Samenvatting Blok 1 Bodem en Vegetatie
Taak 1. Dat gaat de natuur in
Ecologie -> interactie tussen niet-levende (abiotisch) factoren en levende (biotische) factoren van het
milieu
Abiotische kenmerken -> licht, water, wind, chemische samenstelling bodem
Biotische kenmerken -> levende organismen, planten, micro-organismen.
Substraat -> grond + reliëf
Landschap wordt gevormd door bodem, water en lucht
Ecologie kan op verschillende niveau’s bestudeerd worden:
- Individu
o Habitat -> alle mogelijke plaatsen waar een bepaald organisme voorkomt.
o Niche -> de rol die een soort in het geheel van relaties in het ecosysteem.
- Populatie -> groep van dezelfde organismen die bij elkaar leven.
- Leefgemeenschap -> meerdere populaties bij elkaar in 1 gebied
- Ecosysteem -> bestaat uit organismen, hun abiotische omgeving en de wisselwerkingen
tussen beide, binnen een afgebakende, bijvoorbeeld geografische, eenheid.
o Biotoop -> gebied met uniform landschapstype waarin een bepaalde
levensgemeenschap met organismen kan gedijen.
o Levensgemeenschap -> alle organismen in 1 gebied.
- Bioom -> vegetatiezones op de aarde waar de milieu-omstandigheden, in het bijzonder het
klimaat en de overheersende vegetatie gelijkenis vertonen, en tot op zekere hoogte ook de
hieraan aangepaste andere organismen.
- Biosfeer -> het gedeelte van de Aarde waar leven mogelijk is en bevindt zich in
de hydrosfeer, de atmosfeer en de lithosfeer.
Een ecosysteem is een dynamisch complex van levensgemeenschappen van planten, dieren en
micro-organismen en hun niet-levende omgeving, die in een onderlinge wisselwerking een
functionele eenheid vormen.
Energietransport:
De blauwe pijlen stellen het transport van stoffen (chemische energie) voor: hoe breder hoe meer
energie. De rode pijlen stellen warmte-energie voor. Bij ieder level gaat energie verloren door hitte
Chemical cycling -> matter
Primary consumers -> herbivoren.
Detritus = dood organisch materiaal waar micro-organismen van leven. Detritivores eten het dode
materiaal.
Bodembedreigingen:
Stofstormen -> doordat er in landbouwgrond geen organisch materiaal zit
Modderstromen -> slecht bodembeheer zonder vegetatie
Verdroging -> wegpompen van grondwater, waterhuishouding wordt geregeld.
Verzuring -> zure regen
Vermesting -> vergroting van de voedselrijkdom van het milieu als gevolg van het overmatig
toedienen van voedingstoffen.
Verontreiniging -> dumping afval(stoffen)
, Verzouting/verzilting -> het geleidelijk toenemen van het zoutgehalte van bodem of water.
Dat kan komen door overstromingen vanuit zee, door zoute kwel (opwelling) waarbij
zeewater via de ondergrond het land binnendringt of door onzorgvuldige irrigatiemethoden.
Verdichting -> bodemstructuur verloren gaat omdat de bodem wordt samengedrukt door
druk van trekkers en regen.
Verslemping -> dichtkitten van de bodem doordat er kleine deeltjes in gaten komen
waardoor water op het land blijft staan. Komt door veel ploegen waardoor de grond steeds
wordt herverdeeld. Zanddeeltjes + kleideeltjes.
Inklinken -> kleideeltjes op elkaar. De ontwatering van de bodem is dan slecht.
Erosie -> vruchtbare landbouwgrond spoelt weg
Gezonde grasbodem waar wortels netjes verdeeld zijn.
Bodemfuncties -> ecosysteemdiensten
Planten: bieden van steun, water, voedingsstoffen
Dieren: bieden van voedsel en water
1. Het bieden van een habitat voor organismen
2. Draagkracht: leefmilieu voor dieren en planten, schuilplaats voor dieren
3. Energievastlegging: adsorptie van zonlicht, verwarming van het aardoppervlak
4. Structuur: van belang voor doorworteling, transport van water en lucht en daardoor ruimte en
niches voor bodemorganismen
5. Levering van voedingsstoffen voor plant en dier (afbraak van organische stof)
6. Waterregulatie: doorlatendheid voor water en watervasthoudend vermogen
7. Levering schoon ondiep en diep grondwater (zelfreinigend vermogen)
8. Ziektewerendheid in de landbouw
9. Geschiktheid voor verandering in het bodemgebruik
10. Herstelmogelijkheid na verstoring (resilience)
11. Stressgevoeligheid (resistance)
Fysieke draagkracht: kan je over de bodem heen lopen? Drijfzand etc.
