Geschiedenis - 10 tijdvakken
Tijdvak 1: tijd van jagers en boeren (–3000 voor Christus) / prehistorie
Kenmerkend aspect 1: de levenswijze van jagers-verzamelaars
Homo sapiens, denkende mens, ontstond +/-200.000vc in Afrika. Vanuit Afrika trok homo
sapiens rond 80.000vc naar Azië en rond 40.000vc naar Zuid-Europa. Na laatste ijstijd, rond
10.000vc, trokken mensen van Zuid-Europa naar Noord-Europa. Nu ijs was weggetrokken
werd dit deel Europa ook goed bewoonbaar. Samenleving van jagers en verzamelaars.
Geen sociale hiërarchie. Wel duidelijke taakverdeling tussen man en vrouw. Mannen
jaagden en visten. Vrouwen verzamelden bijv vruchten, groenten en kruiden en zorgden
voor kinderen. Leefden in kleine groepen, woonden in grotten, hutten of tenten. Nomaden.
Veel kennis natuur en konden werktuigen maken, zoals messen, speren en pijl en boog.
Nog geen schrift, dus prehistorie.
Kenmerkend aspect 2: het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
Neolithicum, nieuwe steentijd, prehistorische periode begon omstreeks 11.000vc. Nieuwe,
gepolijste, stenen gereedschappen die werden uitgevonden. Periode tussen 10.000 en
3.000vc ook wel landbouwrevolutie. Deze ‘revolutie’ is overgang jagen en verzamelen →
landbouw. Ging ontzettend langzaam, terwijl revolutie normaliter snelle omwenteling is. Toch
revolutie, omdat het ingrijpende gebeurtenis was. Begon in Vruchtbare Halvemaan. Gebied
in Midden-Oosten, delen van Egypte, Irak, Iran, Israël, Jordanië, Libanon, Palestina, Syrië
en Turkije. Groeiden veel granen. Rond 10.000 v.C. begonnen jagers en verzamelaars zelf
granen te verbouwen. Agrarische productie was aanvulling op alles wat gejaagd, gevist en
verzameld werd. Later werd akkerbouw belangrijkste voedselbron. Mensen in Vruchtbare
Halvemaan begonnen rond 7500vc ook vee te houden, zoals geiten en schapen. Begin
veeteelt. Jagers en verzamelaars veranderden langzaam in boeren. Bossen maakten
ruimte voor akkers en mens zette omgeving meer naar eigen hand. Sprake van overgang
van nomadisch bestaan naar hebben permanente woonplaats. Sedentaire revolutie.
Idee van landbouwsamenleving verspreidde langzaam naar India, Noord-Afrika (rond 7000
v.C) en Europa (rond 6000 v.C). Landbouw werd vervolgens op steeds meer plekken
ontdekt. Mensen niet langer nomaden, maar bleven op één plek wonen, bij nederzetting.
Steeds meer nieuwe uitvindingen, zoals ploeg en wiel. Nieuwe levenswijze leidde tot nieuwe
technieken, weven en pottenbakken.
Kenmerkend aspect 3: het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
Neolithicum ging rond 3000 v.C over in bronstijd. Brons werd uitgevonden. Verving
vuursteen als belangrijkste materiaal gereedschap en wapens.
Tussen 3500 en 3000 v.C. → eerste steden, met name in Vruchtbare Halvemaan. Rivieren
Tigris en Eufraat zorgden voor vruchtbare grond. Gebied rond Tigris en Eufraat wordt
Mesopotamië genoemd. Boeren uit agrarische samenleving legden dijken en
irrigatiesystemen aan, zodat ook verder van rivieren af aan akkerbouw kon worden gedaan.
Hierdoor werden oogsten steeds groter, waardoor bevolkingsgroei ontstond. Boeren dorpen
groeiden uit tot steden. Andere oorzaken waren specialisatie en handel. Boeren haalden
steeds grotere oogsten binnen en produceerden feitelijk te veel voor alleen eigen
consumptie. Daarom besloten boeren zich te specialiseren in bepaald product en deze te
verhandelen tegen andere producten die zij nodig hadden. Ook ontstonden er beroepen om
in andere producten te voorzien, zoals kleding of gereedschap. Zo ontstond ook het beroep
van koopman (handelaar).
,Belangrijk gevolg opkomst handel en specialisatie: nog grotere groepen konden samen gaan
wonen. Dorpen veranderden langzamerhand in steden, waar beschavingen ontstonden. Wil
zeggen dat er gewoonten en gebruiken opkwamen. Boeren, vaklieden en handelaren
zorgden voor arbeidsverdeling, waarbij ieder op andere manier bijdroeg aan manier
waarop stad kon bestaan. Ook ontstond er hiërarchie binnen steden, op basis van rijkdom
en macht. Sommige boeren succesvoller dan anderen, waardoor verschillen in rijkdom,
macht en aanzien waren. Koopmannen vormden welvarende en invloedrijke groep.
