Inhoudsopgave
LA1:............................................................................................................................................................... 2
Van een gekozen relationeel bewegingsconcept naar het bijpassend ordeningscriterium.................................2
Kijken op bewegen eindversie 2012 Chris Hazelbach...........................................................................................4
LA2................................................................................................................................................................ 6
Het organiseren en aanbieden van bewegingsactiviteiten bij kleuters...............................................................6
Hoofdstuk 2 Bewegingsonderwijs in het speellokaal lesbedoelingen (blz. 12-33)...............................................8
Kindvriendelijk observeren Frank van der Stege................................................................................................13
LA3.............................................................................................................................................................. 14
Bewegingsonderwijs in het speellokaal (blz. 41-47)...........................................................................................14
LA4.............................................................................................................................................................. 15
LVS en Motoriektest M Waal Lo oktober 2017...................................................................................................15
Minimum leerdoelen en leerlingvolgsystemen...................................................................................................16
Overzicht leerlingvolgsystemen breed................................................................................................................21
Grof motorische mijlpalen van 2 tot 13 jaar......................................................................................................24
LA5.............................................................................................................................................................. 26
Dyspraxia at glance............................................................................................................................................26
Meedoen met gym lo 9 2014 op maat gestuurd motorisch leren......................................................................28
Zorg voor de zwakke beweger Chris Hazelebach en Chris Mooij.......................................................................29
Interview MRT-er op PB school...........................................................................................................................30
MRT lo 3 2017.....................................................................................................................................................32
Wat doet de kinderfysiotherapeut.....................................................................................................................33
In deze samenvatting kun je zo goed als alle artikelen vinden die bij VK2.2BO aangereikt
worden. Het zijn in ieder geval de artikelen die in de toetsmatrijs van het studiejaar 2020-
2021 terug te vinden zijn, met een aantal extra. Ofwel: met deze samenvatting moet jij de
toets wel doorkomen. 33 pagina’s klinkt als super veel, maar no worries: er zitten heel veel
enters tussen om de samenvatting van 1 artikel mooi op 1 pagina te houden. En alles beter
dan het totaal van 149 pagina’s aan artikelen lezen!
Ik heb ook een bestand met alle mindmaps van deze artikelen. Daarmee kan je in 1
oogopslag alle belangrijke begrippen uit het artikel vinden en wanneer je het artikel gelezen
hebt kun je de kennis omhooghalen aan de hand van de mindmap. In een bundel kun je
deze voordelig erbij kopen
Tip: check eerst even de bundel met mindmaps voor je dit bestand koopt.
,LA1:
Van een gekozen relationeel bewegingsconcept naar het bijpassend
ordeningscriterium
Binnen bewegingsonderwijs is gezocht naar herordening van activiteiten vanuit het
onderweg (het doen) als belangrijk ordeningscriterium. Er is dan geen vaste volgorde naar
een eindvorm toe. Met het aangegeven betekenisgebied en de hoofdbetekenis zeggen we
ook iets over het doen. Door te kijken naar of en hoe de leerlingen de hoofdbetekenis
realiseren hou je rekening met het gedrag. Het vertrekpunt (de uitgekozen bols) ligt wel vast,
dit moet zo zijn dat het voor iedereen haalbaar is. Het probleem hoeft niet groter gemaakt te
worden in een complexere bols is niet de enige uitbouwmogelijkheid. Bij het opschrijven van
de mogelijkheden is een volgorde niet belangrijk. Vooraf kun je niet bepalen welke
beslissingen je neemt m.b.t. het kiezen van de volgorde. De groepsdynamiek, hoe de groep
reageert op de leerkracht en de bols hebben er ook invloed op. Er is een voorgenomen
volgorde, maar je kunt hiervan afwijken. De leerkracht moet voor de groep een geschikte
vervolgbols kiezen.
Alle wijzigingen van arrangement, alle feedback is erop gericht om de hoofdbetekenis door
iedereen te kunnen laten realiseren. Deze wijzigingen betreffen bijna altijd drie zaken:
tempowisselingen, richtingsveranderingen en momenten waarop die van belang zijn, omdat
beïnvloeden van bewegen plaats vindt op tijd, tempo en richting. Wanneer leerlingen door
hebben op welke momenten tempowisselingen en/of richtingsveranderingen nodig zijn, dan
zijn er verschillende uitbouwmogelijkheden door het tempo te verhogen of de
richtingsveranderingen moeilijker te maken. Dat kan door het veranderen van arrangement
of het wijzigen van het leervoorstel.
Een bols moet voldoen aan oproepbaarheid en uitbouwbaarheid. Aan oproepbaarheid wordt
voldaan als in een bols de hoofdbetekenis door alle leerlingen opgeroepen kan worden, het
is een kwestie van makkelijker of moeilijker op te roepen door verschillende leerlingen. Al
doende wordt het voor de leerlingen mogelijk meer greep te krijgen op de hoofdbetekenis.
Aan uitbouwbaarheid wordt voldaan als in een bols het verplaatsen of hanteren op een
ander niveau tot probleem kan worden gemaakt door arrangements- of
leervoorstelwijzigingen.
Bewegingsonderwijs is een groepsgebeuren. In een groep krijgen verschillen in leerlingen
een betekenis en worden beoordeeld a.d.h.v. normen. De normen komen vaak uit de
sportwereld, omdat het erom gaat dat je het beheerst, sierlijk uitziet, volhoudt of anderen
overtreft en het eindresultaat behaalt. Dit is rivaliseren.
