H1 Visie op het voeren van een gesprek
1.1 Samenwerken
Tegenwoordig staat de samenwerking met cliënten centraal in de hulpverlening. De inbreng van
zowel de cliënt als de hulpverlener is richtinggevend in het hulpverleningscontact. De cliënt is niet
meer het object van hulpverlening, maar een subject waarop steeds wordt afgestemd. Daarnaast kan
de hulpverlener zijn of haar inbreng gebruiken om de cliënt te stimuleren om tot eigen oplossingen te
komen.
Onder samenwerken verstaan we dat hulpverlener en cliënt handelen vanuit hun eigen
deskundigheid en verantwoordelijkheid.
De hulpverlener is deskundig in het hanteren van een methodiek en in het analyseren van
problematische situaties. Hij is verantwoordelijk voor het proces. De hulpverlener moet de cliënt niet
vertellen wat hij moet doen!
De cliënt is verantwoordelijk voor de door hem ingebrachte problematische situatie. Hij is deskundig in
de eigen problematiek en beschikt over een potentieel aan eigen oplossingen. Hij weet waarbij hij
geholpen wil worden, hoe hij geholpen wil worden, hij heeft de mogelijkheden in zich om geholpen te
worden en alleen hij kan beoordelen wat helpend is.
1.2 Het diagnose-receptmodel
Een simplistisch idee van hulpverlening houdt in dat een deskundige begeleider tegenover een
ondeskundige cliënt wordt geplaatst om hem duidelijk te maken wat hij moet doen. Een hulpverlener
die zo werkt, gebruikt het diagnose-receptmodel.
Dit model ontleent zijn naam aan de medische wereld. Mensen gaan met een klacht over hun
gezondheid naar een arts, hij stelt een aantal vragen over deze klacht en misschien ook over hun
gedrag, denkt hier dan over na en komt tot een diagnose. Bij die diagnose past dan een recept dat de
klachten doet verdwijnen.
De kenmerken van het diagnose-receptmodel:
De cliënt stelt een hulpvraag.
De hulpverlener stelt informatieve vragen.
De hulpverlener denkt, maar de cliënt heeft geen inzicht in het denkproces van de
hulpverlener.
De hulpverlener maakt een eigen interpretatie van de hulpvraag en van de situatie van de
cliënt en komt tot een diagnose.
De hulpverlener verzint een oplossing.
Zie schema 1 blz. 12.
Het diagnose-receptmodel heeft nadelen in situaties waar de eigen beleving en normen en waarden
van de cliënt een rol spelen bij het vinden van een oplossing. Bijv.: de ene hulpverlener zal de
oorzaak/oplossing op een ander gebied zoeken dan weer een andere hulpverlener.
De recepten die de hulpverlener kan aanbieden zijn standaard recepten passend bij de diagnose van
het probleem. Oplossingen komen uit het denkkader van de deskundige. De cliënt krijgt daardoor vaak
het gevoel dat deze oplossingen uit de lucht komen vallen en dat er geen samenhang is met de
praktijksituatie. Bovendien krijgt hij het gevoel dat er geen rekening mee wordt gehouden of hij met de
gegeven oplossing uit de voeten kan.
Een groot nadeel is ook dat oplossingen van bovenaf komen. De cliënt wordt niet aangemoedigd om
oplossingen binnen de eigen mogelijkheden te zoeken. Iemand anders weet het beter, hij is
afhankelijk van de hulpverlener.
Voor- en nadelen van het diagnose-receptmodel:
Voordelen:
Het is snel.
Het is effectief als het gaat om adviezen vanuit de specifieke deskundigheid van de
hulpverlener ten aanzien van praktische onderwerpen.
Nadelen:
, De hulpverlener is niet gericht op het ontdekken van de hulpvraag van de ouder, maar
diagnosticeert vanuit zijn eigen denkkader.
De hulpverlener geeft een kant-en-klare oplossing waarin geen rekening wordt gehouden met
de normen, waarden en vaardigheden van de ouder.
