Internationaal & nationaal burgerlijk
procesrecht
geschreven door:
JCGentilermo
De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
Op Stuvia vind je het grootste aanbod aan samenvattingen en collegeaantekeningen. De
documenten zijn geschreven door jouw medestudenten, specifiek voor jouw opleiding!
www.stuvia.com
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
, Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
Week 1 – functie van het civiele proces
Voor juristen is het van groot belang de algemene lijnen van het burgerlijk
procesrecht te kennen, waaronder de processuele hoofdstructuur, de
beginselen en bronnen. Met name met de regels inzake het voeren van een
procedure, het procesrecht in enge zin zoals te vinden Rv, worden besproken.
Daarbij wordt een normale dagvaardingsprocedure langsgelopen – een partij eist
iets van de ander via een dagvaarding, waarbij het recht er vanuit gaat dat er
een geschil aan ten grondslag ligt. Deze procedure wordt als basismodel
genomen en doorlopen vanuit aanzet tot eerste aanleg tot aan cassatie. Ook
andere bijzondere vormen van procedures komen zijdelings aan bod, zoals de
kantonrechter, het kort geding en de verzoekschriftprocedure.
Functie van de civiele procedure
Anders dan bijvoorbeeld het Romeinse of Common law rechtssysteem legt het
Nederlandse rechtssysteem sterk de nadruk op individuele, subjectieve rechten
en de daaruit voortvloeiende aanspraken jegens anderen. Dit materieel recht ziet
bijvoorbeeld op de vraag welke rechten kunnen worden ontleent aan het
eigendomsrecht of een koopcontract, alsmede welke verplichtingen voort-
vloeien uit een arbeidsovereenkomst. Zij staan veelal in het BW. Bij dit
subjectieve materiele recht is de hoofdvraag of men al dan niet in zijn recht staat.
Minstens zo belangrijk is de vraag of dat gelijk kan worden verwezenlijkt. Een
subjectief recht dient daarom via in procedure in rechte omgezet te worden in
een afdwingbare rechtsvordering. Andere stelsels, zoals het common law
stelsels, leggen meer de nadruk op het instellen van acties of verkrijgen van een
bevel van de rechter jegens een andere partij. Daarbij dient men zich af te vragen
welke eisen en jegens wie deze kunnen worden ingesteld, wat kan worden
gevorderd en hoe dit moet worden bewezen.
Met het instellen van een vordering, het doorlopen van het proces en het
verkrijgen van een executoir vonnis hangt nauw samen de mogelijkheid van
verhaal. In de Nederlandse rechtstaat heeft de overheid het monopolie op
geweld. Dat betekent enerzijds dat burgers niet zelfstandig hun rechten mogen
afdwingen door zelf actie te ondernemen, eigenrichting bijvoorbeeld door met
knokploegen krakers buiten te zetten, en dat de burger de overheid nodig heeft.
Enkele beperkte vormen van eigenrichting zijn bijvoorbeeld het retentierecht
(3:290) en opschortingsrecht (6:52 BW. Anderzijds dient de overheid wél
daadwerkelijk de rechten van de burgers te ondersteunen en waar nodig de
sterke arm in te schakelen. Van particulieren kan immers alleen worden
verwacht dat zij het recht niet in eigen hand nemen indien de overheid
effectieve toegang tot rechtsmiddelen geeft. Zonder toegang en een effectieve
manier om een recht te verwezenlijken vervalt de rechtvaardiging van het
geweldsmonopolie. Denk hierbij o.a. aan een door een verhuurder verkregen
ontruimingsvonnis, welke met behulp van de deurwaarder en de sterke arm kan
worden verwezenlijkt. Rechtsvordering is dus gestoeld op titelverschaffing en
het geweldsmonopolie van de overheid.
Naast titelverschaffing met eventueel beslaglegging en executie via de sterke arm
dient het recht tevens voor rechtsvaststelling, bijvoorbeeld inzake de vraag of
het ontslag al dan niet rechtmatig was en welke vergoeding moet worden
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
, Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
betaald. Partijen kunnen ook elders dan bij de rechter vaststellen wat tussen hen
rechtens is, kan alleen bij de rechter een executoriale titel verkregen worden.
Voorts heeft het recht een uitstralings- oftewel rechtsbevestigende functie,
omdat het oordeel van de rechter het bewust en onbewust handelen van burgers
beïnvloed. Dit noemt men ook wel onderhandelingen in the shadow of the law,
bijvoorbeeld door bij ontslagzaken de kantonrechter-formule in het achterhoofd
te houden. Het is daarom van groot belang dat steeds zaken aanhangig gemaakt
worden bij de rechter. Verder heeft de uitleg van de rechter in bepaalde nieuwe
omstandigheden een ontwikkelingsfunctie en heeft het daarmee een effect op
de gehele maatschappij.