Tegelijkertijd kwamen stadsbestuurders en priesters die veel te vertellen hadden over
manier waarop stad vorm moest krijgen. ontstonden nu sociale verschillen in de agrarische
samenleving. Door sociale verschillen werden steden steeds complexer. Stadsbestuurders
probeerden orde in stad te handhaven. Werden muren om steden gebouwd en wachters
aangesteld om stad te beschermen tegen vijanden. Na verloop van tijd werden
stadsbestuurders tot koningen gekroond. Andere stadsbestuurders werden ambtenaren die
koning hielpen besturen.
Rond 3300 v.C. → eerste schrift werd uitgevonden. In steden werd noodzakelijk
administratie bij te houden van voedselvoorraden, waarvoor spijkerschrift werd ontwikkeld.
Dit is vorm van schrift waarbij tekens met riet in natte klei werden gedrukt. Zonder
beschikking tot schrift was het ook moeilijk stad te kunnen besturen. Bovendien verscheen in
deze periode eerste literatuur ter wereld. Koningen en goden hadden daar belangrijke plaats
in. Literatuur kon echter alleen worden gelezen door de elite. Rond 3100 v.C. →
Egyptenaren ontwikkelden hiërogliefen.
Rond 3100 v.C. → ontstond groot Egyptisch rijk. Was eerste staat ter wereld (tweede staat,
Babylonische rijk, ontstond pas rond 2000 v.C.). Staat is afgebakend gebied met centraal
bestuur en rechtssysteem dat voor hele gebied geldt. Zelf beslissingen nemen was er voor
dorpen en steden in Egypte niet bij. In Egypte was farao hoogste rechterlijke macht. Farao
ook verantwoordelijk voor verdediging staat. Farao hield strakke grip op alle onderdelen
samenleving. Zo stonden boeren deel van oogst aan farao af, in ruil voor mogen bewerken
land van farao.
Op handelsgebied ook weinig ruimte eigen initiatief. Anders dan in Mesopotamië ontstond
daarom in Egypte geen beroepsgroep van handelaren en ook ontwikkelden zich er geen
handelssteden.
Tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen (3000 v.Chr. – 500 na Chr.) /
oudheid
Kenmerkend aspect 4: de ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken
over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat
Athene was rond 500 v.C. stadstaat (of polis). Polis bestond uit stedelijke kern en
omringende platteland. Grieken leefden dan ook in agrarisch-urbane (of landbouwstedelijke)
samenleving. Elke stadstaat had namelijk eigen bestuur, bestuursvorm, eigen munten en
eigen leger. In Athene hadden burgers zeggenschap. Alle burgers die het Atheense
burgerrecht bezaten, mochten rechtstreeks meebeslissen over bestuur van Athene. Athene
had democratie: ‘regering voor het volk’.
Atheense democratie was zo ingericht dat niemand te veel macht kon veroveren.
Belangrijkste beslissingen werden genomen door volksvergadering. Volksvergadering
(Ekklèsia) stelde wetten op. Burgers kregen geld om volksvergadering bij te wonen. Zo
konden ook armere burgers deelnemen aan volksvergadering, waardoor groter deel
Atheense burgers aan (de controle op) bestuur kon deelnemen.
,Ook kritiek op democratie, met name van filosofen Socrates en Plato. Zij vonden dat
simpele volk niet in staat was om goede beslissingen te nemen. Ook vonden ze dat het
onmogelijk was om met meerderheid van stemmen te kunnen bepalen wat goed of waar
was. Wilden liever staat waar filosofen de macht hadden.
Al vanaf 600 v.C. probeerden Griekse onderzoekers algemene theorie te ontwikkelen om
natuurverschijnselen te verklaren. Ontstond twijfel over mythologische en religieuze
verklaringen. Inzichten die werden opgedaan waren meestal moeilijk aantoonbaar ofwel
speculatief. Griekse filosofie wordt vaak beschouwd als begin wetenschap. Echter
borduurden Griekse filosofen voort op hetgeen al was ontwikkeld in Mesopotamië en
Egypte.
Bekendste heerser uit Griekse periode was Alexander de Grote (356-323 v.C.). Onder zijn
heerschappij verspreidde Griekse cultuur zich over delen van Europa, Azië en Egypte.
Kenmerkend aspect 5: de groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-
Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde
754 v.C. → Rome gesticht. Inwoners van Rome, Romeinen, begonnen in 4e eeuw v.C. aan
grote expansie. Bracht veel macht, roem en rijkdom. Romeinse Rijk (of Imperium
Romanum) groeide uit tot groot deel Italië, hele Middellandse zeegebied, delen van Britse
eilanden, zuidelijk deel van huidige Nederland en delen van Midden-Europa. In 2e eeuw nc
was rijk op zijn grootst en woonden er circa 50 miljoen mensen.
Door veroveringen namen inkomsten Romeinse Rijk toe. Romeinen voerden belastingstelsel
in. Bovendien leverden veroveringsoorlogen grote aantallen krijgsgevangenen op, die als
slaven voor Romeinen moesten werken. Bij uitbreiding rijk maakten Romeinen gebruik van
diplomatie en het leger. Deze twee vulden elkaar aan. Diplomatie bestond uit sluiten van
bondgenootschappen met lokale heersers. Rome beloofde bescherming, in ruil voor
gehoorzaamheid en levering soldaten. Faalde deze diplomatie, dan probeerde Rome door
middel van militair geweld. Romeinse leger was erg sterk. Romeinen behandelden verslagen
volken edelmoedig, in hoop dat deze volken zich niet meer zouden verzetten. Soms kregen
deze volken Romeinse burgerrecht. Gaf aanzien en bepaalde voorrechten, zoals betere
rechtsbescherming. Op deze manier bleef Romeinse Rijk enkele eeuwen intact.
