Nederlands Periode 1 Leerjaar 2
Portaal
Hoofdstuk 3
Voorschoolse educatie is voor peuters van 2,5 tot 4 jaar
Vroegschoolse educatie is voor de kinderen uit groep 1 en 2.
Eerste taalverwerving: gaat om verwerven van moedertaal.
Behaviorisme: taal leren doormiddel van de klank te imiteren van een volwassene. De
redenering was kinderen imiteren wat volwassenen zeggen en volwassene reageren hier
goed op. Door de imitatie (nadoen) komt er positieve feedback (bekrachtiging van goed
gedrag) en conditionering (aanleren van nieuw gedrag door herhaling).
Als kind tijdens voorlezen plaatjes aanwijst, plaatjes zelf benoemen.
Nativisme (chomsky): aangeboren kennis beschikt.
Soms lijkt het erop dat kinderen zelf de regels bedenken en zo de zin kunnen zeggen: /popje
heeft geloopt/ dit zouden ze nooit hun ouders horen zeggen en kan dus niet geïmiteerd zijn.
LAD: language acquisition device, kinderen worden hiermee geboren. Chomsky gaat ervan
uit dat de kinderen ook over aangeboren grammatica beschikken. Er wordt dan gesproken
over een nativische benadering (eigenschappen die kinderen bij de geboorte krijgen).
Volgens chomsky iedere taalgebruiker creatief. Maakt nieuwe zinnen vanuit eigen creatieve
vermogen dit wordt ook wel creatieve constructietheorie genoemd. Chomsky besteede
aandacht aan wat er in het hoofd omging en niet zo zeer de aangeboden taal
Interactionele benadering: taal leren doormiddel van imitatie en aangeboren
taalleervermogen.
Als kinderen genoeg taal krijgen aangeboden gaan ze algemene patronen herkennen in de
taal die ze om zich heen horen (concrete taalwaarneming) de kinderen kunnen dit later weer
ergens anders toepassen (generaliseren)
Verschillende factoren die eerste taalverwerving van kind bevorderen:
Modelleren door volwassenen: goed model zijn van wie kinderen kunnen imiteren.
Feedback: Grote stimulans als ouder kind aanspoort om te praten en feedback te geven op
wat het kind doet. Als je bijvoorbeeld niet begrijpt wat je kind bedoeld probeer dan door te
vragen.
Ruimte voor taalproductie: als taalaanbod in omgeving goed is leert kind nieuwe woorden en
begrippen. Kinderen gaan vaak praten tussen de 1 en 1,5 jaar soms kan dit ook 3 jaar zijn.
Als de kinderen bijv. op 3 jarige leeftijd starten met praten dan kunnen ze wellicht al hele
zinnen produceren, deze kinderen hebben een lange stille periode gehad.
Taal en denken stimuleren elkaar: dialoog tussen kind en volwassenen stimuleert de
ontwikkeling van denkprocessen, als kind in gesprek is over nieuwe begrippen dan bouwt het
kennis op over de wereld om hem heen. Kind leert dan een nieuw begrip maar ook hoe het
kind het begrip moet gebruiken. Ieder kind heeft omgeving nodig waar gesprek met anderen
de taal kan uitbreiden -> Metalinguïstische bewustzijn, impliciete kennis van taal en kan in
communicatie met volwassenen bewust worden van de mogelijkheid te reflecteren.
Tweedetaalverwerving: andere taal verwerven dan de moeder taal
Simultane tweetaligheid: vanaf de geboorte te maken hebt met twee of drie talen.
,Visie op leren van Nederlands als tweede taal:
Interferentietheorie, universalistische theorie & interactionele benadering
Interferentietheorie: Vroeger werd gedacht dat iemand tweede taal leert door woorden en
zinnen uit de moedertaal te vertalen, bijvoorbeeld in het Turks werd dan gezegd: daar staat
stoel i.p.v. daar staat de stoel (in het Turks kennen ze geen lidwoorden). Soort gelijke fouten
worden interferentiefouten genoemd. Kinderen kennen al een taal en nemen deze kennis
onbewust met zich mee. De theorie verklaart niet dat kinderen bij het leren dezelfde soort
fouten maken als kinderen die deze taal als moedertaal leren.
Universalistische theorie: Gebaseerd op constatering dat kinderen die NT2 leren dezelfde
fouten maken als Nederlandstalige kinderen. Hierdoor is bijvoorbeeld de zin ‘hij loopte’ geen
interventie fout, omdat Nederlandstalige kinderen deze fout ook maken.
Interactionele benadering: Nadruk gelegd op het aanbod, interactie en de feedback die ook
voor het zo snel mogelijk leren van Nederlands als tweede taal nodig zijn. Als
tweedetaalleerderss pas Nederlands leren op de basisschool is dit te laat en wordt er
gesproken van successieve tweetaligheid. Kinderen hebben hierdoor veel rijker taalaanbod
nodig om hogerop te komen.
Talige componenten
Taalvorm: fonologische, morfologische, syntactische component
Taalinhoud: lexicale/semantische component
Taalgebruik: pragmatische component
Taalvorm: fonologische, morfologische, syntactische component.
