100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Inleiding Privaatrecht (RB0204) €11,49   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Inleiding Privaatrecht (RB0204)

1 beoordeling
 362 keer bekeken  38 keer verkocht

Het betreft een uitgebreide samenvatting (83 pagina's) van het vak Inleiding Privaatrecht aan de Open Universiteit. Naast een samenvatting van de reader zijn in dit document de voorgeschreven arresten genoemd en bevat de samenvattingen aanvullingen van de cursussite. Belangrijke onderwerpen/passage...

[Meer zien]

Voorbeeld 4 van de 83  pagina's

  • 13 januari 2021
  • 83
  • 2020/2021
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (9)

1  beoordeling

review-writer-avatar

Door: jansybrand • 3 jaar geleden

avatar-seller
basdammers
Bas Dammers
13 januari 2021

Samenvatting Inleiding Privaatrecht
Tekst 1 - Een inleiding in het privaatrecht
Het onderscheid tussen privaatrecht en publiekrecht wordt besproken aan de hand van drie criteria:
de subjecten die een rol spelen, het belang dat wordt gediend en de wijze van handhaving van de
regels. Als een juridische relatie een relatie tussen burgers onderling is, dan is de relatie
privaatrechtelijk van aard (1). Is bij een rechtsbetrekking de overheid betrokken of is sprake van een
relatie tussen overheid en burger, dan spreekt men van een publiekrechtelijke relatie. Maar let op: ook
de overheid kan privaatrechtelijke handelingen verrichten (bv. aannemingsovereenkomst met schilder
voor schilderen kantoren). De overheid kan dus in twee kwaliteiten optreden: privaatrechtelijk en
publiekrechtelijk. Kenmerkend voor het onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht is dat het
publiekrecht het algemeen belang regelt en het privaatrecht de belangen van de afzonderlijke burgers
waarbij het particulier belang vooropstaat (2). Waar het publiekrecht vooral dwingende gebods- en
verbodsbepalingen geeft, geeft het privaatrecht pas regels zodra burgers hun onderlinge betrekkingen
niet hebben geregeld. Maar let op: er zijn wettelijke regels die ingrijpen in privaatrechtelijke
rechtsbetrekkingen waarbij niet het privébelang maar het algemeen belang vooropstaat. In het
privaatrecht speelt het algemeen belang dus ook een rol. Ten slot wordt het initiatief tot handhaving
van privaatrechtelijke regels aan betrokken individuen zelf overgelaten (3). Het publiekrecht omvat
de regels die door de overheid als overheid kunnen worden gehandhaafd (bv. vervolging wegens
begaan strafbaar feit). Onder het publiekrecht vallen regels die de inrichting betreffen van de
overheid (staatsrecht), regels op grond waarvan de overheid mag ingrijpen in de levenssfeer van
burgers ter regeling van de samenleving (administratief/bestuursrecht) en regels die aangeven welke
gedragingen strafbaar zijn en welke straffen kunnen worden opgelegd (strafrecht).

Het privaatrecht kan worden onderverdeeld in materieel privaatrecht en formeel privaatrecht. Het
materiaal privaatrecht heeft betrekking op de inhoud van het recht: het bevat regels die aan
personen rechten en plichten toekennen (bv. art. 7:26 BW: verkoper heeft na koopovereenkomst recht
op betaling van de koopprijs). Regels van materieel privaatrecht zijn te vinden in het Burgerlijk
Wetboek (BW), Wetboek van Koophandel en afzonderlijke wetten (bv. Faillissementswet). Het
formeel privaatrecht/burgerlijk procesrecht geeft aan op welke wijze men het materiële
privaatrecht kan handhaven. Regels van formeel privaatrecht zijn te vinden in het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO) en afzonderlijke wetten
(bv. Faillissementswet).

Rechtsregels binnen het materiële privaatrecht zijn regels van regelend recht of van dwingend recht.
Regels van regelend recht (aanvullend/dispositief recht) zijn regels die door de wetgever zijn
opgesteld om in bepaalde situaties te gelden, voor zover niets anders is geregeld (bv. art. 6:6 lid 1
BW). Van regels van regelend recht mag worden afgeweken, terwijl van regels van dwingend recht
niet mag worden afgeweken (bv. art. 7:667 lid 7 BW).


