Samenvatting Beleidssociologie – Aantekeningen
hoorcolleges
Sociologie = het bestuderen van het samenzijn/de samenleving.
Nut van sociologie voor bestuurskundigen
Instrumenteel: kennis over samenlevingen kan een middel zijn bij het oplossen van sociale
problemen.
Conceptueel: sociologie heeft veel bekende denkers voortgebracht die invloed hebben gehad
op het denken van de samenleving, politiek en ambtenarij. Ook leert sociologie ons het beter
begrijpen van het individuele handelen en dat de maatschappij om ons heen invloed heeft op
ons handelen.
Niveau Paradigma Sociologen
Macro-sociologie Conflictsociologie Marx, Habermas, Weber &
Bourdieu
Functionalisme Durkheim & Merton
Microsociologie Symbolisch interactionisme Mead & Goffman
Rationele theorieën Homans
Niveaus
Macro-sociologie: focus op de hele samenleving
Micro-sociologie: focus op het individu binnen de samenleving
Paradigma’s
Conflictsociologie: sociale verschijnselen zijn te verklaren door conflicten tussen
bevolkingsgroepen (klassen, standen, geslachten en/of ethnische groepen).
Functionalisme: sociale verschijnselen zijn te verklaren door de functies die ze vervullen voor
de continuïteit van de samenleving.
Symbolisch interactionisme: mensen handelen in sociale relaties op basis van hun zelfbeeld
en hun beeld van anderen, wat ze constant herzien op basis van de betekenis die ze toekennen
aan sociale interacties.
Rationele theorieën: mensen handelen op basis van welk gedrag in hun ogen de beste kosten-
baten ratio heeft in sociale relaties.
Karl Marx
Eendimensionale, economische kijk op stratificatie (Marx is niet politiek neutraal)
Stratificatie = een indeling van de samenleving in hiërarchie van klassen.
Sociologische wetten over stratificatie:
- Stratificatie is universeel: elke samenleving bestaat uit klassen
- Stratificatie is deels erfelijk: in een sociale klasse geboren worden vergroot de kans dat
je ook in die sociale klasse zult sterven.
Kapitalistisch systeem = een ongelijke verdeling van productiemiddelen.
,Hij analyseerde het kapitalistische systeem. Het gevolg van dit systeem is sociale
ongelijkheid. Marx voorspelde revoluties naar aanleiding van dit systeem.
Bourgeoisie = bezitters van productiemiddelen
Proletariaat = klasse zonder productiemiddelen
De bourgeoisie gebruikt de winst om steeds meer productiemiddelen te kopen, wat voor een
toename van de ongelijkheid zorgt.
3 hoofdgevolgen van het kapitalistische systeem:
1. Exploitatie = uitbuiting: arbeiders verdienen minder dan ze waard zijn.
Gebruikerswaarde – ruilwaarde = surpluswaarde
Gebruikswaarde = productie van het proletariaat
Ruilwaarde = loon van het proletariaat
Surpluswaarde = de winst van de bourgeoisie
2. Commodificatie van arbeid: arbeiders werden gezien als producten, dus arbeiders
werden ‘verhandelbaar’. Als arbeiders niet meer nodig waren (bijv. door ziekte of
ouderdom), werden ze ontslagen.
Het zo makkelijk mensen kunnen ontslaan was/is een sterk nadelig effect van het
kapitalisme.
3. Vervreemding: arbeiders vervreemden van hun bestaan. Er zijn 4 typen vervreemding
- Vervreemding van het product: het proletariaat maakte producten die niet van
henzelf waren, maar van de bourgeoisie. Ze zien dus niet wat ze maatschappelijk
toevoegen. Productie dat niet van jezelf was, was uniek aan het kapitalistische
systeem.
- Vervreemding van het proces: mensen hebben geen enkele vrijheid in hoe ze
produceren, omdat het volgens Marx relatief efficiënt is om
arbeidsdeling/specialisatie toe te passen. (Specialisatie is over het algemeen saai,
dus een psychologisch effect)
- Vervreemding van de menselijkheid: om te overleven moeten arbeiders in dit
systeem dagelijks bepaald werk verrichten, ten koste van hun vermogen tot
creativiteit. Creativiteit maakt deze mensen juist tot individuele mensen
- Vervreemding van elkaar: 2 vormen
o Van je naasten: veel werk betekent weinig tijd voor familie/vrienden
o Van je collega’s: je concurreert onderling over werk
1 en 2 zijn economische effecten, 3 is een psychologisch effect van het kapitalistische
systeem.
Idealisme van Hegel: De wereld van de ideeën (superstructuur) heeft invloed op de wereld
van de tastbare zaken (substructuur). Mensen geven op basis van ideeën de wereld om hen
heen weer.
Marx was eerst aanhanger van dit fenomeen, maar werd hier later kritischer op.
Materialisme van Marx: Door kritiek op dit fenomeen dacht Marx juist dat de superstructuur
werd gevormd op basis van de substructuur (de wereld van ideeën werd gevormd onder
invloed van de wereld van de tastbare zaken).
,In de wereld van de tastbare zaken (substructuur) bestaan ongelijke systemen, welke worden
gerechtvaardigd door de klasse die er profijt van heeft. De rechtvaardiging is dan de
superstructuur.
Ideeën/rechtvaardiging scheppen een vals bewustzijn bij de arbeiders.
