EDI
Hoorcollege 1:
Evolutie -> (het begin)
1. Synthese van de eerste kleine organische moleculen.
- Miller maakte de Millerbuis om de oer-atmosfeer na te maken. Er ontstaan steeds meer
moleculen, die ook al groter worden.
2. Koppeling van deze moleculen tot polymeren.
Kan je van losse bouwstenen polymeren maken ?
- Klei (nucleotiden) -> ze gaan dichter naar elkaar toe koppelen.
- Cyanide (eiwitten)
3. Inpakken van deze polymeren
- Vettige moleculen trekken elkaar aan. Deze sluiten de andere moleculen in -> protocel.
4. Zelfreplicatie
- Waarschijnlijk eerst RNA later DNA.
- RNA kan een enzymatische activiteit hebben -> ribozym (met kathalytische activiteit)
We hebben nu iets wat op een bacterie lijkt…
• Aarde is 4,6 miljard jaar oud, eerste fossielen van ‘bacteriën’: 3,7 miljard jaar
• Energie uit licht halen en produceren zuurstof -> Cyanobacteriën
• “Samenwerking” tussen verschillende prokaryoten -> eukaryoten (Endosymbiose theorie)
• Een plantencel heeft drie genomen: mitochondriën, bladgroenkorrels en de kern.
• 1,2 miljard jaar geleden -> ontstaan meercellige eukaryoten.
• 535-525 miljoen jaar geleden-> alle huidige (Fyla) groepen dieren ontstaan (op het water).
• 500 miljoen jaar geleden -> leven gaat het land op.
Leeruitkomsten Blok 1 : Evolutie
*Descent with modification
Afstammelingen krijgen eigenschappen van hun voorouders, maar die passen zich geleidelijk aan het
leefgebied. Dus de populatie die ontstaat heeft andere eigenschappen dan de voorouder. Er zijn
aanpassingen in het genotype of in de uiting van het fenotype.
Voorbeeld: De Darwinvinkjes, die begonnen als een soort en kregen dus dezelfde eigenschappen van
hun voorouders. Doordat het leefgebied veranderde en dus ook de voedselvoorzieningen hebben de
vinkjes verschillende eigenschappen gekregen.
*Natural selection
Er worden teveel nakomelingen geboren waardoor er selectiedruk ontstaat. Deze selectiedruk is
noodzakelijk. Er zijn dus maar een aantal nakomelingen die kunnen overleven. Een organisme past
zich dan aan aan de omgeving. Meestal door een mutatie. Het organisme dat het best is aangepast
heeft de grootste overlevingskans, en uiteindelijk meer nakomelingen.
Voorbeeld: Een paard krijgt een mutatie en wordt geboren met strepen. Hierdoor zal het paard
minder goed zichtbaar zijn voor roofdieren dan de paarden zonder strepen. Het organisme is dus
door de mutatie aangepast en heeft hierdoor een grotere overlevingskans gekregen
*Artificial selection
Kunstmatige selectie door de mens om zo gunstig mogelijke eigenschappen over te houden in
verschillende organismen. Zoals veredeling en fokken. De mens heeft ingegrepen in dit proces.
Voorbeeld: Het fokken van honden. Mensen hebben verschillende wensen over hoe een hond eruit
zou moeten zien. Bij een fokkerij wordt er doorgefokt met de nakomeling die voor de mens de meest
aantrekkelijke eigenschap heeft.
,*Adaptation
Adaptatie is de aanpassing die plaats vind bij natuurlijke selectie. Een proces waarin individuelen
bepaalde eigenschappen hebben geërfd moeten soms kunnen overleven onder zwaardere
omstandigheden dan de organismes waarvan ze deze eigenschappen hebben geërfd.
*Homoloog :
Organismen met gemeenschappelijke voorouder hebben dezelfde opbouw en structuur. Maar ze
kunnen vervormd zijn door de functie van het organisme. Hoe meer de opbouw van organismen op
elkaar lijkt hoe groter de kans dat de organismen een gemeenschappelijke voorouder hebben.
