Pedagogiek Samenvatting
Readerstuk 1: Pedagogiek
Pedagogiek is afgeleid van het Griekse woord paidagoogia. Pais = kind, en agogein = leiden.
opvoeding van kinderen en jeugdigen van 0 tot 18 jaar, ‘kinderleiding’. De volgende drie begrippen
omvatten de betekenis van pedagogie.
1. Opvoedkunde die zich richt op de vaardigheden van de opvoeder.
2. Opvoedingsleer die zich richt op het vergaren van kennis over opvoeden.
3. Opvoedingswetenschap die zich richt op het ontwikkelen van theorieën over en methoden
met betrekking tot opvoeden.
Maar wat is dan opvoeding? Kort door de bocht omvat opvoeding alle omgang tussen kind en ouder.
Drie punten zijn belangrijk bij opvoeding.
1. Respect: Wederzijds respect tussen ouder en kind
2. Veiligheid: Kind voelt zich veilig, heeft vertrouwen en voelt zich geaccepteerd.
3. Zelfstandigheid: Kind voelt zich vrij om besluiten te nemen en te experimenten.
De pedagogiek ontleent zijn theoretische gegevens ook in andere
hulpwetenschappen: psychologie, sociologie, filosofie, theologie en andragogie.
Readerstuk 2: Grondbegrip Opvoeding
De twee grondbegrippen van de pedagogiek zijn enerzijds "het kunnen leren" en anderzijds het
"uitdagen tot eigen activiteit".
Deze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden: Je kan kinderen niet aanzetten tot eigen activiteit, als
je niet geloofd dat ze de mogelijkheid hebben om dingen te leren.
Opvoeding: ’Het gebied, waarbinnen we opvoeding aantreffen, is dat van
de omgang tussen volwassenen en kinderen.’ Het gaat dus om interactie,
de omgang tussen twee of meer personen.
De voorwaarden van opvoeding (volgens Langeveld):
1. Er moet omgang zijn tussen volwassenen en kinderen.
2. Daarbij moet invloed worden uitgeoefend.
3. Die invloed moet uitgaan van de volwassenen op kinderen.
Volwassenen oefenen ook invloed op elkaar uit door bijvoorbeeld
reclame, propaganda, volwasseneducatie of therapie. Maar dit is geen opvoeding. Kinderen die
elkaar beïnvloeden met bijvoorbeeld kleding is ook geen opvoeding. Kortom: Opvoeding gaat alleen
van ouder naar kind, niet andersom.
Langeveld noemt de mens animal educandum: wezens afhankelijk van opvoeding. Argumenten
hiervoor zijn:
o Niemand heeft zichzelf gewekt en gebaard.
o Elk van ons heeft als baby hulp nodig gehad. Dat beroep op anderen bleef in de peuter- en
kleutertijd bestaan. In de puberteit verandert dit, maar verdween het nog niet.
, Een kind is afhankelijk op deze gebieden:
1. Voeding: Een kind is tot jaren na de geboorte aangewezen op iemand die eten koopt,
klaarmaakt en opdient.
2. Beschutting: Een kind is afhankelijk van iemand die zorgt voor kleding, een dak en een
bed, zodat zij of hij beschut is tegen wind, regen, zon en andere weersinvloeden.
3. Gevaren: Een kind dient beschermd te worden tegen ziekteverwekkende microben,
agressieve schoonmaakmiddelen, scherp keukengerei, voorbijrazend verkeer en talloze
andere risico’s.
4. Hygiëne: Een kind heeft jarenlang iemand nodig die erop toeziet dat zij of hij zich wast,
kleedt, verschoont, de billen afveegt, de tanden poetst en de handen wast.
Wolfskinderen: kinderen die zijn verlaten en die geen opvoeding hebben gehad. Ze lopen op handen
en voeten en maken dierlijke geluiden, kunnen niet praten.
Geïsoleerd kind: weggestopt om ervan af te komen.
Een mens gaat niet zonder hulp rechtop lopen. Ook is hulp nodig voor de verstandelijke ontwikkeling.
Er missen menselijke soortkenmerken.
