren na de geboorte aanwezen op iemand die eten koopt, klaarmaakt en
opdient.
Een kind is afhankelijk van iemand die zorgt voor kleding, een dak en een bed, zodat hij/zij
beschut is tegen wind, regen, zon en andere weersinvloeden.
Een kind dient beschermt te worden tegen ziekteverwekkende microben, agressieve
schoonmaakmiddelen, scherp keukengerei, voorbijrazend verkeer en talloze andere risico’s.
Een kind heeft jarenlang iemand nodig die erop toeziet dat hij/zij zich wast, kleedt, verschoont,
de billen afveegt, de tanden poetst en de handen wast.
Dat de afhankelijkheid van een kind verder gaat dan deze vier basale gebieden, is bekend sinds de
vondst van een wild kind in 1798. In het stroomgebied van de Aveyron in Zuid-Frankrijk werd een
jongen ontdekt van circa 12 jaar, die enige tijd alleen had weten te overleven. Er zijn enkele tientallen
kinderen bekend die een dergelijke onvrijwillige survivalcursus overleefd hebben. Het merendeel
ervan loopt op handen en voeten. Gesprekken zijn onmogelijk, want ze maken dierlijke geluiden. De
verstandelijke, morele en emotionele ontwikkeling van deze ‘wolfskinderen’ is onvergelijkbaar met
die van leeftijdgenoten.
Naarmate de natuur bewoond werd, kwamen slachtoffers van isolement vaker in beeld dan
wolfskinderen. Klassiek is het voorbeeld van Kaspar Hauser. In 1828 merkten inwoners van
Neurenberg dat ’s nachts een jongen bij een stadspoort was achtergelaten. Hij liep slecht en sprak
amper. Zijn verzorgers kregen na enige tijd de indruk dat hij jarenlang alleen opgesloten was geweest.
Hij had te eten gekregen, maar ander sociaal verkeer was nihil geweest.
Vergelijkbare voorbeelden van extreme isolatie blijven van tijd tot tijd het nieuws halen.
2
, Wolfskinderen en geïsoleerde kinderen verschillen van elkaar, maar het zijn geen vondelingen. Een
vondeling is op een goed bezochte plaats gelegd in de hoop dat iemand de verzorging op zich
neemt. Een wolfskind is verlaten en een geïsoleerd kind is weggestopt om ervan af te komen. Een
enkeling heeft die aanpak overleefd, maar de meerderheid heeft het niet gehaald. Uit de gevallen
waarin het kind ontdekt is, blijkt dat de mens niet zonder hulp rechtop gaat lopen. Ook blijkt hulp nodig
voor de verstandelijke ontwikkeling, die onze soort net zo goed kenmerkt als het lopen op twee benen.
Elke eigenschap die op grond van de leeftijd van deze kinderen te verwachten is, blijkt onherstelbaar
aangetast te zijn. ze zijn tot dierlijke vormen van zelfbehoud in staat, maar missen allerlei menselijke
soortkenmerken.
Publicaties over wolfskinderen en geïsoleerde kinderen hebben de pedagogiek beïnvloed. Ze tastten
de opvatting aan dat wij van nature slecht zijn, maar ook de gedachte dat wij van nature goed zijn. dat
eerste mensbeeld hing in het Westen samen met christelijke ideeën over de zonde van Adam en Eva,
die hun nazaten opgezadeld zouden hebben met aangeboren fouten. Het pedagogische effect van
dit mensbeeld was de gedachte dat een zondig geboren kind eerst moet worden getemd en
gedisciplineerd. De rivaliserende opvatting over de mens kwam in de achttiende eeuw op. De nobele
inborst van het kind zou door bestaande opvoedingspraktijken worden bedorven. Dat leidde tot proven
met ongedwongen opvoeden.
Wolfskinderen en geïsoleerde kinderen zijn niet slecht of goed. Op dat inzicht stoelt de moderne
opvatting dat elk kind op hulp is aangewezen. Uit Langevelds verwoording van dit inzicht blijkt dat hij
sociaal verkeer niet alleen nodig vindt voor opvoeding, beschutting, bescherming en hygiëne. De
aandacht op die gebieden is een voorwaarde voor de echte opvoeding.
Gehechtheid:
De eerste aanvulling op de vier gebieden waarop een kind afhankelijk is, betreft de behoefte aan
erkenning. Hoe afhankelijk kinderen van warmte en waardering zijn, is bekend sinds de
bombardementen van de Luftwaffe op Britse steden. Door de luchtaanvallen kwamen veel
alleenstaande baby’s in grootschalige tehuizen. In die klinische oorden brachten ze veel tijd in bedjes
door. Ze werden verzorgd door wit geüniformeerde verpleegsters. Omdat elk van hen een tiental
kinderen voeden en verschonen moest, was er amper tijd voor individuele aandacht. Gebrek aan
liefkozing, afwisseling en aanmoediging leidde bij veel baby’s tot sociaal-emotionele narigheid.
Deze ervaring uit WO2 ligt aan de gehechtheidstheorie ten grondslag. Daarin stelt Bowlby dat een
baby contact zoekt met de ‘moeder’ (later ‘verzorger’). Dat vragen om aandacht staat volgens Bowlby
los van fysieke behoeftes, want er zou vanaf het begin een aparte sociale behoefte zijn. bestudering
van een apenjongen doet vermoeden dat andere primaten die contactbehoefte ook hebben.
Pogingen van baby’s om contact te leggen zijn eerst niet op één persoon gericht, maar vanaf de
zesde maand herkent een baby de verzorger. De reacties van deze verzorger leiden tot een duurzame
band. Door afdoende reacties ontstaat een warme band. Het gevoel van waardering voedt de
interesse van dat kind in vreemde dingen, situaties en personen. Een minder goede band ontstaat als
de verzorger onverschillig, onberekenbaar of overbezorgd reageert. Dat maakt het kind angstig en
wantrouwig. En die effecten zouden op latere leeftijd blijven terugkeren.
Drie opmerkingen over de gehechtheidtheorie:
1. Het valt op dat Bowlby oog kreeg voor de vroege kindertijd in Freuds voetspoor. De pionier
van de psychoanalyse zag al rond 1900 verband tussen de narigheid van zijn patiënten en de
eerste levensjaren.
2. Bowlby verwierf geen steun in de vrouwenbeweging door eerst te schrijven over ‘moeder’.
Volgens zijn tegenstanders zag hij de verzorger van een kind eenzijdig als vrouw. Dat
vrouwen in staat zijn om kinderen te baren en te zorgen, wil niet zeggen dat elke verzorgende
taak in het gezin aan vrouwen toekomst. Deze reactie heeft de gehechtheidtheorie verfijnd.
Aanhangers van deze theorie richten zich nu neutraler op de banden tussen kinderen en
verzorgers.
3. Het is onduidelijk wat Bowlby verbindt met Langeveld. De pedagoog die hier centraal staat,
heeft beseft dat kinderen die zich thuis voelen, de wereld eerder verkennen dan kinderen die
dat gevoel missen. Hij heeft zich echter niet stelselmatig beziggehouden met de
gehechtheidtheorie.
Kennis en regels:
3