Werkgroepopdrachten week 1 t/m 7
Materieel Strafrecht
Materieel Strafrecht werkgroepopdrachten week 1
Vraag 1
Wat is volgens De Hullu de definitie (‘de kern’) van schuld als bestanddeel (culpa)?
Verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Bij de onvoorzichtigheid gaat het om het
overtreden van een geschreven of ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. Deze
onvoorzichtigheid moet aanmerkelijk zijn, hier is van belang dat een zekere graad is behaalt.
De verwijtbaarheid ziet toe op het persoon en of hij anders kon handelen, een
schulduitsluitingsgrond Je bent pas niet verwijtbaar als er een schulduitsluitingsgrond
aanwezig is.
Vraag 2
Volgens De Hullu kent culpa twee kanten of componenten. Leg uit wat deze twee kanten
(componenten) zijn en hoe zij in de definitie (de kern) van culpa tot uitdrukking komen. Geef
bij elk van deze kanten aan wanneer aan de betreffende kant van de culpa is voldaan en
welke rol risico’s volgens De Hullu spelen bij de beoordeling van schuld.
De twee kanten van schuld zijn de objectieve kant (aanmerkelijke onvoorzichtigheid) en de
subjectieve kant (verwijtbaarheid). Aan de objectieve kant is voldaan wanneer het
onvoorzichtige gedrag te wijten is aan het schenden van de zorgvuldigheidsnorm en als dit
schenden aanmerkelijk is. In deze context moet worden bewezen dat de dader anders
moest handelen, Aan de subjectieve kant is voldaan als het gevaarlijke gedrag ook
verwijtbaar is en de dader in staat was anders te kunnen handelen. De objectieve kant vormt
een objectieve standaard (Garantenstellung) waartegen de aanmerkelijkheid van het
gedrag kan worden afgemeten. Ook kan naar de omstandigheden van het geval gekeken
worden om de aanmerkelijkheid te bepalen. De persoon van de verdachte en zijn handelen
binnen die context wordt geconcretiseerd niet naar de algemene persoon maar naar
bijvoorbeeld zijn beroep. De verwijtbaarheid veronderstelt een bepaalde voorzienbaarheid
op de risico’s vanuit de verdachte. De voorzienbaarheid en de tekortkoming in het
aanpassen van je handelen op die voorzienbare risico’s kan vaak worden ingevuld door het
overtreden van een gedragsvoorschrift die zijn opgesteld om die risico’s te verminderen. Het
bewust overtreden van die risico’s ondanks een gedragsvoorschrift kan dus al
verwijtbaarheid opleveren. Vaak wordt verwijtbaarheid aangenomen, mits er geen
schulduitsluitingsgrond aanwezig is. Op deze twee manieren kan worden aangetoond dat
het om grove of niet-aanmerkelijke schuld gaat, zodat niet elk risico in het dagelijks leven
vermeden hoeft te worden en tot schuld kan leiden mocht er iets onvoorzienbaar
plaatsvinden of door onaanmerkelijk gedrag.
Vraag 3
,In hoeverre zijn deze twee kanten (componenten) terug te vinden in het door De Hullu
besproken Verpleegster-arrest en op welke kant ligt in dat arrest volgens De Hullu de
nadruk?
In het Verpleegster-arrest werd de aanmerkelijke onvoorzichtigheid bewezen geacht in het
feit dat in de context van haar beroep als verpleegster (Garantenstellung) ze aanzienlijk was
tekortgeschoten in de mate van voorzichtigheid waarmee ze haar beroep naar objectieve
maatstaven diende uit te oefenen. Hiermee was de verwijtbaarheid ook aangetoond, omdat
ze tekortschoot binnen haar verantwoordelijkheid. Het psychische component van de schuld
ligt hierdoor op de achtergrond, en wordt ingevuld door de normatisering van de
aanmerkelijke onvoorzichtigheid doordat er een afwezigheid van een schulduitsluitingsgrond
is.
Vraag 4
In hoeverre zijn de twee kanten (componenten) van schuld terug te vinden in het Blackout-
arrest?Bespreek de relevante overwegingen van de Hoge Raad over de twee kanten en leg
uit waarom het hof in deze zaak volgens de Hoge Raad wel of niet kon oordelen dat aan
beide kanten was voldaan.
In het Blackout-arrest oordeelde de HR dat enkel vanuit de externe omstandigheden van het
geval (het overtreden van een geschreven norm in het verkeer) geen innerlijke
verwijtbaarheid was af te leiden. Dit omdat de verdachte zich beroepte op een
schulduitsluitingsgrond (een blackout), maar het Hof niet had onderzocht of deze onmacht
verontschuldigbaar was of niet, ondanks dat het Hof haar wel geloofde. De HR oordeelde
dus dat niet kan worden gezegd of aan het subjectieve component was voldaan. R.O. 3.6
objectieve kant en subjectieve kant, r.o. 3.7 over de verwijtbaarheid, het hof nam de blackout
als bewijsmiddel voor schuld ipv en de verontschuldigbaarheid van die onmacht te
onderzoeken, zonder te motiveren waarom het hof dit aannam. De oorzaken van een
blackout kunnen of op verontschuldigbaarheid duidden (epilepsie, suikkerziekte, lage
bloeddruk) of juist op schuld (niet concentreren, niet genoeg eten).