Fonologische component is ongeveer op 6-jarige leeftijd min of meer afgerond, meeste
componenten zijn eigenlijk nooit af want volwassenen leren steeds nieuwe woorden.
/Luisteren en onderscheiden/
Eerste fase van taalverwerving -> baby (luisteren vooral naar het taalaanbod). Baby’s
kunnen onderscheid maken tussen en reageren op verschillende klanken.
/Taal specifieke klanken/
Uitingen van de kinderen zijn niet taal specifiek, dit is tot 7 maanden. Je zou de Chinese en
Nederlandse baby’s niet uitelkaar kunnen houden. Baby’s zijn bezig met fonologische
component. Het is belangrijk om de klanken te herhalen en dit wordt vocaliseren genoemd.
Vanaf 10-12 maanden gaan kinderen taal specifieke klanken produceren.
/Regels en uitzonderingen/
Kinderen verwerven de regels voor de vorming van woorden -> morfologische component
van de grammatica. Kinderen maken op jonge leeftijd juiste meervouden door bijv. een s te
plakken. Deze overgeneralisatie herken je bij meervoudsvormen te vormen bijv. twee
paards, vervoeging van werkwoorden wij loopten en rangtelwoorden eerste, tweede, derde.
Taalinhoud: lexicale/semantische component
/koppeling van klanken aan begrippen/
Bijvoorbeeld het woord papa in klankherhaling papapa wordt steeds stabieler en de
betekenis wordt dieper -> kind weet wat de betekenis (semantiek) is.
Passieve of receptieve woordenschat = woorden die kind wel begrijpt, maar niet zelf
gebruikt).
Actieve of productieve woordenschat = woorden die het kind zelf spreekt.
/uitbreiding van de woordenschat/
Er kan per kind grote verschillen ontstaan van 50 tot 600 woorden. De kinderen kunnen ook
zelf woorden bedenken en dit doen ze omdat ze iets willen vertellen, maar de woorden nog
, niet kunnen opnoemen. Tussen de 3 en 5 jaar moeten de woorden tussen 900 en 2100
woorden zitten. Gemiddelde van 3 jaar is 1000 woorden.
/woordsoorten en velden/
Woorden worden gecatalogiseerd, vastgelegd welke woordsoort het behoort. Het woord wat
je in de zin zet en in welk semantisch veld (groep woorden die qua betekenis bij elkaar
horen) je het plaatst.
/uitbreiding van syntactische component/
De syntactische en semantische component ontwikkelen zich hand in hand met elkaar.
Syntactische component breidt zich verder als kind zinnen gaat maken. Eerst zit het kind in
de eenwoordzinnetjes (eenwoordfase). Vervolgens verschijnen tweewoordszinnen. Aan het
non-verbale gedrag kun je precies zien wat het kind bedoelt.
Taalgebruik: pragmatische component
Kinderen gebruiken effectief taal in de communicatie. Kinderen gebruiken pragmatische
component, ouders leren kinderen om dankjewel te zeggen als ze iets krijgen.
Fasen in de eerste taalverwerving
1. Prelinguale of preverbale periode
2. Vroeglinguale periode
3. Differentiatiefase
4. Voltooiingsfase
1.Prelinguale of preverbale periode
Eerste periode en er is geen sprake van echte taal. Dit is onderverdeeld in vier fasen->
huilen (eerste 6 weken), vocaliseren (6-20 weken), vocaal spel (4-6 maanden) en brabbelen
(vanaf 7 maanden).
2.Vroeglinguale periode
Dit begint als het kind ongeveer 1 jaar is, als kind ontdekt woord bij ding of persoon hoort is
aanwijzing dat symboolbewustzijn aan het ontwikkelen is. Hierna maken kinderen grote spurt
met luisteren, imiteren en benoemen van dingen en mensen om hen heen. Kinderen gaan
ook zinnen maken 1 woord zinnen, 2 woord zinnen en meerwoordzinnen.
3.Differentiatiefase
Kind gaat taalkennis verfijnen en taalcomponenten (morfologie en syntaxis) steeds meer
gaat gebruiken. Kinderen gaan in deze fase fouten maken die gevolg zijn van
overgeneralisatie.
4.Voltooiingsfase
5 tot 9 jaar worden componenten van grammatica verder ontwikkeld. De school levert een
grote bijdrage aan de taalontwikkeling. Taalonderwijs moet wel op het niveau van het kind
aansluiten. Na deze fase stopt de taalverwerving niet, oudere kinderen en volwassenen leren
steeds nieuwe woorden bij.
Schema mondelinge taalverwerving – blz 94
Klanken : fonologische component
Betekenis van woord en zin : lexicale en semantische component
Vervoeging en verbuiging : morfologisch component
Zinsbouw : syntactische component
Structuur van teksten : tekstuele component
Gebruiksregels : pragmatische component
Leren van taal – individuele factoren
1. Intelligentie, intelligente kinderen kennen vanaf jonge leeftijd meer functies aan taal
toe dan minder intelligente kinderen.
2. Taalgevoel, wordt zichtbaar onder andere in het omgaan met taalgrapjes of moppen