Hoorcollege aantekeningen Psychopathologie II
Hoorcollege 1: Algemene Inleiding
Deel I: wat zijn psychische ziekten?
Je begint met een intakegesprek, hierbij is het doel om de oorzaak en gevolgen van klachten
in kaart te brengen om tot een diagnose en classificatie te komen.
o Diagnose: aard, “oorzaken” en gevolgen stoornis/symptomen
o Classificatie: toekennen van descriptief label aan de klachten/symptomen. Dit staat
bijvoorbeeld in de DSM: descriptieve labels van “alle” gedragsstoornissen.
Psychische stoornis: een psychische stoornis (of ziekte) is een cluster symptomen van
verstoringen in psychische functies, met als gevolg lijden (distress) en disfunctioneren
(disability).
Psychisch: mentale, niet-lichamelijke verschijnselen. Het onderscheid tussen psychisch en
lichamelijk is soms lastig, want soms gaan lichamelijke oorzaken en psychische symptomen
hand in hand:
o Evidente lichamelijke oorzaak + psychische symptomen (bijvoorbeeld delirium door
hersenbeschadiging). Hierbij gaat het lichaam en de psyche dus hand in hand
o Potentiele lichamelijke oorzaak + psychische symptomen (bijvoorbeeld
hypothyreoïdie)
o Psychische oorzaak + psychische symptomen (bijvoorbeeld
conversiestoornis/lichamelijk bevriezen door traumatische ervaring)
Dus, mensen hebben bij lichamelijke klachten soms ook last van hun psyche.
Psychische functies worden onderverdeeld in drie categorieën:
1. Cognitieve functies: aandacht, waarneming, bewustzijn, geheugen, redeneren
2. Affectieve functies: emotie en stemming, regulatie van affect
3. Conatieve functies: psychomotoriek/gedrag
Deze drie functies test je in psychologisch onderzoek; dit doe je middels observatie. Deze
drie functies in kaart gebracht met de “Status Mentalis” tijdens een intakegesprek.
Psychische stoornis (volgens de DSM-5): een syndroom, gekenmerkt door klinisch
significante symptomen op het gebied van de cognitieve functies, de emotieregulatie of het
gedrag van een persoon, dat een uitleg is van een disfunctie in de psychologische,
biologische, of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het psychische
functioneren.
Met significante lijdensdruk en/of beperkingen in het functioneren op sociaal of
beroepsmatig gebied of bij andere belangrijke bezigheden.
Lijden: hoeveel last heeft iemand van de verstoringen in psychische functies?
Disfunctioneren: in welke mate wordt functioneren gehinderd door verstoringen?
Maar, het gaat hierbij ook over of het binnen jouw sociale context past. Sociaal deviant
gedrag (politiek, religieus of seksueel bijvoorbeeld) en conflicten die zich vooral afspelen
tussen een individu en de maatschappij zijn geen psychische stoornissen.
, Wat normaal is, is afhankelijk van de tijdsgeest, cultuur, etc.; dus dit maakt een universeel
diagnostisch model kwetsbaar voor valkuilen.
Deel II: Diagnose vs classificatie
Doelen van intakegesprek:
1. Vaststellen aard psychische symptomen: aard, beloop over tijd
2. Vaststellen ernst en gevolgen symptomen: lijden en disfunctioneren
3. Vaststellen mogelijke etiologische factoren: voorgeschiedenis
Vormen basis van een beschrijvende diagnose en ook voor de DSM-classificatie, en hierbij
ook grondslag voor behandeling.
Aan de hand van;
o Psychiatrisch interview: aard, ernst, oorzaken en gevolgen van een stoornis
o De SCID-5-S: “labelen” van actuele problematiek
o De MINI
Je gaat hierbij aan de slag met de diagnostische/empirische cyclus:
1. Klachtanalyse: wat is de vraag?
2. Probleemanalyse: wat is het probleem?
3. Verklaringsanalyse: waar komen de klachten vandaan?
4. Indicatieanalyse: wat is de beste aanpak?
In het gesprek ben je hypothese toetsend: je toetst de criteria van een bepaalde stoornis
door het stellen van vragen en het kijken naar de persoon. Tijdens het gesprek heb je
verschillende doelen:
Doel 1: beschrijving aard van symptomen
o Hoofdklacht met speciele anamnese: huidig probleem, beloop over tijd
o Uitsluiten/vaststellen andere klachten met algemene psychiatrische anamnese
o Vragen over onder andere:
Cognitieve stoornissen
Affectieve stoornissen
Conatieve stoornissen
Doel 2: beschrijving ernst en gevolgen van symptomen
Hierbij het middel het uitvragen van actueel functioneren met sociale anamnese:
Hoeveel last?
Functioneren op het gebied van privé, werk, relatie, sociaal?
