Tamara (student)
FONETISCHE ARTICULATIESTOORNISSEN EN
DYSPRAXIE
Samenvatting
,Inhoud
Leerdoelen..............................................................................................................................................2
Deel 1, achtergronden (Elen & Manders, 2014), leerdoel 1...................................................................3
Hoofdstuk 1, inleiding.........................................................................................................................3
Hoofdstuk 2, articuleren, een samenspel van neurofysiologische, (psycho-)linguïstische en
(psycho-)akoestische factoren (begrippen)........................................................................................5
Deel 2, diagnostiek van articulatie- en fonologische stoornissen (Elen & Manders, 2014), leerdoel 1 en
2..............................................................................................................................................................8
Hoofdstuk 2, situering van diagnostiek binnen het therapeutisch proces..........................................8
Hoofdstuk 3, screening.....................................................................................................................10
Hoofdstuk 4, anamnese en interview...............................................................................................11
Hoofdstuk 5, diagnostische procedures en instrumenten................................................................12
Hoofdstuk 6, aanvullende onderzoeken...........................................................................................14
Hoofdstuk 7, interpretatie en besluitvorming..................................................................................20
Deel 3, therapie bij articulatie- en fonologische stoornissen (Elen & Manders, 2014), leerdoel 4, 5 en
6............................................................................................................................................................20
Hoofdstuk 1, inleiding.......................................................................................................................21
Hoofdstuk 2, historiek......................................................................................................................24
Hoofdstuk 3, fonetisch georiënteerde benaderingen.......................................................................25
Deel 4, bijzondere problemen (Elen & Manders, 2014), leerdoel 2......................................................27
Hoofdstuk 1, inleiding.......................................................................................................................27
Hoofdstuk 2, spraakproblemen t.g.v. schisisproblematiek en velofaryngeale insufficiëntie............28
Hoofdstuk 3, neurogene articulatiestoornissen................................................................................36
1
,Leerdoelen
In de rol van logopedist:
1 beschrijft de student de normale spraakontwikkeling.
2 koppelt de student oorzaken en gevolgen van afwijkingen in anatomie en fysiologie van het
mondgebied aan afwijkende spraak(ontwikkeling).
3 voert de student in simulatie het Nederlands Articulatie Onderzoek en/of het Diagnostisch
Onderzoek Dyspraxie uit en stelt een logopedische diagnose op basis van ICF bij een (fictieve)
cliënt met een fonetische articulatiestoornis of een (fictieve) cliënt met dyspraxie.
4 stelt de student een behandelplan op voor een (fictieve) cliënt met een fonetische
articulatiestoornis en een (fictieve) cliënt met dyspraxie, voert de behandeling in simulatie uit
en stelt na evaluatie het behandelplan bij.
5 stemt de student conventionele en digitale interventiemogelijkheden voor cliënten met
fonetische articulatiestoornissen of dyspraxie af op de behoefte van de (fictieve) cliënt en
beredeneert de keuze vanuit de literatuur en ervaringen tijdens de oriëntatiestage.
In de rol van gezondheidscoach:
6 demonstreert eigen communicatieve vaardigheden in simulatie tijdens het
behandelen van een cliënt met een fonetische articulatiestoornis of dyspraxie.
2
,Deel 1, achtergronden (Elen & Manders, 2014), leerdoel
1
Hoofdstuk 1, inleiding
- Taal = een abstract construct dat gehanteerd wordt op basis van bepaalde conventies binnen
een bepaalde groep mensen.
- Spreken = het hoorbare door de spierwekking van de perifere organen, tot geluid gemaakt
idee (ingebed in taal), dat het product is van de inwendig geformuleerde gedachte.
- Uitwendige taal = spreken (gebaren valt ook onder spreken).
- Amyotrofische lateraalsclerose (ALS) = een aantasting van de cellen van verschillende
zenuwbanen. De cellen verharden (sclerose) en geven daardoor geen impulsen meer door
aan de spieren (myos), die als gevolg hiervan verlamd raken en wegkwijnen (atrofie).
Ziekte van de motorische neuronen in de hersenen en het ruggenmerg.
Leidt tot ernstige spierverlammingen.
Intellectueel vermogen blijft intact.
- Communiceren op basis van spraakklanken = het omzetten van ideeën in
articulatiebewegingen.
1. Idee van spreker
2. Concept wordt gevormd
3. Concept krijgt als preverbale boodschap grammaticale vorm
4. Ontstaat construct
5. Na fonologische encodering wordt construct via fonetisch plan omgezet in
articulatiebewegingen = overt speecht
- Covert speech = onderliggende, voorbereidende werk dat dient te gebeuren om tot
articulatie te komen.
