Jurisprudentie Internationaal en Europees strafrecht:
HC 2:
HvJ EG 21 september 1989, C-68/88 (Griekse Maïs): lidstaten voor de sanctionering keuze hadden
tussen bestuursrecht, strafrecht of civiel recht, maar moesten voldoen aan de beginselen van loyale
samenwerking (unietrouw, lidstaten moeten doeltreffende toepassing van het Unierecht verzekeren, ze
moesten dus doeltreffende sancties treffen) en assimilatie (verbod op discriminatie, overtreding van
EU recht moet evenredig aan nationale overtreding worden bestraft, zo kon het mogelijk zijn dat het
strafrecht ingezet moet worden).
HvJ EU 5 april 2016, gevoegde zaken C-404/15 en C-659/15 PPU (Aranyosi en Caldararu): Art.
51 lid 1 Hv: Handvest richt zich tot de lidstaten ‘uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten
uitvoer brengen’. Het wordt in ieder geval ten uitvoer gebracht als secundair Unierecht
(richtlijn/kaderbesluit) wordt omgezet of na omzetting in praktijk wordt toegepast. Zie ook onder HC
7.
HC 3 + HC 4:
HvJ EG 8 oktober 1987, C-80/86, ECLI:EU:C:1987:431 (Kolpinghuis): omgekeerde verticale
werking is niet toegestaan. Staat kan richtlijn-bepaling niet rechtstreeks tegenwerpen aan particulier.
HvJ EU 26 februari 2013, C-399/11, ECLI:EU:C:2013:107 (Melloni): Het Hv mag geen afbreuk
doen aan de nationale grondrechten. Art. 53 Hv: bij uitvoering Unierecht mogen lidstaten nationale
grondrechtenbescherming toepassen, mits beschermingsniveau Handvest wordt gehandhaafd en
voorrang, eenheid en werking van Unierecht niet in gedrang komen (art. 53 Hv). Je mag als land geen
extra eis stellen, want je moet er op vertrouwen dat andere landen het Unierecht opvolgen
(uitputtende/ volledige harmonisering, bij volledige harmonisatie is de toepassing van nationale
maatstaven van bescherming niet toegestaan).
HvJ EU 5 december 2017, C-42/17, ECLI:EU:C:2017:936 (M.A.S. en M.B.): Verjaring behoort in
Italië tot het materiële strafrecht, waarop Italiaanse legaliteitsbeginsel van toepassing is. Probleem: ten
tijde van het begaan van feiten niet voorzienbaar dat verjaringsregels opzij zouden worden gezet (het
arrest Taricco was niet voorzienbaar). Verbod van terugwerkende kracht en criterium “groot aantal
gevallen” niet nauwkeurig. Constitutioneel Tribunaal vraagt om Taricco te heroverwegen. HvJ: het is
de primaire verantwoordelijkheid van de nationale wetgever om te zorgen dat verjaringsregels aan
Unierecht voldoen. Verjaringstermijnen Btw-fraude ten tijde van het plegen van de feiten (nog) niet
geharmoniseerd. Italië mocht daarom destijds bepalen dat verjaring tot materieel strafrecht behoort,
zodat Italiaanse legaliteitsbeginsel van toepassing is. Nationale grondrechtenbescherming mag worden
toegepast, mits beschermingsniveau Hv, voorrang, eenheid en werking Unierecht niet in het gedrang
(zaak Melloni). Als Italiaanse rechter oordeelt dat buiten toepassing laten verjaringsregels in strijd is
met nationaal legaliteitsbeginsel, dan is hij niet verplicht die regels buiten toepassing te laten.
Nationale wetgever moet dan maatregelen nemen. Harmonisatie ontbrak, lidstaat mag dus nationale
grondrecht toepassen als deze meer bescherming biedt dan het Unierecht.
HvJ EU 25 juli 2018, C-216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586 (LM): zie onder HC 7.
HvJ EU 24 juni 2019, C-573/17, ECLI:EU:C:2019:530 (Popławski II): Lidstaten zijn niet verplicht
nationale bepalingen opzij te zetten voor kaderbesluiten op grond van het voorrangsbeginsel, omdat
kaderbesluiten geen rechtstreekse werking hebben. Het nationale recht mag wel bepalen dat nationaal
recht toch wijkt. Zie ook onder HC 7.