Romeinse Rijk niet geleid door één vorst, maar door magistraten. Waren mensen die tijdelijk
hoog ambt vervulden. Deze magistraten werden aangewezen door vergaderingen burgers.
Burgers hadden bovendien belangrijke rol in wetgeving. We noemen Rome in deze tijd
daarom republiek.
Twee laatste eeuwen v.C. werd Rome verscheurd door grootschalige conflicten. Machtige
mannen streden om macht en zetten daarbij legioenen in. Gaius Julius Caesar was hier
voorbeeld van. Hij zou uiteindelijk eind maken aan republiek. Tussen 58 en 50 v.C. had hij
heel Noord-Gallië (huidige Frankrijk en België) veroverd. Uiteindelijk slaagde hij erin dictator
te worden. Verdedigers republiek vermoordden Caesar in 44 v.C. In chaos die daarop
volgde, bleek dat Caesar achterneef Octavianus als opvolger had aangewezen. Deze
versloeg zijn vijanden, liet zichzelf Augustus noemen en werd eerste keizer Romeinse
keizerrijk. Augustus trok bijna alle macht naar zich toe. Romeinse bevolking legde zich
uiteindelijk neer bij heerschappij door één man.
Romeinse Rijk was niet alleen politieke, maar ook culturele eenheid. Overal in Romeinse
Rijk bouwden Romeinen wegen, bruggen, forten en aquaducten volgens hetzelfde ontwerp.
, Overal was Romeinse recht van toepassing. Romeinse leefwijze was sterk beïnvloed door
Grieken. Daarom spreken we ook wel van Grieks-Romeinse cultuur. Door groei Romeinse
imperium, verspreidde Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa.
Kenmerkend aspect 6: de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
Ontwikkelde Romeinen spraken naast Latijn ook Grieks. Hierdoor kon veel van Griekse
cultuur worden overgenomen. Ondanks kleine verschillen worden deze twee culturen vaak
als één geheel beschouwd. Dit wordt klassieke oudheid genoemd. ‘Klassiek’, omdat deze
cultuur voor Europeanen lange tijd voorbeeld is geweest en nu nog steeds tot de
verbeelding spreekt.
Oosten van Romeinse Rijk was meest ontwikkeld. Hier was invloed Griekse cultuur sterk. In
westen Romeinse Rijk was Griekse invloed minder aanwezig. Aan westkant rijk werd
Romeinse cultuur overgenomen. Proces waarbij andere volken Romeinse cultuur en taal
overnamen, heet romanisering. Zo gingen steeds meer mensen Latijn spreken. Dit droeg
bij aan verdere culturele eenwording Romeinse Rijk.
Kenmerkend aspect 7: de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de
Germaanse cultuur van Noordwest-Europa
Noorden en westen Europa waren bevolkt door eenvoudige boerenvolken, zoals Kelten en
Germanen. Kregen rond 50 v.C. te maken met Romeinen. Germanen en Romeinen vochten
tijd lang in Gallië, waar Romeinen uiteindelijk wonnen. Daarnaast veroverden Romeinen ook
deel Germania. Toch wisten Germanen Romeins leger te verslaan, waardoor grenzen voor
honderden jaren hetzelfde bleven. Sommige Germaanse volken werden zelfs bondgenoten
Romeinen. In die tijd waren er dus geen oorlogen meer tussen Romeinen en Germanen.
Wel waren er enkele opstanden, waarvan Bataafse opstand bekendste is. Deze opstand
werd echter in 70 n.C. door Romeinen neergeslagen.
Romeinen waren veel verder ontwikkeld dan Germanen. Germanen leefden nog in
landbouwsamenlevingen zonder schrift. Germanen werden door Romeinen barbaren
genoemd, omdat ze Romeinse taal en cultuur niet kenden en begrepen. Romeinen
bewonderden Germanen, omdat ze onverschrokken waren.
Germanen hadden goede ruiters en begonnen Romeinse leger steeds meer te overheersen.
Germaanse volken kregen steeds meer macht in Romeinse Rijk. Ze vernietigden cultuur
Romeinen echter niet, maar namen deze over. Confrontatie bereikte hoogtepunt met
vernietigende nederlaag Romeinen bij slag bij het Teutoburgerwoud, waar belangrijkste
legioenen van Romeinen werden vernietigd.
Kenmerkend aspect 8: de ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de
eerste monotheïstische godsdiensten
Grieken, Romeinen en Germanen hadden polytheïstische godsdiensten. Werd geloofd in
verschillende goden en ook keizer werd vaak als god vereerd. Jodendom was eerste
monotheïstische godsdienst, waarin één god centraal stond.