INLEIDING PRIVAATRECHT 1

,Tekst 2 - Een inleiding in het vermogensrecht
Hoogleraar Meijers kreeg in 1947 de opdracht een nieuw Burgerlijk Wetboek te ontwerpen. Men
wenste een nieuw BW omdat (1) de huidige spreiding van het privaatrecht over twee boeken
onoverzichtelijk was, (2) het BW uit 1838 verouderd was en (3) maatschappelijke ontwikkelingen in
het burgerlijk recht in de wettekst tot uitdrukking moesten komen. Het proces duurde tientallen jaren
(1990), dit als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen, juridische opvattingen en politieke
wisselingen.

Op dit moment is het Burgerlijk Wetboek onderverdeeld in tien boeken. Nu bestaat er nog een Boek
7A, maar dit zal op termijn onder Boek 7 (bijzondere overeenkomsten) gaan vallen. Aan de
systematiek van het Burgerlijk Wetboek liggen twee hoofdprincipes ten grondslag: (1) het onderscheid
tussen personenrecht en vermogensrecht en (2) het onderscheid binnen het vermogensrecht in een
algemeen en een bijzonder deel. Het personenrecht valt uiteen in twee rechtsgebieden: (1) het
personenrecht in enge zin en (2) het rechtspersonenrecht. We kennen twee soorten personen:
natuurlijke personen en rechtspersonen. Boek 1 bevat regels die alleen betrekking hebben op mensen
(natuurlijke personen), zoals handelingsbekwaamheid, adoptieregels (personenrecht in enge zin). Ook
bevat Boek 1 familierecht. Het familierecht regelt de betrekkingen die voortkomen uit het familie- en
gezinsverband, zoals ouderlijk gezag, huwelijk, echtscheiding. Tegenover natuurlijke personen staan
rechtspersonen, beide zijn rechtssubjecten: zelfstandig drager van subjectieve rechten en plichten. De
privaatrechtelijke rechtspersonen zijn de naamloze vennootschap, de besloten vennootschap, de
vereniging, de stichting, de onderlinge waarborgmaatschappij en de coöperatieve vereniging.
Publiekrechtelijke rechtspersonen zijn de staat, de provincie, de gemeente en de waterschappen. Ten
derde zijn er de kerkgenootschappen. Het rechtspersonenrecht staat in Boek 2. Het vermogensrecht
wordt onderscheiden in een algemeen en een bijzonder deel. Het algemene vermogensrecht staat in
Boek 3 en 4 en het bijzonder vermogensrecht in de Boeken 5 t/m 9. In Boek 4 staat het erfrecht: het
geheel van regels betreffende de opvolging in het vermogen van een overledene. Dit boek bevat zowel
regels inzake de erfopvolging zonder uiterste wilsbeschikking (overledene had geen testament) als met
uiterste wilsbeschikking (overledene had testament). Binnen het BW is sprake van een gelaagde
structuur (piramidale opbouw): er is een indeling die van algemeen naar meer bijzonder gaat, dit
geldt zowel voor de Boeken als binnen Boeken, titels en afdelingen. Bijvoorbeeld: afdeling 5 van titel
5 van Boek 6 regelt de wederkerige overeenkomst. Titel 5 van Boek 6 regelt de overeenkomst. De
eerste titel van Boek 6 regelt verbintenissen in het algemeen (waar de overeenkomst onderdeel van
uitmaakt). Op verbintenissen zijn de algemene bepalingen van Boek 3 (algemeen vermogensrecht)
van toepassing. Belangrijk zijn schakelbepalingen: bepalingen die regelingen van overeenkomstige
toepassing verklaren op rechtsbetrekkingen waarvoor zij naar de letter niet zijn geschreven. De
bepalingen zijn het resultaat van een procédé: de wetgever regelt een materie waar zij praktisch het
meest van belang is om vervolgens die regeling mede van toepassing te verklaren op een aantal
nauwkeurig aangegeven andere rechtsbetrekkingen. Er zijn schakelbepalingen die van
overeenkomstige toepassing zijn buiten en binnen het vermogensrecht.