HC 6:
, HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:463 (overzichtsarrest): bij uitlevering moet de aangezochte
staat er vanuit gaan dat de verzoekende staat de mensenrechten zullen eerbiedigen. Dit gebeurd op
basis van vertrouwen in de verzoekende staat. Het maakt dan niet uit of het verzoek is gebaseerd in
eigenlijke zin of dat het is gebaseerd op een verdrag dat enkel bepaalde vormen van criminaliteit
strafbaar stelt.
HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2019: de regel van het overzichtsarrest is ook van
toepassing wanneer verzoekende staat geen EVRM-partij is (Nederland is wel partij dus heeft
verantwoordelijkheden dat opgeëiste persoon mensenrechtenbescherming krijgt).
Soering uitspraak (EHRM): uitleveringsverbod in gevolg van dreigende schending art. 3 EVRM
(folteringsverbod) en in gevolg van voltooide of dreigende ‘flagrant denial of justice’ (art. 6 EVRM,
dat is niet enkel een overtreding van deze bepaling, het moet wel verder gaan dan één enkele
schending) in de staat waaraan je gaat uitleveren (verantwoordelijkheid aangezochte staat onder
EVRM, die schend het dan).
HC 7:
HvJ EU 27 mei 2019, C-508/18 en C-82/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:456 (OG en PI): een
uitvaardigende rechtelijke autoriteit moet objectief en onafhankelijk zijn bij uitvaardiging vervolgings-
EAB en er moet een mogelijkheid zijn een beroep in rechte (bij rechter) tegen beslissing tot
uitvaardiging/ evenredigheid van EAB te doen. Voor beroep in rechte is veel ruimte, mag voor of na
feitelijke overlevering. Beroep in rechte geldt niet voor executie-EAB. Het OM is geen uitvaardigende
rechtelijke autoriteit (niet onafhankelijk van uitvoerende macht, door bevoegdheid MvJ om instructies
te geven aan OM).
Rb. Amsterdam 26 september 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7104: Poolse vonnissen
onherroepelijk vóór 1 december 2011: WETS niet van toepassing. Er was echter een verzoek vereist
voor overname op grond van de WOTS, dat deed Polen niet. art. 4 punt 6 kaderbesluit 2002/584/JBZ
(daar staan weigeringsgronden executieoverdracht onderdanen en ingezetenen) is zelf de
verdragsgrondslag als in art. 6 lid 3 (oud) OLW (Nederland is bereid straf over te nemen op basis van
een toepasselijk verdrag). Dan is Overleveringswet + kaderbesluit verdragsgrondslag voor overdracht
en dan is er op grond van art. 4 punt 6 K 2002/584/JBZ geen verzoek meer nodig (alleen uitvoerende
lidstaat, NL, moet zich verbinden aan tenuitvoerlegging). Art. 4 punt 6 K 2002/584/JBZ is lex
specialis van art. 2 WOTS. Dus art. 2 WOTS (met verzoekseis) niet van toepassing op overname TUL.
Hierdoor is het probleem weg geïnterpreteerd (kaderbesluitconforme uitleg).
Rb. Amsterdam 17 oktober 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7754: Poolse vonnissen onherroepelijk
op of na 1 december 2011: WETS van toepassing. Kaderbesluitconforme uitleg: mogelijke
weigeringsgronden niet van toepassing of mogen niet worden ingeroepen (door minister). Dus MvJeV
moet straf overnemen, ongeacht of Polen daartoe verzoekt.
HvJ EU 5 april 2016, gevoegde zaken C-404/15 en C-659/15 PPU (Aranyosi en Caldararu):
Wederzijds vertrouwen (dat andere lidstaten de mensenrechte niet schenden) is niet blind, kent ook
uitzonderingen. Wat betreft detentieomstandigheden: je hoeft niet naar elke detentieomstandigheid
waar gedetineerde mogelijk komt te kijken, maar alleen naar detentie instellingen waar hij
hoogstwaarschijnlijk komt. Je doet een beroep op het Hv (en jurisprudentie HvJ) bij
mensenrechtenschending, niet op EVRM of art. 11 OLW.
HvJ EU 25 juli 2018, C-216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586 (LM): Je doet een beroep op het Hv (en
jurisprudentie HvJ) bij mensenrechtenschending, niet op EVRM of art. 11 OLW.
HvJ EU 24 juni 2019, C-573/17, ECLI:EU:C:2019:530 (Popławski II): lidstaten zijn verplicht een
kaderbesluit om te zetten in nationale wetgeving. Een kaderbesluit kent geen rechtstreekse werking.