Een juridisch geschil loopt niet altijd parallel met een bredere ruzie tussen
burgers, en de rechter tracht te zorgen dat partijen dichter tot elkaar komen,
bijvoorbeeld door buren in een ruzie naar een mediator te sturen. Ten slotte
heeft de rechter ook een quasi-notariële functie doordat de rechter vragen stelt
aan het Hof van Justitie of als ambtenaar controleert of bepaalde processen
volgens rechterlijke normen verlopen, zoals bij uitspreken van echtscheidingen.
Met andere woorden, de rechter moet afspraken vastleggen en bekrachtigen
binnen het kader van de rechterlijke controle, hetgeen geen geschilbeslechting is.
Vanwege het geweldsmonopolie is titelverschaffing voorbehouden aan de
rechterlijke macht. Ook geschillenbeslechting en uitstralingsfunctie zijn typisch
kenmerkend voor de rechterlijke macht en kunnen slechts deels via private
geschillenbeslechting worden bewerkstelligd. Conflictoplossing en quasi-
notariële functies kunnen wel aan een ambtenaar van de burgerlijke stand of aan
een mediator worden toevertrouwd. Dit ziet men in de rechtsvordering terug in
het onderscheid tussen een dagvaardings- en verzoekschriftprocedure.
In een contentieuze dagvaardingsprocedure wordt er vanuit gegaan dat partijen
een geschil met elkaar hebben, terwijl in een voluntaire verzoekschriftprocedure
vrijwillig aan de rechter verzoekt bepaalde handelingen te verrichten, zoals het
verzoek een minderjarig kind volwassen te verklaren of adoptie goed te keuren.
Dat het onderscheid niet strikt gehandhaafd wordt blijkt onder meer uit de
verzoekschriftprocedure inzake het beëindigen van een arbeidsovereenkomst
waarin veelal een groot conflict tussen werkgever en werknemer bestaat.
Hoewel verschillen bestaan tussen beide procedures, zoals het onderscheid
eiser-gedaagde en verzoeker-belanghebbenden, bekijkt het kabinet de opties om
tot één procedure te komen.
Effect van procesrecht
Van belang is dat aan de hand van relevante feiten en omstandigheden een
werkelijke situatie wordt vertaald in een juridische aanspraak. Dit geschiedt
door het voorleggen van juridisch relevante feiten aan de rechter, welke aan de
hand van rechtsregels een beslissing kan nemen. Het procesrecht is daarmee een
structurering en reducering met als doel het bereiken van een einduitspraak
binnen een redelijke termijnen. Met name in cassatie en cassatie in het belang
der wet kan een discrepantie ontstaan tussen door partijen beleefde waarheid en
het ‘recht doen’ aan partijen. Vroeger werd rechtspraak zeer formalistisch en
grotendeels schriftelijk gevoerd, met naast de advocaat een in het proces
rechtshandelingen verrichtende procureur. Tegenwoordig worden partijen snel
in persoon in het proces betrokken middels comparitie na antwoord in persoon
en zal de rechter ook kijken naar alternatieve oplossingen.
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
, Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
Voorts zorgt het procesrecht ervoor dat de rechter ook zonder dat hij exact weet
wat zich heeft afgespeeld een beslissing zal nemen; rechtsweigering is immers
verboden en de rechter zal met een uitspraak komen. Om dit te faciliteren
gelden de bewijsrechtelijke regels van stellen en bewijzen, zodat de rechter
zijn vonnis met voldoende zekerheid kan bepalen. Het verplicht knopen
doorhakken door de rechter betekent echter wel dat kans bestaat dat een partij
die gelijk heeft dit niet bewezen krijgt en door de rechter in het ongelijk wordt
gesteld. Er zit dus in zekere zin een foutmarge tussen werkelijke situatie en
uitspraak.
Europese beginselen van procesrecht
Voor het procesrecht zijn met name de uit art. 6 EVRM en art. 47 EU-handvest
rechtsregels van groot belang. Art 6. EVRM eist dat bij het vaststellen van zijn
burgerlijke rechten en verplichtingen eenieder recht heeft op een eerlijke en
openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een
onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. Naast de
expliciet genoemde rechten die iemand bij beroep op een burgerlijk recht aan
deze bepaling kan ontlenen, heeft het Europese Hof voor de Rechten van de
Mens ook bepaalde rechten in art. 6 gelezen die niet expliciet zijn opgenomen,
zoals het recht op toegang tot een rechter en effectieve tenuitvoerlegging.
