NU PEDAGOGISCH WERK profielboek onderwijsassistent Pedagogiek
1. Mijn beroep
1.1 De onderwijsassistent
In je werk als onderwijsassistent maak je gebruik van pedagogische én didactische
vaardigheden.
- Je werkt vooral zelfstandig, overleggen over een leerling
- Lesactiviteit doe je met de betreffende docent
- Je zet materialen en spullen klaar voor een activiteit
- Je bied een spel, sportactiviteit, creatieve activiteit of ontwikkelingsgerichte activiteit
aan
- Tijdens een toets houdt je toezicht en zo nu en dan kijk je op aanvraag van de docent
de toetsen na
- Het registreren en administreren van welke leerlingen wel of niet een opdracht gedaan
hebben, kan iets zijn wat de docent aan jou vraagt om te doen
- Begeleiding buiten de lessen
- Je helpt conflicten oplossen, zorgt voor een veilig klimaat, laat kinderen in hun waarde,
stimuleert of daagt de kinderen uit en biedt structuur en grenzen waar nodig
- Kent de grens tussen wat jij of de leerkracht aan de ouders verteld
Dit moet je als onderwijsassistent in huis hebben:
- Kennis hebben over onderwijs, ontwikkelingsfasen, methodes, protocollen,
werkinstructies, didactische en pedagogische kwesties, enz.
- Bepaalde vaardigheden zoals om kunnen gaan met ICT of leerlingen van verschillende
leeftijden
- Je moet kunnen rapporteren, signaleren, een (leer)activiteit kunnen begeleiden, enz.
- Professionele beroepshouding
Alle leerbare vaardigheden, kennis, aangeboren persoonlijkheid, intelligentie en drijfveren zijn
competenties. Hieronder zie je een rij competenties die voor leerkrachten en
onderwijsassistenten gebruikt kunnen worden:
- Interpersoonlijk competent: interpersoonlijke sensitiviteit, omgaan met diversiteit
Heeft oog, zorg en respect voor gevoelens voor anderen, toont belangstelling voor de mening
van anderen, stelt zich positief en tolerant op ten opzichte van verschillen in behoeften en
zienswijzen.
- Pedagogisch competent: empoweren, motiveren, ontwikkelen van anderen
- Vakinhoudelijk en didactisch competent: presenteren, vakkundigheid
- Organisatorisch competent: sturen, doelen stellen, plannen en organiseren
- Competent in het samenwerken met collega’s: werken in teamverband, initiatief,
innoveren
- Competent in het samenwerken met de omgeving: opbouwen en onderhouden
van relaties
- Competent in reflectie en ontwikkeling: loopbaan en persoonlijke ontwikkeling
- Competent in het omgaan met werkdruk: omgaan met werkdruk
1.2 Onderwijs toen en nu
Je ziet in Nederland in het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs veel scholen met een
levensbeschouwelijke grondslag. In de vorige eeuwen ging je altijd naar school die paste bij
en aansloot op jou geloof. Je hoorde bij een bepaalde groep met dezelfde geloofsovertuiging
en koos dan voor je kinderen naar welke school ze zouden gaan. Dit noem je verzuiling.
Iedere zuil had zijn eigen scholen, politieke partijen, verenigingen, clubs en winkels. Je
trouwde niet met iemand van een andere zuil. Je kon kiezen voor een protestantse school,
katholieke school of openbare school. Na de Tweede Wereldoorlog begon de ontzuiling,
mensen begonnen hun eigen vrijheid en keuzes belangrijker te vinden. Het geloof bepaalde
steeds minder de keuzes die mensen maakten. Deze verandering noem je secularisering. Alle
scholen met een levensbeschouwelijke grondslag samen heten bijzonder onderwijs.
