Samenvatting Law, Culture, and
Development
Week I:
Tamanaha, B. On the Rule of Law, chapter 7 and 8, pp. 91 – 113.
Hoofdstuk 7:
Theorieën over de ‘rule of law’ (ne: rechtsstaat) kunnen worden opgesplitst in formele en
inhoudelijke theorieën. Beide categorieën kunnen subcategorieën, die op een spectrum liggen
o.b.v. het aantal voorwaarden (elke subcategorieën bouwt dus op de vorige). Dit zijn de
volgende:
Formele theorieën leggen de nadruk op de juiste bronnen en vorm van legaliteit, terwijl
inhoudelijke theorieën voorwaarden stellen aan de inhoud van de wet, zijde dat het moeten
overeenstemmen met bijv. bepaalde morele principes. Dit onderscheid is arbitrair, gezien er
sprake is van een wisselwerking: ook formele theorieën kunnen morele principes belangrijk
vinden, en inhoudelijke theorieën kunnen ook voorwaarden stellen aan formele eisen.
‘Rule by law’: recht is het middel waarmee een staat handelt. Dit is het eerste formele begrip
van rechtsstatelijkheid (dus: ‘rule of law’), waarbij nog geen moreel kader aanwezig is.
Hierna volgt ‘formal legality’ waarbij alleen nog voorwaarden worden gesteld hoe recht eruit
dient te zien (bijv. ‘clear’ of ‘certain’, zie het figuur hierboven). Deze vorm is neutraal van
aard en kan daarmee voor verschillende doeleinden worden aangewend. Het staat wel onder
discussie, als gevolg van de volgende punten:
o Interpretatie van het vereiste gelijkheidsbeginsel: de handelingen van de staat zullen
arbitrair onderscheid maken tussen mensen. Dit vereist een inhoudelijke standaard om
dit onderscheid te maken.
o Rechtsstatelijkheid als morele waarde. Enerzijds zal het individuele autonomie
bevorderen tegenover een willekeurig handelde overheid, en anderzijds is het een
neutraal middel waarbij diegene die het gebruiken bepalen voor welke doeleinden zij
dit zullen inzetten.
1
,Bij formele legaliteit wordt recht dus begrepen als regels die gedrag sturen. Deze regels
kunnen inhoudelijk van alles zijn; zij dienen alleen aan enkele vormvereisten te voldoen.
‘Democracy and formal legality’: democratie als besluitvormingsprocedure wordt
toegevoegd aan formele legaliteit. Dit is nogmaals neutraal doordat de inhoud van het recht
gekozen wordt via een democratische procedure (waarmee het dus openstaat voor misbruik).
Hiermee wordt de legitimiteit van rechtsstatelijkheid bevestigd, doordat de burger diens
overeenstemming afgeeft over de wetten waardoor hij zal worden beheerst.
Rechtsfilosofen zijn het hierbij wel oneens over het type overeenstemming: bijv. unanimiteit
vs. alleen overeenstemming met de procedure (t.b.v. pragmatisme).
Hoofdstuk 8:
De eerste inhoudelijke opvatting van rechtsstatelijkheid (‘individual rights’) bouwt op
eerdere formele theorieën, maar voegt hierbij individuele rechten toe jegens de staat en elkaar
als burgers. Deze rechten stammen af van principiële politieke waarden en normen in de
samenleving, waarover echter onenigheid zal zijn (vb: onenigheid over legalisatie van abortus
in de VS).
Deze onenigheid kan worden opgelost door rechters hierover een oordeel laten nemen.
Democratie wordt gelijktijdig bevorderd door individuele rechten, doordat het zorgt voor
werkelijke vrijheid, en beperkt door individuele rechten doordat deze diens bereik begrenst.
Daarnaast zijn rechters ook antidemocratisch van aard doordat zij de interpretatie en
toepassing van regels op zich nemen.
Individuele rechten kunnen ook worden uitgesproken onafhankelijk van de juridische
erkenning van/binnen een staat, als uiting van natuurlijk recht. Dit heeft twee consequenties:
o Deze principes zijn alsnog op verschillende manieren te interpreteren, waardoor
rechters alsnog de interpretatie en toepassing van regels op zich moeten nemen.
o Politieke onenigheden worden constitutionele vraagstukken. Het parlement staat diens
wetgevende macht af aan de rechters, en beperkt daarmee het bereik van democratie.
De tweede inhoudelijke opvatting van rechtsstatelijkheid combineert formele legaliteit,
democratie en individuele rechten. Hiertussen dient een balans worden gevonden:
democratische druk kan bijv. het juridische proces verstoren. De combinatie van deze drie
elementen is kenmerkend voor Westerse liberale democratieën, maar niet universeel van
karakter.
Bij de laatste inhoudelijke opvatting van rechtsstatelijkheid worden er sociale rechten
toegevoegd waardoor de staat zich actief dient in te zetten voor het welzijn van diens
onderdanen. De incorporatie hiervan zorgt ervoor dat sociale en politieke kwesties opeens
grondwettelijke kwesties worden.
2
,Van Rooij, Benjamin. Law in the “Books. Processes of Lawmaking and
Implementability of Legislation, Theory and China” In: Regulating land and
pollution in China: lawmaking, compliance, and enforcement: theory and cases .
Amsterdam University Press, 2006, pp. 25-49.
De manier waarop het recht wordt geschapen beïnvloed de kwaliteit en implementeerbaarheid
van wetgeving.