De hulpverlener doet geen beroep op eigen mogelijkheden van de cliënt.
De cliënt verkeert in een afhankelijke en ondergeschikte positie ten opzichte van de
hulpverlener.
1.3 Het samenwerkingsmodel
Het samenwerkingsmodel van gespreksvaardigheden past bij verschillende hulpverleningsmethoden
omdat het aansluit bij vraag, doel en competenties van de cliënt en ondersteunt bij het denken in
plaats van kant-en-klare oplossingen te bieden.
Een hulpverlener zal zijn eigen inbreng pas gegeven als de cliënt er niet op eigen kracht uitkomt.
Het is belangrijk om de rust te nemen om samen met de cliënt naar ene problematische situatie te
kijken. Al vertellend krijgt de cliënt opnieuw de kans zijn situatie te bezien en krijgt de hulpverlener
zicht hierop. Vervolgens neemt de hulpverlener de cliënt mee naar diens eigen doelen en
competenties en zet hiermee de cliënt aan het denken. Daarnaast kan hij op deze manier eigen
gezichtspunten of informatie naast die van de cliënt zetten.
In dit proces ontwikkelt de cliënt een andere kijk op de problematiek, waardoor nieuwe oplossingen in
zicht komen. Als de probleemsituatie om nieuw gedrag van de cliënt vraagt, zal worden gekeken of in
het huidige gedrag van de cliënt al aanknopingspunten zijn voor de gedragsverandering. Pas daarna
zal de hulpverlener gedragsalternatieven aandragen die wederom passend gemaakt moeten worden
voor de cliënt.
Het gaat er in het samenwerkingsmodel niet om of de cliënt gelijk heeft in zijn definitie van het
probleem. Als de cliënt het als probleem ervaart, dan is het een probleem. We zijn op zoek naar zijn
beleving (‘van binnenuit’) van het probleem. Dit vereist gerichtheid op de cliënt en aansluiten bij de
beleving van de cliënt.
Een hulpverlenend gesprek volgens het samenwerkingsmodel bestaat niet alleen uit gerichtheid op de
cliënt en aansluiten bij de beleving.
Een aantal kenmerken van het samenwerkingsmodel:
De hulpverlener…
Nodigt de cliënt uit om over het probleem te vertellen.
Is gericht op de cliënt.
Sluit aan bij de beleving van het probleem van de cliënt.
Sluit aan bij de beleving van het doel van de cliënt.
Sluit aan bij competenties van de cliënt.
Stelt vragen die de cliënt aan het denken zetten.
Biedt zo nodig aanvullend eigen kennis of inzicht aan en stemt deze af op de cliënt.
Ondersteunt de cliënt bij het vinden van oplossingen.
In schema:
Cliënt heeft probleem Cliënt is actief, cliënt denkt, Cliënt onderzoekt of aanbod Cliënt vindt eigen oplossing
cliënt kijkt naar eigen hem past
handelen
Begeleider sluit aan bij Begeleider laat cliënt naar Begeleider biedt zo nodig Begeleider ondersteunt
beleving probleem cliënt eigen doel en relevante eigen opties aan en stemt onderzoek naar passende
competenties kijk deze af op cliënt oplossing
De hulpverlener moet aansluiting zoeken bij de cliënt en geen eigen standaardverklaringen voor het
probleem toepassen. Dit alles is veel werk en verlangt een ingetogen en alerte houding.
Het is in de regel gemakkelijker om eigen hypothesen over de probleemsituatie te toetsen en
oplossingen aan te dragen. We moeten het samenwerkingsmodel dan ook alleen inzetten om aan
vragen te werken die niet verholpen kunnen worden met een eenvoudig praktisch advies van een
deskundige. Het gaat om probleemsituaties waarin het belangrijk is om nauwkeurig aan te sluiten bij
de vraag van de cliënt of waarin de beleving van de cliënt deel uitmaakt van het probleem, of waarbij
we de competenties van de cliënt willen versterken.
, Voor- en nadelen van het samenwerkingsmodel:
Nadelen:
Werken vanuit het samenwerkingsmodel kost meer tijd en energie voor cliënt en hulpverlener.