Met het objectieve recht (positief recht) wordt aangeduid het geheel van rechtsregels (geschreven
en ongeschreven) die in een bepaalde samenleving gelden. Een subjectief recht is een bevoegdheid
(recht) die een bepaalde persoon aan het objectieve recht ontleent (bv. Bas heeft een recht van

INLEIDING PRIVAATRECHT 2

,vruchtgebruik op het huis van Dirk: Bas ontleent dit recht aan het objectieve recht en heeft een
subjectief recht van vruchtgebruik). Het subjectieve recht ontstaat door een rechtsfeit: een feit dat
rechtsgevolg heeft (bv. sluiten van een koopovereenkomst). Hier tegenover staat een niet-rechtsfeit (bv.
afspraak ouders naar school brengen kinderen). Rechtsfeiten kunnen we onderverdelen in twee
categorieën: handelingen van rechtssubjecten en blote rechtsfeiten. Een bloot rechtsfeit is een feit
waarbij het rechtsgevolg intreedt zonder dat daarvoor enig actief menselijk handelen nodig is (bv.
achttienjarige wordt bij bereiken van die leeftijd meerderjarig, art. 1:233 BW). Is voor het intreden
van een rechtsgevolg wel een handeling van een rechtssubject nodig, dan is sprake van een
rechtshandeling of van feitelijk handelen. Een rechtshandeling is een handeling van een
rechtssubject waaraan een rechtsgevolg wordt verbonden dat ook door het handelend subject wordt
beoogd (bv. schenking). Een feitelijk handelen is een handeling van een rechtssubject waaraan een
rechtsgevolg wordt verbonden ongeacht of dit rechtsgevolg door het handelend subject is beoogd (bv.
onrechtmatige daad 6:162 e.v. BW). Rechtshandelingen kunnen we onderverdelen in eenzijdige en
meerzijdige rechtshandelingen. Bij een eenzijdige rechtshandeling is voor het intreden van een
rechtsgevolg het handelen en dus de wilsverklaring van één persoon voldoende. Eenzijdige
rechtshandelingen kunnen we onderverdelen in eenzijdige gerichte rechtshandelingen (bv.
opzeggen arbeidsovereenkomst
werknemer t.o.v. werkgever) en
eenzijdige niet-gerichte
rechtshandelingen (bv.
opstellen testament). Bij een
meerzijdige rechtshandeling zijn
voor het ontstaan van het
rechtsgevolg de wilsverklaringen
van twee of meer personen
vereist (bv. huurovereenkomst).

Objectief vermogensrecht betekent het geheel van regels die betrekking hebben op de op geld
waardeerbare rechten en plichten (recht op levering, maar ook recht op betaling). Vermogen wordt
ook gebruikt in de betekenis van de som van de aan iemand toekomende rechten, waarbij de
schulden als aftrekpost in aanmerking komen (bv. vermogensbelasting). Ten derde wordt het begrip
vermogen gebruikt in de betekenis van het geheel van aan een persoon toekomende, op geld
waardeerbare rechten (plichten worden buiten beschouwing gelaten). De jurist spreekt ter aanduiding
van op geld waardeerbare rechten en plichten vaak van activa en passiva (niet gelijk aan economische
terminologie). Een subjectief vermogensrecht is een aan een persoon toekomend
vermogensrecht dat hij aan het objectieve vermogensrecht ontleent (bv. Bas verkoopt zijn huis aan
Dirk. Dirk is eigenaar geworden. Dirk’s eigendomsrecht is een vermogensrecht in subjectieve zin,
door hem ontleend aan art. 5:1 e.v. BW).

