Begrippenlijst economie: Hoofdstuk 3, paragraaf 1
Directe ruil: Als je een product ruilt tegen een ander product, wordt dat directe
ruil genoemdt. Je geeft dus bijvoorbeeld een dvd in ruil voor een game.
Ruilmiddel: geld wordt als ruilmiddel gebruikt
Indirecte ruil: Goederen of dienstel ruilen met een ruilmiddel, wordt indirecte ruil
genoemdt.
Geldfunties: Geld gebruik je op verschillende manieren. Als je met geld een
waarde aangeeft, is geld een rekenmiddel. Als je iets met geld koopt, is dit een
ruilmiddel. Je kunt geld ook bewaren voor later, dan is geld een spaarmiddel.
Ruilmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel noem je geldfuncties.
Chartaal geld: de tastbare vorm van geld zoals munten of briefjes, is chartaal geld.
Giraal geld: Geld dat op een bank/spaarrekening staat, is niet tastbaar. Dit noem
je giraal geld.
Saldo: Het bedrag dat op je bankrekening staat noem je je saldo. Een positief
saldo heet een creditsaldo. Een negatief saldo heet een debetsaldo.
Berekening: Nieuw saldo= oud saldo + ontvangsten – betalingen
Voorbeeld: oud saldo 24,51 tegoed (creditsaldo)
Ontvangsten 9,00 +
Betaald 50,00 –
Nieuw saldo: 16,49 tekort (debetsaldo)
, Begrippenlijst economie: Hoofdstuk 3, paragraaf 2
Spaarmotieven: Er zijn 3 redenen voor mensen om te sparen, die redenen noem
je spaarmoetieven zoals:
- Sparen voor een doel: Voorbeeld voor als je op vakantie wilt.
- Sparen uit voorzorg: Je zet geld opzij voor het onverwachte.
- Sparen voor de rente: Omdat het je extra inkomen oplevert.
Variabele rente: Van een gewone spaarrekening kun je geld opnemen wanneer je
maar wilt. Dat heet vrij opneembaar. Op zo een rekening krijg je variabele rente.
Dat houd in dat de bank op ieder moment het rentepercentage kan veranderen.
Spaardeposito: Als je geld langere tijd kunt missen, kun je een spaardeposito
nemen. Dat is een rekening waar geld voor een afgesproken tijd vast staat tegen
een vaste rente.
Vaste rente: Het rentepercentage blijft in die afgesproken periode hetzelfde.
Banken geven je dan een hogere rente omdat ze je geld kunnen gebruiken.
Inflatie: Door inflatie wordt je geld minder waard. Voor spaarders is inflatie
ongunstig.
Enkelvoudige rente: Bij spaardeposito´s wordt het rentebedrag vaak berekend
met enkelvoudige rente. Daarbij krijg je je rente aan het einde van het jaar apart
uitgekeerd. Dat bereken je zo:
Berekening: Enkelvoudige rente = rentepercentage X spaarbedrag X jaren
Voorbeeld: Je hebt 2.500, - op een spaardeposito met 3% rente. Je ontvangt aan
rente:
- Na 1 jaar 3% van 2.500 X 1 = 0,03 X 2.500 X 1 = 75, -
- Na 2 jaar 3% van 2.500 X 2= 0,03 X 2.500 X 2 = 150, -
- Na 1 maand 3% van 2.500 X 1/12 = 0.03 X 2.500: 12 = 6,25, -
- Na 5 maanden 3% va 2.500 X 5/12 = 0.03 X 2.00: 12 X 5 = 31,25, -