Op grond daarvan kan het bijvoorbeeld niet zo zijn dat de rechter een
ontruimingsbevel geeft maar dat de executie hiervan door de sterke arm
onmogelijk wordt gemaakt omdat de politiek meent dat ontruiming en leegstand
onredelijk zijn. Kan niet binnen redelijke termijn worden gehandhaafd middels
executie, dan heeft een burger geen effectieve toegang tot de rechter gehad.
Het recentelijk opgestelde art. 47 EU Handvest bepaalt dat eenieder
wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn
geschonden recht heeft op een doeltreffende voorziening in rechte. In essentie
verschilt deze bepaling niet veel van art. 6 EVRM, met dien verstande dat voor
inwerking- treding van het handvest door het HvJEU al een ongeschreven fair
trial rechtsregel was aangenomen op basis van art. 6 EVRM. De twee regelingen
zijn onderling vervlochten, maar het handvest is beperkt tot de door de EUR
gewaarborgde rechten en vrijheden en niet op puur nationale kwesties. De in art.
6 EVRM gegeven rechten zijn beperkt tot het straf- en civiele recht, en ziet dus
anders dan art. 47 niet op het administratieve recht. Op basis van het handvest
heeft het HvJEU bijvoorbeeld bepaalt dat een werknemer na overgang van de
onderneming een beroep kan doen op de cao van de oude werkgever.
Er bestond discussie over de vraag of art. 6 EVRM ook van toepassing is op kort
geding procedures. Vroeger was men van mening dat art. 6 EVRM niet van
toepassing was op kort gedingen omdat daar door de voorzieningenrechter geen
rechten werden vastgesteld maar slechts een niet definitieve voorlopige
voorziening werd uitgevaardigd. Echter, het vragen van voorlopige
voorzieningen is in de praktijk een zeer belangrijk middel en in bepaalde
gevallen zal geen bodemprocedure volgen zodat het vonnis van de kort geding
rechter praktisch een eindvonnis is. Men denke aan het door de voorzieningen-
rechter toestaan of weigeren van een stakingsverbod, waar partijen het bij laten.
Men is daarom teruggekomen op het integraal uitsluiten van art. 6 EVRM in kort
geding zaken: Door de bijzondere aard van het kort geding zullen echter niet
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
, Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
altijd dezelfde regels gelden als bij een bodemprocedure, bijvoorbeeld in het
meer dan eens plaatsvinden van hoor en wederhoor.
Uit voorgaande blijkt dus dat belangrijke Europese normen van toepassing zijn
op verschillende Nederlandse procesrechtelijke regels en de Nederlandse
rechter moet een nationale bepaling in strijd met art. 6 EVRM buiten werking
stellen. Uit art. 6 en art. 47 vloeien kortgezegd eisen die worden gesteld aan:
- De structuur van rechterlijke macht en persoon van de rechter, waaronder
het instellen van een onafhankelijke en onpartijdige rechter bij wet.
- De toegang tot een procedure, welke regels door het Europese Hof zijn
ingelezen alsmede eisen aan de procedure zelf, zoals het houden van een
eerlijk proces binnen een redelijk termijn.
- De daadwerkelijke tenuitvoerlegging van een inmiddels verkregen vonnis.
Eisen aan de rechterlijke macht
Daar waar alternatieve geschillenbeslechting veelal informeel geschiedt moet de
rechterlijke macht bij wet zijn ingesteld. De rechter moet voorts onafhankelijk
zijn ten opzichte van de positie van de staat, hetgeen wordt bewerkstelligd door
in Nederland rechters voor het leven te benoemen zodat zij niet voor ontslag
vrezen bij bijv. te laag straffen (art. 116-117 Gw). Door het EVRM kan dus niet
zoals in de Verenigde Staten een periodieke (her)verkiezing van rechters
worden ingevoerd, waarmee het strafbeleid aan de politiek kan worden
afgestemd. Een Nederlandse rechter kan alleen bij totaal disfunctioneren door de
Hoge Raad worden ontslagen.