Kinderen hebben naast de 4 basisgebieden behoefte aan erkenning. Bowlby stelt dat een baby
contact zoekt met de moeder/verzorger. Dit doet hij of zij door te lachen of huilen. Dit staat los van
fysieke behoeftes.
o Vanaf de 6e maand herkent een baby de verzorger/moeder.
o Als een kind geen goede band heeft als baby, zouden effecten van onverschilligheid,
onberekenbaarheid of over bezorgdheid op latere leeftijd blijven terugkeren.
Gehechtheidstheorie.
Afhankelijkheidsgebied 6 is kennis in het geding. Een kind is op het gebied kennis afhankelijk van
ouders en leraren. Ook gebruikt een kind boeken, tv, passanten op straat en leeftijdgenoten.
Afhankelijkheid bij regeling van gedrag:
o Dag en nachtritme ontwikkelen.
o Zindelijkheidstraining.
o Tafelmanieren.
Leren gebeurt twee keer.
Gedragsregulering en kennisoverdracht zijn twee aspecten van cultuuroverdracht. Elk kind groeit op
in een tijd- en plaatsgebonden cultuur. Het kan gaan om de huidige nomadencultuur (tussen 1925 en
1934) op de hoogvlakten van oostelijk Afrika, maar net zo goed om de cultuur van Europese
stedelingen rond 1800.
o De taal is anders.
o Kennis, gewoontes en voorwerpen.
Leren gebeurt 2 keer: eerst in contact met anderen en met behulp van
communicatie, vervolgens in de mentale binnenwereld.
Langeveld zegt dat opvoeding pas kan beginnen zodra een kind mondig is, en dus weerbaarheid kan
leveren.
Stelling: Door opvoeding daalt de afhankelijkheid en stijgt de weerbaarheid.
De opvoeding begint pas echt wanneer het kind op eigen benen kan staan en ‘nee’ kan zeggen.
,Readerstuk 3: Basisdimensies van het opvoeden
De vier basisdimensies van opvoeden
1. Ondersteuning bieden
2. Instructie geven
3. Controle uitoefenen
4. Grenzen stellen
1. Ondersteuning bieden: het opvoedingsgedrag van de ouder dat liefde en zorg voor het kind
uitdrukt en dat zich richt op het fysieke en emotionele welzijn, waardoor het zich begrepen en
geaccepteerd voelt.
a. Voorbeelden ondersteuning opvoedgedrag: bemoedigen, accepteren, helpen,
samenwerken, affectie tonen en liefdevol omgaan met het kind, aandacht en interesse
tonen voor de handelingen, gedragingen en signalen van het kind en adequaat daarop
reageren, vertrouwen in het kind laten blijken. Deze bevorderen de ontwikkeling van t kind.
b. Emotionele betrokkenheid: Als het kind ondersteuning van de ouder ervaart, zal het de
wereld om zich heen met vertrouwen tegemoet gaan. Dit ervaart hij door emotionele
betrokkenheid. Het kind voelt de warmte en affectie van de ouder aan.
c. Responsiviteit: Bij warmteaspect hoort het begrip responsiviteit, dat de mate van adequate
reageren van de ouder op signalen van het kind. Hier gaat sensitiviteit aan vooraf.
d. Ondersteuning: Ondersteuning (voor goed gedrag) kan op verschillende manieren worden
gegeven: materieel (schoolagenda geven voor het nieuwe schooljaar, bijtring aan baby) of
samen iets doen, het kind aanwijzingen en adviezen geven.
Straffen en belonen behoren tot de leer theoretische benadering door middel van operant
conditioneren.
Ondersteuning door middel van
belonen: emotioneel prettig
gevoel. (Psychische/emotionele
beloning of materieel of als
bekrachtiger)
Ondersteuning door middel van straffen:
negatieve lading. Kind laten reflecteren op zijn
ongewenste gedrag om het af te leren.
(bekrachtiging als middel; afleren van
ongewenst gedrag en hem ertoe zetten in goed
gedrag)
De opgelegde straf achteraf altijd met het kind bespreken, anders schiet het zijn doel voorbij, het
nabespreken over zijn gedrag = Gedragsregulatie.