- Conceptualizer = verantwoordelijk voor de nodige mentale activiteiten (bijv. selectie van
inhoud van boodschap).
- Preverbale boodschap = weerspiegelt het (nog niet uitgesproken) idee van spreker.
- Formulator = zorgt voor linguïstische structuur middels grammaticaal en fonologisch
coderen.
- Fonetisch/articulatorisch plan = bevat alle articulatorische details (lipronding, tongpositie,
kaakstand).
- Orale stereognosie = tactiele en proprioceptieve feedbackmechanismen.
- Tactiele feedback = treedt op bij ‘contact’ tusen bepaalde articulatiepunten (bijv. bij apico-
alveolairen, bij explosieven).
- Proprioceptieve feedback = informatie aangaande de positie van de articulatieorganen (bijv.
tongpunt ‘geplooid’ naar processus alveolaris) en de interne spierspanning.
- Feedbacksystemen = zorgen voor info tijdens het spreken, en geven aan (voor productie
spraakklank) of er voldoende spanning is, of er een juiste positie is enz.
- Articulatie =
1. De uitvoering van het fonetisch plan door het aansturen van de musculatuur van de
respiratoire, laryngale en sypralaryngale systemen.
2. De productie van verstaanbare spraakklanken (fonemen) op basis van gecoördineerde
bewegingen van organen zoals de tong, het velum, de lippen, de wangen en de
mandibula.
3
,4
, Hoofdstuk 2, articuleren, een samenspel van neurofysiologische,
(psycho-)linguïstische en (psycho-)akoestische factoren (begrippen)
- Articulatie = secundaire, een (aan)geleerde, functie en in principe niet echt nodig om te
overleven.
- Neurofysiologisch rijpingsproces = van bij de geboorte tot ongeveer 12 jaar.
- Belangrijkste neurologische systeem voor articulatie =
1. Centrale zenuwstelsel = de hersenen en het ruggenmerg.
2. Perifere zenuwstelsel = vormt verbindingen vanuit het centraal zenuwstelsel (CZS) van
en naar de organen en weefsels.
3. (Assistentie van) autonome (= onwillekeurige) zenuwstelsel = betrokken bij
automatische processen en reflexen zoals ademen. We hebben hier dus geen invloed op.
- Cerebrum = grote hersenen.
- Voor taal dominante hemisfeer = linkerzijde bij de meeste rechtshandigen.
- Basale ganglia = een groep van structuren die het evenwicht, de houding, de oogbewegingen
en de aanzet tot bewegingen regelt.
- Minor speech = geautomatiseerde spraak zorgt voor emotionele, sociale en
gememoriseerde spraak.
- Cerebellum = kleine hersenen.
- Cerebellum + basale ganglia =
1. Voor bijzondere functies regelen spiertonus, coördinatie van bewegingen.
2. Compensatoire functie spreken tijdens inspanning.
- Craniale zenuwen =
1. Hersenzenuwen = de zenuwen die rechtstreeks uit de hersenen en hersenstam
ontspringen. Hersenzenuwen worden hiermee onderscheiden van de rugzenuwen, die
uit het ruggenmerg ontspringen.
2. Belangrijk voor de zintuigelijke functies (gehoor, smaak, reuk, zicht).
3. Belangrijk voor aansturen van orofaciale structuren.
- Afferent = toevoerend.
- Flaciditeit = slapte.
- Sensorisch = als iets te maken heeft met zintuiglijke waarneming.
- Motorisch = te maken hebbend met bewegingen.
De craniale zenuwen en hun voornaamste functies (vetgedrukt = direct of indirecte rol bij spreken)
Nervus Type Belangrijkste functie(s)
I Olfactorisch Sensorisch Reukzin
II Opticus Sensorisch Overbrengen visuele info naar hersenen
III Oculomotorius Motorisch Sturen oogbewegingen
IV Trochlearis Motorisch Sturen complexe oogbewegingen
V Trigeminus Gemengd Sensibiliteit van het gelaat + aansturing kauwspieren
VI Abducens Motorisch Sturen laterale oogbewegingen
VII Facialis Gemengd Mimiek, smaaksensatie, regulatie speekselklieren
VIII Acusticus Sensorisc Gehoor en evenwicht
h
IX Glossopharyngeus Gemengd Smaaksensatie, aansturen keelspieren
X Vagus Gemengd Stemgeving (naast andere functies)
XI Accessorius Motorisch Aansturen van nek- en halsspieren
XII Hypoglossus Motorisch Aansturing tong- en halsspieren
5