Vraag 5
Kan in het geval van een verkeersongeval zijn voldaan aan de twee kanten (componenten)
van de schuld door één verkeersovertreding? Leg uw antwoord uit aan de hand van de
relevante overwegingen van de Hoge Raad in het Blackout-arrest.
De HR overwoog dat bij het begaan van één verkeersovertreding het afhangt van de aard en
de ernst van de gedraging, en de omstandigheden waarin het zich voordeed of het culpa
oplevert. Veels te hard rijden bij een school met dood tot gevolg leidt zo sneller tot culpa. Het
gevolg van de gedraging (dood of letsel) draagt niet bij aan cupa.
Vraag 6a
Bent u van oordeel dat Martin dient te worden vrijgesproken of te worden veroordeeld voor
dood door schuld (art. 6 WVW)?
Ik ben van mening dat Martin vrijgesproken dient te worden voor dood door schuld, omdat hij
niet voldoet aan de eis van culpa. Het eerste component van culpa is de aanmerkelijke
onvoorzichtigheid. Ik ben van mening dat Martin niet aanmerkelijk onvoorzichtig heeft
gehandeld, omdat het niet aanmerkelijk genoeg is om schuldig te zijn aan dood door een
enkel moment niet opletten waar hij daarvoor in de wachttijd voor het stoplicht constant heeft
opgelet. Ondanks zijn expertise kan niet van Martin verwacht worden elke mini-seconde op
te letten op fietsers, als je ook moet opletten op ander verkeer bij het rijden over een
,verkeerslicht. Dit omdat we naar algemene maatstaven kunnen zeggen dat niet van elke
bestuurder verwacht kan worden op één verkeersdeelnemer te letten terwijl er meer
verkeersdeelnemers zijn. Daarnaast was de elektrische fiets stil en snel, en een relatief
nieuwe verkeersdeelnemer, waardoor in zijn algemeenheid niet elke bestuurder gewend is
aan elektrische fietsen. Dit kunnen we dan ook niet van Martin verwachten. In de situatie die
zich voordoet, een snelle en stille fiets die op een enkel onwaakzaam moment de dode hoek
in fiets, kan niet worden gezegd dat het om een aanmerkelijke onvoorzichtigheid gaat, of om
grove schuld.
Vraag 6b
Stel Martin wordt door de rechter vrijgesproken voor dood door schuld (art. 6 WVW), kan de
rechter hem dan nog veroordelen voor het veroorzaken van gevaar op de weg (art. 5
WVW)? En, zo ja, kan Martin zich dan met succes beroepen op een strafuitsluitingsgrond?
Ja, als Martin wordt vrijgesproken betekent het dat hij niet veroordeeld kan worden voor art.
6 WVW omdat het bestanddeel culpa niet bewezen kan worden. Culpa is geen bestanddeel
van art. 5 WVW, waardoor hij hier wel mogelijkerwijs voor veroordeeld kan worden. Op het
moment dat er een reden is voor waarom hij op dat enkele moment niet oplette, en waardoor
hij dus een gevaarzettende situatie heeft veroorzaakt, kan hij dat alsnog aanvoeren als
strafuitsluitingsgrond. Verschil schuld als bestanddeel en element.
Vraag 7
Wat was volgens de rechtspraak van de Hoge Raad de definitie van roekeloosheid als
bestanddeel voorafgaand aan de wijziging van artikel 175 WVW? Leg uit wat het
onderscheidende verschil was met de algemene definitie van schuld (culpa) en wat het
gevolg was wanneer schuld uit roekeloosheid bestond. Geef ook aan welke kritiek op de
definitie van roekeloosheid uit de rechtspraak van de Hoge Raad bestond volgens De Hullu
en Blom.
De maatstaf van de HR wat betreft de roekeloosheid is dat er sprake moet zijn van
buitengewoon onvoorzichtig gedrag dat een zeer ernstige risico’s in het leven roept, waar de
dader zich bewust van is, althans had moeten zijn. Daarnaast moet er naar de
omstandigheden van het geval gekeken worden of er sprake is van roekeloosheid, dient het
voorzien te worden van een goede motivering, en bij verkeersschuld moet er al sprake zijn
van een strafverzwarende omstandigheid zoals is neergelegd in art. 175 lid 3 WVW (maar
het enkele voldoen aan deze strafverzwaring brengt geen roekeloosheid mee). Er is sprake
van roekeloosheid en buitengewoon onvoorzichtig gedrag als iemand zich bewust buiten de
werking van het normale verkeer zet. Het verschil met de gewone schuld is dat
roekeloosheid de zwaarste culpoze delict, waar het moet gaan om buitengewoon en niet
alleen aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag, en is bewustheid geen vereiste voor gewone
schuld (voor schuld maakt de bewustheid wel uit voor de verwijtbaarheid). Het rechtsgevolg
van een veroordeling bij roekeloosheid is een verdubbeling van het strafmaximum en is
daarmee een wettelijke strafverzwaringsgrond. De kritiek op de formulering van de HR van
roekeloosheid volgens Hullu is dat het zeer streng is met hoge motiveringseisen, waardoor
heel weinig zaken uiteindelijk eindigen met een subsidiair vonnis gewone schuld i.p.v.