1. Afwijzing en verwaarlozing Een kind dat afgewezen of affectief verwaarloosd wordt door de
ouder, dit blijvende schade oplevert en gebrek aan warmte en affectie in samenhang met
harde fysieke straffen goede voorspellers zijn voor agressie, vandalisme en delinquentie bij
het kind tot zijn volwassene tijd.
2. Instructie geven: duidelijk maken aan het kind wat de bedoeling van iets is en welk gedrag
er verwacht wordt. Kind ontwikkelt zo kennis en vaardigheden. Hij/zij leert zijn eigen
oplossingen en verantwoordelijkheden te hebben.
a. Bij een positieve ervaring van instructies, zal hij altijd instructies vragen bij behoefte
hieraan. Het kind zou naarmate het zich ontwikkelt meer initiatieven willen nemen.
, b. Als kinderen te veel instructies krijgen: het kind durft zelf geen initiatieven te ontplooien en
zal teveel bezig zijn met wat de ouder zal denken van de acties die het van plan is te
ondernemen, en durft niet te handelen.
c. Waarden aanleren: Wanneer je samen met je kind haar kamer opruimt en haar leert dit
zorgvuldig te doen, zou je kind gedurende zijn hele ontwikkeling waarde kunnen hechten aan
een opgeruimde omgeving.
d. Of tijdens een spel kinderen instructie te geven op hun beurt te wachten en gezellig samen
moeten spelen, zo leren zij hoe ze zich moeten gedragen en bevordert dit de samenhorigheid
in latere ontwikkeling.
3. Controle uitoefenen: je kan op verschillende manieren controle uitoefenen op je kind:
a. Autoritaire controle: ouder oefent druk uit op kind om correct gedrag te vertonen. Macht
van de ouders centraal. Er wordt onvoorwaardelijke gehoorzaamheid verwacht van het kind.
I. De ouder hecht veel waarde aan rust, regelmaat en gehoorzaamheid.
II. Kind en ouder zijn niet gelijkwaardig.
Deze opvoedvorm heeft een negatieve invloed.
b. Autoritatieve controle: ouder geeft uitleg aan het kind en er worden eisen gesteld aan zijn
zelfstandigheid. De ouder geeft het kind: informatie, instructie, suggesties en aanwijzingen
voor gewenst gedrag.
I. Openheid is belangrijk. Het belangenconflict wordt vermeden.
II. Het kind wordt sterk aangemoedigd om eigen handelen te onderzoeken en
verantwoordelijkheid te nemen
III. Negatief gedrag gestraft en positief gedrag beloond.
IV. Op gelijkwaardigheid behandeld, en er wordt rekening gehouden met de
persoonlijkheid van het kind
e. De opvoedvorm heeft een positieve invloed.
Opvoedingsstijl Geassocieerde uitkomst
Autoritair - Niet responsief - Lage academische prestatie
- Strikte regels - Laag zelfvertrouwen
- Hoge verwachtingen - Mentale problemen
- Verwacht blind volgen - Drugs/alcohol misbruik
- Criminaliteit
Autoritatief / - Warm en responsief - Hoge academische prestatie
democratisch - Duidelijke regels - Meer zelfvertrouwen
- Hoge verwachtingen - Sociale vaardigheden
- Ondersteunend - Minder mentale problemen
- Waarde niet afhankelijk - Minder criminaliteit
4. Grenzen stellen: de wijze van straffen en belonen om gewenst gedrag aan te leren. Opvoeden is
geen straf, ouder en kind moeten plezier aan elkaar beleven.
Consequent blijven als ouder is hier erg belangrijk.
Moeilijkste onderdeel van opvoeding.
Door grenzen te stellen wordt het kind gevraagd zijn gedrag af te stemmen
op de situatie
Het kind voelt zich door grenzen ook serieuzer genomen.
Het kind leert zelf ook hierdoor grenzen aan te geven.
Een voorbeeld: een moeder wil dat haar dochter in haar eigen bed gaat slapen ipv bij haar. Snachts
huilt het kind, de moeder negeert dit, ze zet hier een grens. Het pakt positief uit. Of aangeven aan je
kind dat het een cadeau tot 30 euro mag uitkiezen, niet hoger.