Bij eenvoudige praktische vragen is dit model niet efficiënt.
Voordelen:
De beleving van het probleem en het doel van de cliënt zijn uitgangspunten van de
begeleiding, daardoor sluit de hulpverlening optimaal aan bij de cliënt.
De cliënt werkt zelf aan de oplossing van zijn hulpvraag, daardoor versterkt deze vorm van
begeleiding het gevoel van eigenwaarde.
De cliënt ontdekt dat oplossingen voor een groot deel binnen het eigen gedragsrepertoire
aanwezig zijn en oplossingen worden getoetst aan mogelijkheden van de cliënt. Hierdoor
ontstaan uit deze hulpverlening oplossingen ‘op maat’.
De cliënt heeft veel inzicht in het hulpverleningsproces; daardoor leert hij nieuwe
denkstrategieën die ook bij het oplossen van andere problemen tot hulp kunnen zijn.
De cliënt wordt minder afhankelijk van hulpverlening
1.4 Structuur van de subjectieve ervaring
Met betrekking tot het voeren van een gesprek kennen we allemaal het onderstaande model. Zie
schema 3 blz. 18.
Dit model kunnen we nuanceren door ons af te vragen wat er nu precies gebeurt tussen mensen. Uit
onderzoek en observaties is gebleken dat er structuur te ontdekken valt in de wijze waarop we met
elkaar communiceren. Zie schema 4 blz. 18.
Onze communicatie is opgebouwd uit beelden (IW), gevoelens (IT) en gedragingen (ET). Deze
begrippen zijn afkomstig uit de NLP.
Als een ander mij iets vertelt, maak ik daar een beeld van; wellicht komen beelden uit mijn verleden
boven. Direct daaraan gekoppeld zit een gevoel. Dit kan een positief of negatief gevoel zijn. Op grond
van beide aspecten besluit ik iets te doen, bijv. de ander mijn eigen ervaring of associatie vertellen.
Zie schema 5 blz. 18.
Communicatie is het proces van uitwisselen van al die beelden, gevoelens, gedragingen, met als doel
overeenstemming te krijgen tussen wat de een communiceert en de ander ontvangt. Binnen het door
ons gebruikte samenwerkingsmodel gaat het erom de beelden, gevoelens en gedragingen van de
cliënt ten opzichte van het probleem te verduidelijken. We gebruiken het gesprek als middel om meer
zicht te krijgen op de vraag, het doel en de competenties van de cliënt.
1.5 Boompje
We hebben gezien dat mensen hun wederzijdse beleving uitwisselen als zij met elkaar communiceren.
Wij willen voor dit uitwisselen, in het kader van hulpverlenende gesprekken, een eenvoudiger kader
hanteren: ‘Boompje’.
In dit kader vervangen we:
EG, extern gedrag door DOEN.
IW, interne weergave door DENKEN.
IT, interne toestand door VOELEN.
Als hulpverlener zijn we vooral geïnteresseerd in doen, denken en voelen van de cliënt in contact met
anderen. Bij het ondersteunen van ouders bij het opvoeden zijn we dus geïnteresseerd in hun doen,
denken en voelen in contact met hun kind.
Het schema van communicatie tussen hulpverlener en cliënt ziet er dan als volgt uit: zie
schema 6 blz. 20.
In deze communicatie richt de hulpverlener zich vooral op de cliënt.
De hulpverlener sluit in eerste instantie aan bij de beleving van de ouder. Later in het gesprek zal hij
ook eigen ideeën, gezichtspunten of kennis aandragen en samen met de ouder kijken of deze
bruikbaar zijn voor de ouder.
In de praktijk proberen we dus door middel van onze gesprekstechnieken te achterhalen welke
gedachten en gevoelens het gedrag bepalen. Deze zoektocht naar de beleving van de cliënt helpt ons
niet alleen de cliënt te begrijpen, maar geeft de cliënt tegelijkertijd de mogelijkheid naar zichzelf te