Voorbeeld: rudimentaire organen, zoals staartbeen bij de mens en het heupbotje van een walvis
*Analoog :
De organismen hebben geen gemeenschappelijke voorouder maar lijken toch op elkaar door hun
functie.
Voorbeeld: een vlinder(insect) en een vogel hebben geen gemeenschappelijke voorouder maar
hebben wel beide vleugels.
*Evolutietheorie :
In een populatie zijn er verschillen in genetische opbouw. Dit is essentieel want hierdoor kan de ene
populatie beter overleven dan de andere populatie. Sommige populaties zijn dus beter aangepast
dan de andere populaties. Dus er moeten meer nakomelingen zijn dan er kunnen overleven.
Selectiedruk is dus essentieël.
Dus 2 punten:
1. Er is selectiedruk
2. Er zijn genetische verschillen in een populatie.
Leeruitkomsten Blok 2: Fylogenie
Fylogenie = evolutionaire verwantschap
*Homologie :
Twee soorten hebben hetzelfde fenotype en genotype, dit komt doordat deze twee soorten allebei
dezelfde voorouder hebben.
- Morphological homologies : Hierbij is alleen het fenotype (anatomie) gelijk aan elkaar bij de
twee soorten.
- Molecular homologies : Hierbij is alleen het genotype (DNA, RNA en eiwitten) gelijk aan
elkaar bij de twee soorten.
*Analogie :
De ontwikkeling van een orgaan met dezelfde functie bij verschillende soorten die evolutionair niks
met elkaar te maken hebben (niet dezelfde voorouder). Het optreden van analogie is een vorm van
convergente evolutie. (vleugels bij een pterosaurier, vleermuis en een vogel)
Convergente evolutie ->
Zelfde soort verandering, maar bij een ander soort. (rugvin van een haai)
*Homoplasie :
Het lijkt alsof eigenschappen evolutionair met elkaar verwant zijn, maar dit evolutionaire
verwantschap is er in de werkelijkheid niet.
Kleine verandering in het genotype kan grote verandering in het fenotype veroorzaken.
,*Monofyletisch : Zelfde voorouder (lijken op elkaar)
*Parafyletisch : Gemeenschappelijke voorouder, maar er is ook een soort wat er niet op lijkt.
*Polyfyletisch : Een groep hoort bij elkaar maar verschillende voorouders. (walvissen en zeehonden)
*Outgroup : Een groep dat veel overeenkomsten heeft met de
groep soorten in het midden, maar niet bij deze groep hoort.
*Ingroup : De groep soorten die wij bestuderen.
*Maximale parsimony : De fylogenetische boom die het meest
waarschijnlijk is, en waarbij er de minste veranderingen zijn
plaatsgevonden (minste mutaties).
*Orthologe genen :
Zoals gezegd zijn twee genen orthologen van elkaar wanneer
ze ten gevolge van een speciatie, oftewel de
evolutie van twee soorten uit één soort, zijn
ontstaan. Orthologen zijn dus eigenlijk gewoon
hetzelfde gen, maar dan in een andere soort.
*Paraloge genen :
Twee genen zijn paralogen van elkaar, wanneer ze
door een genduplicatie, oftewel de verdubbeling
van een gen, zijn ontstaan. Ook paralogen zijn vaak
betrokken bij hetzelfde proces.
Leeruitkomsten Blok 3: Prokaryoten
Fimbriae ->
Functie : hechten aan
bacteriën/substraten. Gemaakt van:
polysachariden en eiwitten.
Kapsel ->
Functie -> hechten aan cellen en
bescherming. Gemaakt van: eiwitten.
Celwand ->
Functie: bescherming. Gemaakt van:
peptidoglycon (= polymeer van
aangepaste suikers + polypeptiden).