Tekst 3 - Goederen en hun onderscheidingen
Vermogensrechten zijn onder te verdelen in actieve en passieve vermogensbestanddelen. Actieve
vermogensbestanddelen worden in het BW aangeduid als goederen (art. 3:1 BW): ‘Goederen zijn
alle zaken en alle vermogensrechten’. Een actief vermogensbestanddeel is of een zaak of een

INLEIDING PRIVAATRECHT 3

, vermogensrecht en is altijd een goed. Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke
objecten (art. 3:2 BW). Er zijn twee criteria: (1) stoffelijkheid en (2) voor menselijke beheersing
vatbaar. Zij zijn cumulatief: aan beide moet zijn voldaan wil bepaald worden dat een bepaald goed
een zaak is (bv. de zee is geen zaak: niet vatbaar voor menselijke beheersing, mensen kunnen er geen
macht over uitoefenen). Dieren vallen krachtens art. 3:2a BW niet onder het begrip zaak, dit met het
oog op de intrinsieke (eigen) waarde van een dier. Toch zijn de meeste bepalingen met betrekking tot
zaken ook op dieren van toepassing. Art. 3:6 BW bepaalt ‘Rechten die, hetzij afzonderlijk, hetzij
tezamen met een ander recht, overdraagbaar zijn, of er toe strekken de rechthebbende stoffelijk
voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld
stoffelijk voordeel, zijn vermogensrechten. Voldoet een recht aan tenminste één van de in het
artikel genoemde kenmerken, dan is iets een vermogensrecht. De overdraagbaarheid is het
belangrijkste. De meeste rechten zijn overdraagbaar (bv. eigendomsrecht, leveringsrecht,
vruchtgebruik enz.). Sommige rechten zijn niet overdraagbaar (bv. een recht van gebruik en
bewoning art 3:226 BW). Toch zijn ook deze rechten vermogensrechten: zij bieden de rechthebbende
stoffelijk voordeel (tweede kenmerk art. 3:6 BW). Het laatste kenmerk van art. 3:6 BW ziet op
bijzondere rechten die door toezegging van een stoffelijk voordeel aan de wederpartij zijn verkregen
(bv. recht van een blinde zich tegen een vergoeding te laten voorlezen, zonder toezegging is geen
sprake van een vermogensrecht).

Zaken kunnen we onderverdelen in roerende en onroerende zaken. ‘Onroerend zijn de grond, de
nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en
werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met
andere gebouwen of werken’ (art. 3:3 eerste lid BW). ‘Roerend zijn alle zaken die niet onroerend
zijn’ (art. 3:3 tweede lid BW). De opsomming in het eerste lid is limitatief. Bijvoorbeeld: Bas koopt
een ijzeren hek en laat dit hek verankeren in de grond voor zijn oprit. Door de verankering (er is
sprake van een duurzame vereniging van het hek met de grond) is het hek onroerend geworden. Het
onderscheid tussen onroerend en roerende zaken is van belang: de eigendomsoverdracht bij beide
zaken is verschillend.

‘Registergoederen zijn goederen voor welker overdracht of vestiging inschrijving in daartoe
bestemde openbare registers noodzakelijk is’ (art. 3:10 BW). Goederen ten aanzien waarvan de eis
van inschrijving bij overdracht/vestiging niet geldt, zijn niet-registergoederen. Alle onroerende
zaken zijn registergoederen: voor de overdracht moet een notariële akte in een openbaar register
worden ingeschreven (art. 3:89 BW). Conform art. 3:98 BW zijn beperkte rechten op een
registergoed ook registergoederen (bv. hypotheekrecht op een onroerende zaak). De onderscheiding
in registergoederen en niet-registergoederen speelt een rol. Zo kunnen rechten op roerende zaken
niet-registergoederen na drie jaren door verjaring worden verkregen, terwijl dit bij andere goederen
pas na tien jaar door verjaring kan worden verkregen (art. 3:99 BW). Daarnaast is een
hypotheekrecht alleen op een registergoed mogelijk en een pandrecht alleen op een niet-registergoed.

Tekst 4 - Het goederenrecht en het verbintenissenrecht en goederenrechtelijke en
persoonlijke rechten



INLEIDING PRIVAATRECHT 4

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper basdammers. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €11,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 71184 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€11,49  38x  verkocht
  • (1)
  Kopen