De eis van onpartijdigheid ziet op de verhouding tussen de rechter en de
uitkomst van de zaak. Hij mag geen vooropgezet oordeel hebben vanwege een
bepaalde politieke of rechtsovertuiging, persoonlijk belang of door omkoping. De
subjectieve onpartijdigheid ziet op de onpartijdigheid van een specifieke
rechter, terwijl de objectieve onpartijdigheid ziet op het inrichten van een
procedureel systeem waarin partijen erop kunnen vertrouwen dat het systeem
onpartijdig is. In dit kader bestaat een debat over de positie van advocaten die
als rechter plaatsvervanger kunnen optreden. Is de advocaat van een van de
partijen in een geschil plaatsvervanger in het district, dan bestaat een
vermenging van functies die oneerlijk is ten opzichte van de andere partij wiens
advocaat geen plaatsvervanger is. Ongeacht de intenties van partijen bestaan
objectieve redenen voor partijdigheid. Daarom zijn strenge regels ingevoerd
waarbij plaatsvervanger opgaaf doet van zijn nevenfuncties en zich onder
bepaalde omstandigheden moet verschonen (art. 40 Rv) of partijen kunnen
wraken (art. 37 en 39 Rv).
Sinds 1 april 2013 hebben burgers rechtsingang bij 11 rechtbanken en kan
hoger beroep worden ingesteld bij 5 gerechtshoven, de CBb, de Centrale Raad
van Beroep en de Raad van State. Na arrest bij het Hof en de CBb kan cassatie
worden gevraagd bij de Hoge Raad. De kantonrechter is tegenwoordig
opgenomen in de rechtbank en niet meer in aparte kantongerechten. Voorts is
een en ander voorhanden dat niet bij wet is ingesteld, zoals het bij internationale
afspraak opgerichte Iran VS claims tribunaal en de rijdende rechter welke niet
bij wet ingestelde bindende adviezen verstrekt waarbij vanwege het niet bij wet
ingestelde systeem niet aan art. 6 EVRM hoeft te worden voldaan. Daarom
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
, Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
kunnen burgers niet gedwongen worden hierheen te gaan. Zij hebben immers
recht op toegang tot een bij wet ingestelde rechter welke bindend beslist, en niet
door een particulier zonder overheidsgezag.
Procedurele eisen
Bij het vaststellen van burgerlijke rechten moet sprake zijn van een eerlijke en
openbare behandeling en een redelijke termijn. Hieruit vloeit het recht op fair
trial voort, welke onder andere ziet op het recht op hoor en wederhoor, equality
of arms en de motiveringsplicht. Krachtens art. 19 Rv heeft een partij het recht
gehoord te worden en daarnaast het recht om te reageren op wat de andere
partij zegt, hetgeen twee afzonderlijke rechten zijn. Een andere procedurele eis
is het equality of arms beginsel, hetgeen betekent dat een partij niet in een
nadelige positie verkeerd doordat deze achtergesteld wordt op de andere partij
en bepaalde dingen niet mag die de ander wel mag. Voorts heeft de rechter een
motiveringsplicht (zie ook art. 121 Gw) waardoor partijen het recht hebben te
weten waarom en op grond waarvan de rechter een beslissing neemt. Ten slotte
gelden bij fair trial tevens de vereisten van onafhankelijkheid en
onpartijdigheid; een omgekochte rechter handelt in strijd met het fair trial
beginsel.
Equality of arms (EHRM Dombo)
Onder het oude recht mochten partijgetuigen in Nederland in hun eigen zaak niet
getuigen, omdat de wetgever er vanuit ging dat zij vanwege hun belang een
incentive hadden om onvolledig of onjuist te verklaren. In casu mocht een
eigenaar van een zaak niet getuigen over de tussen hem en de bank gemaakte
afspraken, terwijl medewerkers van een bank wel als getuigen werden
opgeroepen. Het was immers de bank NV die in deze zaak procedeerde en niet
haar werknemers. Het Hof is niet geroepen om in zijn algemeenheid te toetsen
op eerlijkheid van een bewijsregel doch slechts of in het specifieke geval gezien
de omstandigheden van het geval sprake is van een eerlijk proces. Hier oordeelt
het Hof dat het equality of arms beginsel veronderstelt dat elke partij een
redelijke kans moet hebben om zijn standpunt naar voren te brengen, en dat
een van de partijen niet substantieel benadeeld mag worden ten opzichte van
de andere partij. Verschilt de bewijspositie tussen partijen zoals in casu
substantieel, dan is geen sprake van een eerlijk proces. Nu de regel in strijd was
geacht met het eerlijk proces van art. 6 EVRM is zij aangepast zodat krachtens
art. 164 lid 1 Rv nu ook partijen als getuigen kunnen optreden. Een dergelijke
verklaring levert geen bewijs in haar voordeel op, tenzij deze strekt ter
aanvulling van onvolledig bewijs. Daarmee bestaat een verschil met niet-partijen
want de rechter kan niet enkel op eigen verklaringen iets bewijzen. Het niet
verschijnen van een partijgetuige kan van invloed zijn op de rechters beslissing.