Heeft de omgeving last? Bijvoorbeeld bij middelengebruik (agressie bij alcohol) of
dwangstoornis (leven aanpassen op controle van partner)
Doel 3: beschrijving van mogelijke etiologische factoren
Hierbij het middel het uitvragen van levensgeschiedenis met biografische anamnese
Per levensfase:
o Life events
, o Relationeel functioneren
o Seksuele ontwikkeling
o Ontwikkeling werk/school
o Eigen “coping” gedrag
Het doel is een hypothese opstellen over etiologie.
Dit resulteert in een beschrijvende diagnose. Dit is een uitgebreide uitspraak over:
Symptomen
Kwetsbaarheidsfactoren
Luxerende factoren: bekrachtigende factoren
Gevolgen
Het verschil tussen diagnostiek en classificatie
Diagnostiek Classificatie
Het beschrijven en vaststellen van een Classificeren is het toewijzen van een
psychische stoornis op basis van klachten psychische stoornis aan een beschreven
en problemen en symptomen die de patiënt categorie
ervaart
o De fase van ontwikkeling van het DSM-5 of ICD-11 zijn classificatiesystemen.
ziektebeeld, complicaties, andere Het geeft een categorieën en criteria voor
stoornissen of aandoeningen (co toewijzing aan die categorieën.
morbiditeit)
o Factoren die hebben bijgedragen
aan de ontwikkeling van de stoornis
en factoren die van invloed zijn op
het beloop van de stoornis
o Functies die verstoord zijn en de
beperkingen die hieruit voortvloeien
in het dagelijks functioneren op
verschillende levensgebieden (werk,
wonen, sociale relaties)
o Factoren die van invloed zijn op het
al dan niet aanslaan van een
behandeling
Hierbij komt diagnostiek voor de classificatie; eerst een uitgebreide beschrijving van alle
klachten en dit daarna clusteren naar een classificatie.
Einde van de intake vaak meer een beschrijvende diagnose (voor een collega meer
duidelijkheid) en hiernaast een DSM-5 classificatie. Aan de hand van de classificatie bepalen
welke behandeling iemand moet krijgen.
Deel III: Classificatiesystemen
Er zijn specifieke criteria die bepalen of jij wel of geen stoornis hebt; is een soort
afsprakensysteem/ hokjes denken.
, Labelling van problemen aan de hand van afsprakensysteem (bijvoorbeeld DSM). Hieraan
plakken nadelen:
Categoriaal systeem: stoornissen zonder afzonderlijke eenheden. Er is wel variatie
binnen categorieën.
o Psychopathologie is slecht te categoriseren
o Co morbiditeit is de regel, maar onderscheid is moeilijk te maken
o Afbakening vaak onduidelijk: veel stoornissen hebben zelfde kernsymptoom
A-theoretisch en descriptief: geen uitspraken over etiologie
Invloedrijk: in Nederland is de structuur GGZ gekoppeld aan DSM,
vergoedingssysteem (DBCs) gekoppeld aan DSM
Maar ook voordelen:
Hoge betrouwbaarheid
Goede predictieve validiteit: etiologie, instandhouding, beloop, behandeling
Gebaseerd op onderzoek; hierdoor ook vergelijkbaarheid onderzoeksresultaten
Empirische basis
Een alternatief is de ICD-11: International Classification of Diseases (WHO; World Health
Organization). De grote lijnen komen overeen met de DSM.
o Het is vooral anders in dat er in de ICD-11 andere ziektebeelden terugkomen, en niet
allen psychische stoornissen.
o Hiernaast is het minder specifiek in de criteria dan de DSM; dus gaat niet echt in op
hoe vaak iets in de week moet voorkomen bijvoorbeeld.
Maar er is een probleem… Psychische symptomen worden niet verklaard door
onderliggende “stoornis”. Maar depressies, anorexia, angststoornissen, etc. bestaan wel als
clusters van symptomen. Hoe komt het dan dat er symptoom-clusters bestaan?
Patiënten met verschillende stoornissen kunnen soortgelijke symptomen hebben, terwijl
patiënten met dezelfde diagnose verschillende symptomen kunnen hebben.
Een alternatief is dan ook een dimensionele benadering: minder categorie hanteren en
meer de stoornissen zien als posities op dimensies van eigenschappen (gradueel in plaats
van aanwezig/afwezig)
Voordelen Nadelen
Etiologie beter te onderzoeken Positionering op grove dimensies is weinig
specifiek
Realistische/ minder arbitrair Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid laag
Complexiteit
Lastiger communiceren
Een ander alternatief is de transdiagnostische benadering: gelijke cognitieve, emotionele en
motivationele factoren, zoals de aanwezigheid van een of meer van onderstaande:
Klinisch perfectionisme
Laag zelfbeeld
Repetitive negative thinking – piekeren
Slaapproblemen