roekeloosheid. Hierdoor ging het verder af staan van de bedoeling van de wetgever, en werd
het onduidelijker voor slachtoffers of nabestaanden waarom iemand was vrijgesproken.
Volgens Blom zorgde de HR ervoor dat maar in hele specifieke gevallen een veroordeling tot
roekeloosheid tot stand kwam. Dit vanwege de strenge eisen van de HR. De wetgever
beoogt met de wijziging van art. 175 WvW dat het toepassingsbereik van roekeloosheid
, minder beperkt wordt. Hieruit valt dezelfde kritiek af te leiden die de Hullu stelde, namelijk
dat de HR met zijn strenge eisen te ver van de bedoeling van de wetgever is te komen
staan.
Vraag 8
Wat is de huidige definitie van roekeloosheid volgens artikel 175 WVW na de wijziging van
deze bepaling? Leg uit wat het verschil is met de voorafgaande definitie van de Hoge Raad
en met de definitie van culpa en wat het gevolg is wanneer schuld uit roekeloosheid bestaat.
De definitie van roekeloosheid is aangevuld met de strafeis van art. 5a Wvw. Dit stelt dat er
nu ook sprake is van roekeloosheid als het gaat om een opzettelijke gedraging in het
verkeer dat een ernstige overtreding van de verkeersregels met zich meebrengt, en dat een
levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel met zich meebrengt voor anderen. Dit
gevaar moet zich hebben voltrokken, en er moet daarnaast ook zijn voldaan aan de andere
eisen van de gewone schuld. Het moet om meerdere gedragingen gaan die een schending
van meerdere verkeersregels met zich meebrengt. De definitie van culpa is dus ingesloten,
en het verschil met culpa is dat er meer eisen gelden zoals een daadwerkelijk voltrokken
risico en het moet gaan bovenop een aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag ook om een
ernstige opzettelijke gedraging. Het verschil met de vorige definitie van de HR is dat het
moet gaan om een opzettelijke gedraging en niet buitengewoon onvoorzichtig gedrag.
Hieruit blijkt dat de eis van buitengewoonheid is afgezwakt naar de eis van aanmerkelijkheid,
maar dat de eis van opzet is toegevoegd (dat lijkt op de eis van bewustheid). Daarnaast
moet het risico zich niet per se zich hebben voltrokken en hoeft het niet enkel ernstige
risico’s in het leven te hebben geroepen. Roekeloosheid is een strafverzwaringsgrond
gebleven, en leidt tot een strafverzwaring met de helft.
Vraag 9
Bespreek ter illustratie van uw antwoord op de vorige vraag een arrest van de Hoge Raad uit
het artikel van Blom aan de hand waarvan duidelijk kan worden gemaakt welk gevolg de
wetswijziging heeft voor de kwalificatie van gedragingen als ‘roekeloos’.
In zaak 30.5 gaat het om meerdere gedragingen die het overtreden van meerdere
verkeersovertredingen met zich meebrengt. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van die
gedragingen kan opzet worden afgeleid. Dit leidt in het nieuwe stelsel tot een veroordeling
op basis van roekeloosheid, terwijl in het oude stelsel de HR oordeelde dat de motivering
niet genoeg deed blijken van meer dan aanmerkelijk onvoorzichtig handelen.
Vraag 10
Blom signaleert enkele knelpunten in de huidige definitie van roekeloosheid in artikel 175
WVW waarover in de rechtspraak duidelijkheid moet worden verschaft. Noem er twee die
volgens u het belangrijkst zijn en geef aan welke gevolgen deze twee knelpunten kunnen
hebben voor het bewijs van roekeloosheid in de door Blom besproken zaken uit de arresten
van de Hoge Raad.
Volgens de Blom is de eis van het schenden van verkeersregels in opzet een eis die niet in
alle gevallen bewezen kan worden door naar de uiterlijke verschijningsvorm of de
verklaringen van de verdachte te kijken. Het hangt dus nog steeds af van de
omstandigheden van het geval of een gedraging is aan te merken als het opzettelijk ernstig
schenden van verkeersregel waarbij het risico op levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel
voor anderen te duchten is. In welke omstandigheden dit als opzettelijk dient te worden
gezien en dit een kwalificatie als roekeloosheid oplevert, levert een extra bewijs