Equality of arms ziet op gelijke processuele posities, zoals het in bijzijn van beide
partijen horen door de rechter, neutraliteit van deskundigen en het horen van
getuigen.
Motiveringsplicht (EHRM Trade Agency)
In verstekvonnissen bij incassozaken wordt in de praktijk summier getoetst of
een vorderingsgrondslag bestaat, terwijl in verstekzaken zonder motivering
wordt verwezen naar de genoegzame neerlegging van grondslag in dagvaarding.
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
, Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
Vraag was of de tenuitvoerlegging van deze zeer korte executoriale titel zonder
motivering in een andere lidstaat in strijd was met art. 6 EVRM. Het EHRM kijkt
eerst naar het doel van de motiveringsplicht, namelijk i) zodat een partij weet
waarom hij veroordeeld is en waarop dat gebaseerd is en daarnaast om te weten
of het zin heeft om tegen deze plicht in beroep te gaan. Het ongemotiveerd
toewijzen van een vordering is in principe een beperking van het recht op een
gemotiveerd vonnis, maar daarvoor bestaan wel redenen, nl. een snelle,
efficiënte verstekprocedure. Komt men niet opdagen dan kan niet worden
verwacht dat de rechter een uitvoerig vonnis schrijft, maar de gedaagde moet
wel weten op andere gronden weten waar het over gaat, bijvoorbeeld door
verwijzing in het vonnis naar de dagvaarding met alle betreffende informatie.
Zodoende weet gedaagde of hij in verzet moet gaan. Het Hof oordeelde dus dat
de motiveringsplicht afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en
in casu anders is dan een vonnis op tegenspraak waar uitgebreid verweer is
gevoerd en waar hogere eisen aan de motivering worden gesteld dan bij verstek.
Desalniettemin moet men ook hier weten waartoe en waarom men veroordeeld
is. Het belang van de omstandigheden van het geval blijkt ook uit afdoen van
zaken zonder rechtsvragen door de Hoge Raad met art. 81 RO.
Zie voor de motiveringsplicht art. 121 Gw, 5 RO en artt. 30, 230 en 287 Rv. Zij
geldt als sluitstuk van de verplichting over alle door partijen gevorderde te
beslissen en de zaak te onderzoeken (art. 23 en 24 Rv).
Openbaarheid
Een rechtstatelijke waarborg om te voorkomen dat rechters uit het gareel lopen
is dat rechtspraak – zowel procedure, uitspraak als vonnis – openbaar is; art.
121 Gw, art. 4 RO en 27-28 Rv. In een dictatuur is vaak juist sprake van
schimmige veroordelingen achter gesloten deur. Het beraad tussen rechters in
een meervoudige kamer zitting over hoe zij in een bepaalde procedure zullen
beslissen is juist niet openbaar en strafbaar, aldus art. 7 RO. Dit verschilt
aanzienlijk van de concurring redeneringen of dissenting uitkomsten die in het
common law systeem in het vonnis worden opgenomen. Daar tegenover staat
collegiale rechtspraak in Nederland. Er bestaat discussie over televisiecamera’s
in de rechtszaal, selectie van zaken voor publicatie op website en het vermelden
van namen van partijen in gepubliceerde uitspraken.
Redelijke termijn
Het Hof heeft over de redelijke termijn geoordeeld dat dit onder andere afhangt
van de complexiteit van de zaak, waarbij internationale zaken waarbij bijv.
getuigen in het buitenland worden gehoord als meer complex worden erkent,
alsmede onderliggend belang zoals van groot belang in een zaak over de
zeggenschap over de kinderen en aan wie vertraging te wijten is waardoor zij
niet kunnen klagen over termijn van een eindvonnis. In handelszaken ligt de
gemiddelde uitspraaktijd op 61 weken. Bij kanton 15 weken. Vgl. 130-134 Rv.
Toegang tot de rechter (art. 17 Gw)
Een eerlijk proces is pas mogelijk bij toegang tot een rechter en art. 6 impliceert
dus een recht op toegang tot de rechter, aldus EHRM Ashingdane/VK. Toegang
tot de rechter kan op twee manieren worden belemmerd. Van een juridische
belemmering is sprake indien iemand geen recht heeft om in rechte op te
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.