Het wetgevingsproces bestaat uit meerdere fasen en actoren, dat vaak begint met de
identificatie van een wetgevende behoefte, wat vanuit een beleidsbesluit kan komen of vanuit
belangengroepen. Wetgeving kan worden geschapen door gespecialiseerde bureaucraten op
hun vakministerie of door wetgevingsjuristen. Dit wetgevingsvoorstel doorgaat een formele
en politieke procedure waardoor er dus verscheidende actoren betrokken zijn bij het
wetgevingsproces, en er communicatie plaatsvindt tussen deze actoren om sociale problemen
om te zetten in beleid en daarna wetgevingsnormen.
Wetgeving is een politiek proces. Het type participatie van actoren bepaalt de machtsrelaties
tijdens het proces, en daarmee ook de inhoud van wetgeving zelf. Hiervoor bestaan twee
typen participatie:
o Pluralistische participatie, waarbij het wetgevingsproces het resultaat is van een
volledig open participatie waarin alle actoren gehoord worden, ongeacht hun
machtsstatus. Dit is een ideaaltype geformuleerd door Dahl, waardoor verschillende
belangen worden meegenomen in de uiteindelijke wetgeving. Het is dus een ‘bottom-
up proces’. Participatie is mogelijk in verschillende stages van het proces.
Kritiek: hoe meer participanten, hoe minder streng en helder rechtsnormen zullen zijn,
waarmee de effectiviteit van wetgeving onderuit kan worden gehaald;
o Elitaire wetgeving: wetgeving is het resultaat van besluitvorming door een enkele
individu of een kleine groep machtige personen. Deze individuen zullen vooral nadruk
leggen op formulering en de inhoud van wetgeving, evt. vanuit hun eigen belangen,
waarbij het daadwerkelijke wetgeven wordt overgelaten aan juristen. Het wordt
gekarakteriseerd door een lage participatiegraad en een ‘top-down approach’.
Vergelijkbaar is het corporatistische model waarbij er ook sprake is van een selecte
gekozen groep machtige stakeholders die onderhandelt over wetgeving totdat er een
overeenkomst hierover is.
Kritiek: desondanks evt. focus op beleidsdoelen kan wetgeving door gebrek aan
participatie relevante belangen missen en niet passen bij de werkelijke
omstandigheden. Hierdoor zal men wetgeving minder nakomen, en daarmee is
handhaving hiervan ook moeilijker.
Het wetgevingsproces dient idealiter zo rationalistisch te gebeuren, waarbij alle relevante
informatie wordt ingezet zodat de verhouding tussen beleidsdoelen en belangen in de
samenleving in balans. In de praktijk is echter alleen ‘bounded rationality’ haalbaar gezien
de complexiteit van een menselijke samenleving.
3
, Gezien deze beperkte rationaliteit bepleit Lindblom voor incrementele wetgeving, via een
proces van onderhandelen en ‘trail-and-error’. Men is dus niet in staat om wetgeving vooraf
helder uit te denken.
Kritiek: i) sociale problemen zijn dergelijk inherent complex dat causale relaties niet
vastgesteld kunnen worden (vooral causale relaties tussen probleem en beleidsoplossing), ii)
de vertaling van beleid naar wetgeving heeft tevens een sociale impact. Wetgevers schieten
tekort in tijd en capaciteiten om getraind te worden om dit op te lossen.
‘Garbage can model’: rationaliteit ontbreekt in wetgeving; beleidsproblemen en -oplossen
vinden zich bij toeval.
‘Symbolic decision making perspective’: i.p.v. de rationaliteit van effectieve implementatie
staat een andere rationaliteit centraal, die van de directe belangen van politici. Implementatie,
publieke nakoming van wetgeving, en handhaving is niet van belang.
De auteur kijkt naar de ‘implementability’ van wetgeving: elementen die ervoor zorgen dat
publieke nakoming, handhaving, en het behalen van beleidsdoelen worden verbeterd, zijnde:
i. ‘Adequacy’: de gewenste sociale verandering als gevolg van het nakomen/handhaven
van wetgeving is maximaal. Hiervoor dienen de geïncorporeerde rechtsnormen streng
genoeg te zijn, en het toepassingsgebied breed genoeg. Hiervoor dienen formele
doelen dus adequaat in inhoudelijke rechtsnormen te worden vertaald. Daarnaast
dienen te sancties overtuigend genoeg te zijn om men terug te laten keren naar
nakoming bij het geval van overtredingen;
ii. ‘Feasibility’: de mate waarin wetgeving gedragsveranderingen kan eisen waaraan
geadresseerde individuen financieel, fysiek, en technisch aan kunnen voldoen omdat
nakoming anders inherent lager zal liggen. Ten tweede dienen de rechtsnormen in
wetgeving redelijk te zijn, omdat het anders tot weerstand leidt. Daarnaast gelden twee
praktische overtuigingen: handhaving dient gezien beperkte middelen van de
ambtenarij, mogelijk te zijn, en het naleven van wetgevingsnormen dient geverifieerd
te kunnen worden;
iii. ‘Certainty’: het minimaliseren van misverstanden over wetgeving via reductie van
vaagheid en ambiguïteit waarmee individuen waarschijnlijker zijn om regels te kunnen
begrijpen en dus zich aan deze regels te houden. Dit vermindert ook de ruimte voor
discretie voor handhavers, en verhoogt daarmee rechtszekerheid. Verificatie wordt ook
vergemakkelijkt.
Kritiek: onzekerheid en onvoorspelbaarheid zijn inherent aan de sociale realiteit, en
daarmee is juridische zekerheid onmogelijk te behalen;
iv. ‘Adaptability’: de vereiste dat rechtsnormen naar verschillende omstandigheden
kunnen worden aangepast. Dit verhoogt nakoming, doordat situationele factoren
worden meegenomen, de meest efficiënte methode voor nakoming en handhaving kan
worden gevonden, en de onmogelijkheid van de sociale realiteit te reguleren. Om aan
dit element te voldoen, dienen rechtsnormen open en abstract te zijn, waarmee er wél
4