Ecologische draagkracht: voedingstoffen etc.
Vorming landschap:
Verwering van bergen in de alpen -> door rivieren aangevoerd richting Nederland (nl bestaat bijna
alleen uit sediment (stenen, kiezels, zand, zilt, klei) = pleistoceen -> in ijstijd is door wind nl bedolven
onder zand -> holoceen (warmer en natter) er ontstaat vegetatie en veen (+ steenkool) vooral in
noorden van land.
Nadat de ‘basislaag’ is gevormd zijn er landschappen ontstaan.
Geomorfologie -> vorming van het landschap. De geologische en geomorfologische processen
hebben tot verschillende landschappen geleid. Gevormd door de mens en aardprocessen (rivieren en
beken).
De ijstijd in pleistoceen zorgde voor vlechtende rivieren
Het holoceen zorgde voor meanderende rivieren.
Eolisch -> afzetting door de wind
Fluvio -> afzetting door de rivier
Formatie -> een karakteristieke opeenvolging van bepaalde afzettingen (sedimenten) van
verschillende materialen t.g.v. verschillende processen. (= lagenpakket)
Grond -> het materiaal dat we aan het oppervlak van de aarde aantreffen
, Bodem -> de rangschikking van het materiaal in het bovenste deel van de aardkorst, tot daar waar de
wortels komen (tot ca 2 meter beneden maaiveld).
Bodemprofiel -> verticale doorsnede van de bodem.
Bodem:
Grond heeft een 3-fase systeem -> vaste bestandsdelen (mineralen en organische stof), bodemvocht,
bodemlucht
Kleideeltje:
Quartz -> minerale delen
Organische stof:
- Afbraak plantenmateriaal door bodemorganismen
- Vermengt met minerale delen van de bodem
- Bindt voeding en water
- Humus, moder, mull: verdere afbraak
Korrelgrootteklassen: de verdeling van gronddeeltjes naar hun grootte wordt textuur genoemd.
Wordt ook granulaire samenstelling genoemd.
- Grind en stenen: > 2 mm
- Grof zand: 2000 - 210 µm
- Fijn zand: 210 - 50 µm
- Silt: 50 - 2 µm
- Leem: < 50 µm
- Lutum: < 2 µm
Silt is afgezet door water
Löss is afgezet door wind
Elke bodem bestaat uit een fractie silt, fractie lutum en fractie zand.
Zand is een silicaat en bevat dus geen voedingsstoffen. Het is niet geladen en kan geen ionen binden.
Leem, silt en löss bestaan uit silicaten en bevatten dus geen voedingsstoffen en ionen. Ze zijn
erosiegevoeling
Lutum -> plaatvormig en negatief geladen waardoor positieve ionen worden aangetrokken.
Kleideeltjes houden water vast omdat ze aan elkaar kleven.
Veen -> puur plantenmateriaal, houdt water vast (90%), klinkt in
O = bovenlaag van moerig materiaal (strooisellaag)
A = humuslaag, meest voedselrijke laag van de bodem
E = uitspoelingslaag
B = inspoelingslaag
C = moedermateriaal, laag voordat er planten op kwamen, de lagen daarop worden gevormd door
vegetatie en dood materiaal.
R = vast gesteente van moedermateriaal
Bodemvorming:
Na een eventuele ontwatering (bij sedimenten die door de zee of een rivier zijn afgezet) treedt
rijping op.
Hierbij zal na verloop van tijd het gehalte aan organisch stof (OM= organisch materiaal) toenemen,
het gehalte aan kalk afnemen (kalk gaat in oplossing en spoelt uit met het grondwater) en de pH
daalt doordat wortels H+ en HCO3- afscheiden in ruil voor voedingstoffen (nutriënten). Stoffen zoals