Vanaf 1806 is er een onderwijswet waarin allerlei zaken beschreven stonden waarop werd
toegezien. In 1848 werd de vrijheid van onderwijs wettelijk vastgelegd. In 1920 werd het
bijzonder onderwijs pas gelijkgesteld met het openbaar onderwijs. In 1900 werd de leerplicht
ingevoerd voor kinderen van 7-13 jaar. Nu geld de leerplicht voor kinderen van 5 tot 18 jaar
voor jongeren die geen startkwalificatie hebben, een diploma op minimaal mbo-niveau 2 of
havo of vwo. Eerst waren gehoorzaamheid, cognitieve vaardigheden en klassikaal onderwijs
,de regel. Nu zie je dat zelfwerkzaamheid, coöperatieve werkvormen en de sociaal-emotionele
ontwikkeling van de leerling een belangrijke plek hebben gekregen.
Iedere school heeft een eigen missie en visie. Vroeger moesten studenten gewoon doen wat
er gezegd werd, tegenwoordig zijn ze mondiger en mogen ze vaker meedenken en -beslissen
om hun leerproces vorm te geven.
Om kinderen goed voor te bereiden op een toekomst waarvan nog niet duidelijk is hoe die
eruit gaat zien, is het belangrijk zij een aantal algemene vaardigheden ontwikkelen. Dit noem
je de 21 eeuwse vaardigheden.
Vaardigheid Omschrijving
Creativiteit Bedenken van nieuwe ideeën en deze
kunnen uitwerken en analyseren
Kritisch denken Kunnen formuleren van een eigen,
onderbouwde visie of mening
Probleem-oplosvaardigheden (H)erkennen van een probleem en tot een
plan kunnen komen om het probleem op te
lossen
Communiceren Effectief en efficiënt overbrengen en
ontvangen van een boodschap
Samenwerken Gezamenlijk realiseren van een doel en
anderen daarbij kunnen aanvullen en
ondersteunen
Digitale geletterdheid Effectief, efficiënt en verantwoord gebruik
van (informatie)technologie. Hierbij gaat het
om ICT-(basis)vaardigheden, mediawijsheid
en informatievaardigheden
Sociale en culturele vaardigheden Effectief leren, werken en leven met mensen
met verschillende etnische, culturele en
sociale achtergronden
Zelfregulering Realiseren van doelgericht en passend
gedrag
Door de 21 eeuwse vaardigheden verandert jouw rol van alleswetende volwassene naar een
soort van coach. Je laat de kinderen zelf op ideeën komen en laat ze eerder zelf onderzoeken
i.p.v. dat jij ze dingen uitlegt. Goede vragen kunnen stellen, nieuwsgierig zijn naar kinderen
en vertrouwen hebben in hun kracht zijn belangrijke vaardigheden die jij moet beheersen voor
deze coachende rol.
Waarom en waartoe zijn de 21 eeuwse vaardigheden belangrijk?
Vaardigheid Omschrijving
Creativiteit Is het belangrijk om altijd maar weer nieuwe
creatieve ideeën te bedenken?
Kritisch denken Is er iets mis met aansluiten bij de mening
van de groep?
Probleem-oplosvaardigheden Is het erg als het oplossen van een probleem
aan iemand anders overgelaten wordt?
Communiceren Wordt er niet te veel druk gelegd op
communicatie?
Samenwerken Is er iets mis met mensen die vooral graag in
hun eentje hun eigen ideeën in de
maatschappij neerzetten en daarmee heel
origineel zijn?
Digitale geletterdheid Bij het opstellen van de 21 eeuwse
vaardigheden waren een heleboel
invloedrijke internationale computer-,
software- en mediabedrijven betrokken.
Waarom waren niet allerlei natuur- en
milieuorganisaties betrokken?
Sociale en culturele vaardigheden Mogen kinderen zichzelf afvragen met wie
en waarom ze zich daarmee willen
verbinden?
Zelfregulering In het kader van passend onderwijs is het
, goed om je te realiseren dat er altijd
kinderen op school zullen rondlopen die
afhankelijk zijn van sturing/regulering van
leerkrachten en onderwijsassistenten. Dus
leggen we de lat wat dat betreft niet te hoog
voor bepaalde groepen?