Het idee van het kapitalisme/de bourgeoisie is eindeloze economische vrijheid.
Historisch materialisme: de verandering in de materiële condities (productiemiddelen) van
een samenleving zorgt voor een verandering in de sociale relaties. De geschiedenis verandert
dus door economische factoren, niet door ideeën.
Dialectisch materialisme: tegenstelling/conflict tussen groepen die verschillen in materiële
condities. Dit zorgt voor verandering in sociale relaties.
Dialectisch betekent een verandering door tegenstellingen
De feodale samenleving (de adel had de macht en bezat de grond) veranderde in een
kapitalistische samenleving, doordat de bourgeoisie niet genoegen nam met alleen de
economische macht. De bourgeoisie wilde ook politieke macht.
Gevolg: Franse Revolutie, waarna de economische ongelijkheid toenam.
Idealen van de revolutie werden door Marx meer als een rechtvaardiging gezien door de
klasse die er belang bij had (niet gerealiseerde idealen)
Marx voorspellingen over het kapitalisme
Het kapitalisme zou lang standhouden, maar zal uiteindelijk ten onder gaan door
proletarisering: een groot deel van de bevolking hoort bij het proletariaat, een klein deel bij de
bourgeoisie, een klein deel bij de middenstand (zzp’ers, winkeliers etc.) en een klein deel bij
de professionals (academici, ambtenaren etc.) en restanten van adel.
Marx voorspelde dat de middenstand, de professionals en de restanten van adel zouden
verdwijnen en bij het proletariaat gaan horen, waardoor deze klasse groeit.
Op deze manier worden grondstoffen uitgeput en recessies veroorzaakt. Dit moet zorgen voor
een klassenbewustzijn: proletariërs gaan hun overeenkomsten zien
Het gevolg hiervan zou een revolutie moeten zijn, waarna een dictatuur van het proletariaat
volgt en resulteert in een communistische samenleving: gelijkheid en werk naar vermogen
Waarom kwamen Marx’ voorspellingen niet uit?
1. Economische groei arbeiders kunnen meer consumeren arbeiders zijn minder
ontevreden en komen dus niet in opstand
2. Er komen meer aandelen beschikbaar, waardoor mensen uit lagere klassen misschien
een aandeel kunnen kopen en mee kunnen profiteren van de winsten van de
bourgeoisie. Zo hadden arbeiders belang bij het voortbestaan van het kapitalisme.
3. Het ingrijpen van de overheid en het ontstaan van vakbonden verzacht de problemen
van het kapitalisme.
4. Technologische vooruitgang zorgt ervoor dat er minder arbeiders nodig zijn het
proletariaat krimpt en is dus zwakker.
Kritiek op Marx van de functionalisten
, Arbeidsdeling/specialisatie heeft een belangrijke economische functie
1. Elk mens doet het werk waar hij van nature het beste in is
2. Elk mens wordt beter in het werk dat hij constant uitvoert.
Het kapitalistische systeem zorgt voor concurrentie tussen mensen. Deze concurrentie
motiveert mensen tot werk (economische functie)
Marx had een te eenzijdig beeld, hij richtte zich alleen op de economische klasse/ongelijkheid
op economisch niveau. De ongelijkheid die over andere aspecten gaat wordt achterwege
gelaten. Max Weber vond dat er ook ongelijkheid op andere aspecten kon bestaan
Normatieve kritiek op Marx: hij vond alleen de dictatuur van het communisme ideaal. Er is
geen sprake van een dictatuur van één partij.
Leninisme = de communistische partij als voorhoede die het proletariaat naar de revolutie
leidt. Lenin streefde wel naar de dictatuur van één partij.
Kritische theoretici/Frankfurter Schule
Een groep wetenschappers aan het instituut voor de Sociale Wetenschap in Frankfurt. Zij
schreven over hoe de moderne technieken (radio, tv, reclame etc.) werden gebruikt door
machtige actoren in de samenleving (grote bedrijven) om een soort controle te houden over de
maatschappij.
Kritische theoretici waren kritisch op de onderdrukking van de redelijke discussie en
besluitvorming door machtige instituties.
In de 20e eeuw waren de grote bedrijven de bezitters van productiefactoren, niet de
bourgeoisie.
De rechtvaardigingen van Marx waren in de 20e eeuw nogal gedateerd, er moesten nieuwe
rechtvaardigingen gezocht worden.
Hegemonie van consumptie = het idee dat het normaal is om veel producten te consumeren.
Dit idee is gunstig voor grote bedrijven, omdat consumptie van producten de bron van
inkomsten is. Grote bedrijven verspreiden deze hegemonie van consumptie d.m.v. moderne
technieken (interessegebied van theoretici):
1. Reclame: blootstelling aan producten zorgt voor het ervan uitgaan dat het normaal is
om een product te kopen
2. Massacultuur: grootschalig geproduceerde, homogene cultuuruitingen. Via moderne
technieken (zoals surveys, verkoopcijfers etc.) kunnen bedrijven achterhalen wat
consumenten willen hierdoor ontstaat er minder creativiteit en meer van hetzelfde.
Habermas
Habermas is de bekendste kritische theoretici.
2 typen van rationaliteit: manieren om om te gaan met moderne technieken.
1. Technische rationaliteit: gebruik maken van nieuwe technologische middelen om
doelen die je al had staan efficiënter uit te voeren (om bijv. meer winst te maken)