Circulair chromosoom ->
Functie: Bevat informatie over
functioneren van de cel. Gemaakt van: deoxyribosenucleotidezuur.
Sex pilus ->
Functie : hecht aan cellen voor overdracht DNA. Gemaakt van: eiwitten.
Flagel (zweephaar) ->
Functie: voortbewegen. Gemaakt van: eiwitten.
Uitleggen hoe bacteriën delen: soort deling, eigenschappen/bijzonderheden/voordelen/nadelen.
-Bacteriën delen door binaire deling (het verdubbeld steeds).
-In enkele uren al verschillende generaties.
-Door de snelle deling is er al kans op veel mutaties.
-deling is afhankelijk van milieu
, Wat zijn endosporen? Welke bacteriën kan deze maken, waarom, hoe, eigenschappen en
opbouw.
Endosporen zijn kopieën (van het chromosoom) van het originele cel omhult met een meer lagen
structuur. Zodat ze tijdens moeilijke/slechte omstandigheden kunnen overleven. Tijdens de vorming
van endosporen wordt water verwijdert uit de endosporen en wordt het metabolisme gestopt/op
pauze gezet. De originele cel wordt gelyseerd waardoor de endosporten vrij komen. De meeste
endosporen kunnen kokend water overleven. In mindere gunstige omstandigheden blijven ze in een
sluimerende toestand maar blijven wel levensvatbaar. Ze zijn in staat om te rehydrateren en
metabolisme te hervatten wanneer de omstandigheden weer gunstig zijn.
Uitleggen waarom bacteriën snel kunnen delen, wat het voordeel hiervan is, wat zijn mutaties,
welke effect hebben mutaties op genetische variatie in de bacterie populatie?
Bacteriën verdubbelen zich exponentieel. Hierdoor zullen er veel generaties ontstaan en mutaties
door gegeven worden. Mutaties zijn een verandering in het DNA (genoom). Mutaties zorgen voor
een verhoogde genetische variatie in soorten doordat er veel generaties in een korte tijd ontstaan in
een grote populatie.
Welke 3 manieren van genetische recombinantie zijn er nog meer naast mutaties? Leg uit hoe deze
3 manieren werken, hoe ze heten en geef bij elk een voorbeeld illustreer dit duidelijk.
-transformatie: de genotype van een prokaryoten cel wordt aangepast bij het opnemen (neemt op of
schiet in de cel) van vreemd DNA(kan ook dode cellen zijn). (zie figuur 1)
-transductie: fagen (van bacteriofagen) dragen prokaryotische delen van de ene gastheercel naar de
andere. (zie figuur 2)
-conjugatie: DNA wordt overgedragen tussen twee prokaryotische cellen via de pilus die tijdelijk zijn
samengevoegd. (zie figuur 3)
Horizontale gen overdracht -> wanneer er genetisch materiaal van individuelen van verschillende
soorten aan elkaar wordt overgedragen.
Leg uit welke nutritionele variatie er is binnen de prokaryoten en hoe dit is ontstaan. Leg uit wat
fotoautotroof, chemoautrotroof, fotohetrotroof en chemohetrotroof is en geef bij elk een
voorbeeld.
-Fotoautotroof
Foto= licht
Autotroof= zelf produceren/ aanmaken van organische stoffen
-Chemoautotroof
Chemo= chemische verbindingen (anorganisch)
Autotroof= zelf produceren/ aanmaken van organische stoffen
-Fotohetrotroof
Foto= licht
Hetrotroof= voedingstoffen (organische stoffen) uit andere organismes
-Chemohetrotroof
Chemo= chemische verbindingen (anorganisch)
Hetrotroof= voedingstoffen (organische stoffen) uit andere organismes
Leg uit wat obligaat aeroob, obligaat anaeroob en facultatief anaeroob is en wat deze verschillen
inhoud op bacterieel niveau.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper jillspaander. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,99. Je zit daarna nergens aan vast.