Je kunt onderscheid maken tussen excellente talenten, zoals Max Verstappen, en
talentontwikkeling voor iedereen. Kinderen hebben de natuurlijke behoefte om te
ondernemen en te ontdekken. De reacties van de wereld om hen heen zijn daarbij van groot
belang als het gaat om talentontwikkeling. Een stimulerende omgeving die aanmoedigt om
uit te proberen en om te genieten van het ontdekken is goed voor de ontwikkeling van
kinderen. Het recht om te mogen proberen moet voor iedereen beschikbaar zijn.
1.3 Primair onderwijs en BSO
In 1985 ging de Wet op het primair onderwijs in, toen nog Wet op het basisonderwijs.
Daarvoor was er een onderverdeling in lagere scholen en kleuterscholen. Bij de klassieke
verdeling in acht jaargroepen zitten kinderen van dezelfde leeftijd bij elkaar, dit zijn de
homogene leeftijdsgroepen. Vroeger bestond er voor kleuters een kleuterschool,
tegenwoordig gaan kleuters naar groep 1/2. Dit was/is een discussiepunt, omdat kleuters qua
ontwikkelingsniveau nog niet toe zijn aan leren op een schoolse manier. Het gaat juist om
spelen, ontdekken en bewegen in een rijke speelomgeving waarbij al doende materialen,
begrippen, bewegingen en manieren van met elkaar omgaan ontdekt en uitgeprobeerd
worden. Volwassenen kunnen hier een toegevoegde waarde hebben door te helpen of
emotioneel te ondersteunen. Peuters kunnen rond hun tweede jaar in aanmerking komen
voor een VVE-indicatie, een voor- en vroegschoolse educatie. Die wordt afgegeven als er kans
is op een taalachterstand. In de Wet OKE (Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie)
staat wanneer een indicatie afgegeven kan worden. Dit gebeurt door de
Jeugdgezondheidszorg. In deze wet is ook geregeld aan welke voorwaarden de voorschool of
het kinderdagverblijf moet voldoen. Kinderen die een VVE-programma krijgen, hebben van
hun vierde tot zesde jaar extra begeleiding. Het doel van de VVE is het starten op de
basisschool met een achterstand voorkomen.
In de Wet van basisonderwijs staat wat er in het basisonderwijs gedaan moet worden:
- Het onderwijs is zo ingericht dat kinderen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de
leerlingen
- Het onderwijs richt zich in elk geval op de emotionele- en verstandelijke
ontwikkeling van de leerling, op het ontwikkelen van creativiteit, op het verwerven van
noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden
- Het onderwijs
Gaat er mede vanuit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving
Is mede gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie
Is er mede op gericht dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met
verschillende achtergronden en culturen
- Ten aanzien van leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, is het onderwijs
gericht op individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van een leerling
- Elke school stelt een schoolondersteuningsprofiel op waarin staat welke ondersteuning
de school zelf kan bieden en waar andere externe ondersteuningen weggehaald
worden
- Elke school is erop gericht om leerlingen naar het regulier onderwijs te kunnen laten
overstappen
- Elke school gebruik een leerling- en onderwijsvolgsysteem waaruit vorderingen in
kennis en vaardigheden blijken op het niveau van de leerling, de groep en de school
- Kinderen krijgen in hun acht jaren tenminste 7520 onderwijsuren
- Als er kinderen thuis moeten blijven, moeten ze dan ook onderwijs kunnen volgen op
een aangepaste manier
- Er wordt voldoende aandacht besteed aan achterstanden
VOG (Verklaring Omtrent het Gedrag) is een verklaring waarin staat dat een vrijwilliger van
een basisschool of opvang nooit is veroordeeld voor seksueel misbruik.