Als dit te veel gebeurt, haakt in korte tijd de helft van de groep af en de kloof wordt steeds
groter, hierdoor kom je in een vicieuze cirkel. Initiatief nemen en fouten maken is in een
rivaliserende omgeving bedreigender dan niets doen. Sfeer van gezamenlijkheid is het best
om zoveel zelfbewustzijn te krijgen dat je fouten durft te maken. Het gaat er niet om wie de
beste is, maar dat iedereen de hoofdbetekenis kan realiseren. Om dit te bereiken moeten
leerlingen inspelen op andermans mogelijkheden en beperking m.b.t. het realiseren van
motorische betekenissen. Ze moeten een functie innemen die overeenkomt met het eigen
niveau, zonder zichzelf te onder- of overschatten en in kunnen spelen op het niveau van
anderen.
Het is belangrijk dat leerlingen regels en afspraken m.b.t. samen bewegen kennen en leren
gebruiken, maar ook eventueel veranderen. Zij moeten zich beseffen dat de regels er voor
,mensen zijn en dat de regels zich ook aan mensen kunnen aanpassen. Het is belangrijk dat
kinderen zonder scheidsrechter kunnen spelen en zelf samen nieuwe regels kunnen maken.
Zolang het dominante groepskenmerk rivaliteit is, is het benadrukken van verschillen onjuist.
Een bols mag de aanwezige rivaliteit niet vergroten. Dan is de keuze van activiteiten en
groepsvormen van belang. Het is dan handig om te kiezen voor activiteiten waarbij
Geen verschillend belang is
Differentiatie binnen 1 bols
Verschillen in macht voorkomen kunnen worden
In kleine groepjes gewerkt kan worden
, Kijken op bewegen eindversie 2012 Chris Hazelbach
Sport en bewegen heeft een belangrijke plek gekregen binnen onze cultuur. Het komt voor
in onderwijs, als hulpmiddel en het wordt gestimuleerd om in vrije tijd te sporten. Om
sporten en bewegen te begeleiden, moet dit goed geobserveerd en geanalyseerd worden
om adequaat te leren, te stimuleren en hulp te bieden. Als begeleider is het belangrijk om te
weten welke factoren het bewegen bepalen, je kunt de factoren manipuleren om het
resultaat te verbeteren. De factoren worden geordend:
Interne factoren hebben te maken met de persoon en externe factoren met de omgeving.
Het is belangrijk om een wisselwerking tussen deze twee soorten te hebben.
Mens > wereld. Plato, Descartes. Kant en Hegel zijn voorbeelden van idealistische en
rationalistische denkers. Zelfbewuste en zelfbepalende mens staat centraal en dit
mensbeeld zorgt voor vooruitstrevende en maakbare samenleving die op redelijkheid
en verstandigheid berust. Bewegingsgedrag wordt vanuit hemzelf en door zichzelf
neergezet.
Mens < wereld. Democritus, De LaMettrie, Marc, Darwin en neurowetenschappers
zijn voorbeelden van empirische en materialistische denkers. De filosofie van
zelfbewuste mens staat centraal en is afhankelijk van natuurwetmatigheden,
biomechanische principes, sociaaleconomische structuren en zijn eigen brein en
DNA-structuur. Bewegingsgedrag van mens wordt buiten hemzelf bepaald.
Mens>< wereld. Aristoteles, Spinoza, Nietzsche, Kierkegaard, Heidegger, Sartre,
Merleau-Ponty, Gadamer en Levinas zijn voorbeeld van pluriforme en relationele
denkers. Ze wijzen op verbondenheid van lichaam en geest, vorm en inhoud en
schetsen mens die veel gedragskenmerken laat zien en betrokken is op de wereld om
hem heen. Bewegingsgedrag krijgt betekenis in relatie tussen mens en omgeving.
Tegenwoordig weten de meeste wetenschappers dat gedrag niet uit 1 perspectief volledig
begrepen kan worden. Psychologische, pedagogische en sociologische theorieën geven
inzicht in algemene patronen en kenmerken van hoe de persoon en omgeving elkaar
beïnvloeden. Op zoek naar bijzondere van elk gedrag, bleek dat tweedeling persoon en
omgeving niet genoeg was. Er zijn factoren die tijdelijk aanwezig zijn en daarna niet meer te
zien zijn of aan te geven zijn bij de persoon of omgeving. Sommige factoren horen bij de
activiteit, en dat is hetgeen wat de relatie mens/wereld in verbinding legt.
Op basis van relationele visie op mens en wereld (dus ook op de zich bewegende mens in de
wereld) heeft vooral CCF Gordijn binnen de filosofie een visie ontworpen die het bewegen
ziet als gedragswijze. Dat elk gedrag bepaald wordt door persoon,
omgeving en activiteit is een relationeel bewegingsconcept.
De activiteit is moeilijk te analyseren, omdat het weg is nadat het
gedaan is.
Waar de 3 cirkels elkaar raken is de concrete werkelijkheid. Om inzicht te krijgen op de
praktijk moet je een theoretisch kader ontwikkelen, waardoor je kunt onderzoeken welke
factoren van belang zijn voor het beïnvloeden van bewegen. De samenwerking tussen deze 3
is erg complex, helemaal als er meerdere spelers zijn. De 3 delen beïnvloeden elkaar en
kunnen niet los van elkaar begrepen worden. Toch is het voor het inzicht handig om ze apart
te onderzoeken.
Het is moeilijk om “het gebeuren” of de activiteit te beschrijven, het gaat namelijk om iets
dat er is wanneer je beweegt en er niet meer is als het gebeurd is. Werkwoorden zijn de
beste manier van beschrijven. Bewegen wordt ook wel een bestaansveld genoemd omdat
het leven van een klein kind zich afspeelt binnen het “bewegen”. Door de cultuur is dit meer