1.3 Speciaal basisonderwijs
, Onder het speciaal onderwijs vallen scholen voor:
- Moeilijk lerende kinderen
- Kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden
- In hun ontwikkeling bedreigde kleuters
Op het speciaal onderwijs komen kinderen die:
- Door beperking beperkt zijn in hun gewonde functioneren
- Door bijzonderheden in hun functioneren een specifieke onderwijsbehoefte hebben
waarvoor specialistische expertise noodzakelijk is
Voor de verschillende scholen zijn tien soorten scholen verdeeld over vier clusters:
Cluster Doelgroep
Cluster 1 Visueel gehandicapte kinderen of meervoudig gehandicapte
kinderen met een visuele beperking
Cluster 2 Dove en slechthorende kinderen, kinderen met ernstige
communicatieproblemen of meervoudig gehandicapte kinderen
met één van deze handicaps
Cluster 3 Langdurig zieke kinderen met een lichamelijk handicap, lichamelijk
gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel
meervoudig gehandicapte kinderen met één van deze handicaps
Cluster 4 Langdurig zieke kinderen anders dan met lichamelijke handicap,
zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen
verbonden aan pedologische instituten
In een regionaal expertisecentrum waar een speciaal onderwijsschool onder valt, wordt
onderzocht of een kind in aanmerking komt voor speciaal onderwijs. De ondersteuning van
ouders bij het vinden van de juiste school vindt ook plaats vanuit het regionaal
expertisecentrum. Als ervoor gekozen wordt om een kind met een handicap toch naar een
reguliere basisschool te sturen, vindt de ondersteuning en begeleiding plaats vanuit het
expertisecentrum. Het voordeel van speciaal onderwijs is dat er deskundige begeleiding
aanwezig is die afgestemd is op de beperking. Soms worden kinderen die in aanmerking
komen voor speciaal onderwijs toch naar het regulier onderwijs gestuurd, jij als
onderwijsassistent kan dan de taak krijgen om zo’n kind te ondersteunen en om eventueel
zorgtaken uit te voeren.
1.5 Voortgezet onderwijs
In 2005 is de juniorklas gestart op meerdere scholen. Deze voorschoolse groep is bedoeld
voor de leerlingen voor wie de overstap van groep 8 naar het reguliere mbo te groot is om
deze zonder aanvullende ondersteuning te kunnen maken. Vaak hebben deze leerlingen door
diverse zaken leerachterstanden opgelopen. Voor deze leerlingen is een speciaal programma
opgericht. In dit programma krijgen de leerlingen van de juniorklas de gelegenheid om te
werken aan hun achterstanden en maken daarnaast stapsgewijs kennis met het reguliere
vmbo. In het begin krijgen ze les van één docent, daarna worden vakdocenten toegevoegd. In
de kerndoelen zie je terug dat onderwijs niet alleen gaat om kennis, maar dat het aanleren
van vaardigheden ook een belangrijk doel is. Vroeger was het meer gericht op kennis, het nut
van het leren stond verder van de leerling af. Voorbeelden van vaardigheden die geleerd
worden in de onderbouw bij Engels:
- Standaardgesprekken voeren om iets te kopen
- Informeel contact in het Engels onderhouden via e-mail, brief of chat
- Strategieën gebruiken om Engelstalige teksten te begrijpen
- Vertrouwd raken met de klank van Engels door veel te luisteren naar gesproken
teksten
Er zijn 58 kerndoelen. Deze zijn onderverdeeld in Nederlands, Engels, rekenen en wiskunde,
mens en natuur, mens en maatschappij, kunst en cultuur, bewegen en sport. In de onderbouw
besteedt een school aan het behalen van de kerndoelen.
In de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) is geregeld dat er goede onderlinge
doorstroommogelijkheden zijn.
Havo (hoger algemeen voortgezet onderwijs) en vwo (voorbereidend wetenschappelijk
onderwijs: gymnasium en atheneum) zijn in principe geen eindonderwijs. Het havo- of vwo-
diploma is een startkwalificatie. Het vmbo (voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs) kent
vier leerwegen:
- Theoretische leerweg