Blok 2.5 Psychometrie
ZIE SLIDES
Hoorcollege 1 – ma 10 feb 2020
HOOFDSTUK 1: BELANG VAN PSYCHOLOGISCHE METINGEN
H1 + H2: meten is moeilijk; getallen betekenen niet wat ze betekenen.
Leerdoel van dit hoorcollege: weten wat de belangrijkste uitdagingen van
psychologische metingen zijn.
Formele definitie van psychometrie
Furr & Bacharah: “psychometrie is de wetenschap die gaat over evalueren van attributen van
psychologische testen; (1) soort informatie, scores, gegenereerd door gebruik van testen; (2)
betrouwbaarheid van data; (3) valditeit van data à het gaat over procedures die gebruikt
worden om attributen van testen te schatten en beoordelen.”
Kline: “psychometrie refereert naar alle aspecten van psychologie die te maken hebben met
psychologisch testen; zowel methoden van testen en substantieve bevindingen.
Vinden we dat suicidaliteit bij depressie hoort? Depressie is een continuum; wetenschap is
niet eenduidig (welke kenmerken horen ergens bij?).
Geslacht was vroeger erg categoriaal, nu niet meer (kan over de jaren heen veranderen).
Meting
Theorie van samenhangende constructuren, die we niet allemaal kunnen zien à willen
samenvatten in observatie-instrument; dingen meten die we niet gelijk kunnen zien
(vragenlijst maken die vraagt naar de elementen; als proxi van het construct/poging om iets
waar te nemen).
Psychologische test, definitie en typen
“Een psychologische test is een systematische procedure voor het vergelijken van gedrag
tussen 2 of meer mensen” – Cronbach, 1960
- Gedrags sample (alle soorten gedrag)
- Verzameld in systematische wijzen (gestandaardiseerde condities)
- Vergelijken van gedrag (intra- of interindividuele verschillen)
Vaakvoorkomende onderscheiden:
- Prestatie vs. gedrag
- Criterion referenced vs. norm referenced
- Speeded vs. power
Psychometrische bewegingen
Algehele wetten voor iedereen (experimentele psychologie): Fechner en Wundt.
Individuele verschillen: Quetelet, Darwin, Galton, Cattel; variabiliteit van menselijke
kenmerken in plaats van algemene wetten voor mentale fenomenen.
,Psychometrie
Dit is een wetenschap die evaluatie van attributen van psychologische testen omvat.
- Type informatie (scores)
- Betrouwbaarheid (is voorwaarde op validiteit) gewicht + 5k telkens is wel betrouwbaar
- Validiteit (als je dit hebt, heb je ook betrouwbaarheid) gewicht + 5kg is niet valide
Uitdagingen van metingen
- Identificeren en vangen van menselijke psychologische attributen in een enkel getal
à bv intelligentie
- Participant reactivity: objecten (=mensen) reageren op het feit dat ze gemeten
worden (bv. wanneer je weet dat je meedoet aan experiment gedraag je je sneller
anders of zal je anders antwoorden).
- Objectiviteit (verwachting en bias effect): door eigen idee en verwachtingen kan
onderzoeker het gedrag anders interpreteren (bv. toevoegen van intepretaties aan een
meting).
- Composite scores: verschilt het per persoon welk antwoord op welk item meer
invloed heeft?
- Score gevoeligheid: wanneer is iets goed genoeg om iets te meten?
- Gebrek aan bewustzijn voor belang van psychometrische info (en hoe moeilijk
iets te meten is): vaak wordt onderzoek gedaan obv zelfbedachte meetinstrumenten
die niet correct functioneren en hiermee ruis meten.
Soorten metingen
- Observationele metingen, zoals directe observatie van gedrag (bv. reactietijd) of
indirecte observatie (bv. geluidsopnames).
- Zelfrapportages, zoals vragenlijsten of interviews.
- Fysiologische metingen, zoals hartslag, EEG en fMRI.
HOOFDSTUK 2: SCALING
Scaling: de manier waarop numerieke waarden aan psychologische attributen worden
toegekend; het feit dat een getal aanwezig is, betekent dit niet dat dit echt iets betekent.
- Individuen worden na meting geplaatst op een schaal; schalingsregels afhankelijk
van statistische model.
,Eigenschappen van nummers
- Identiteit: identiek, wederzijdse exclusief en exhaustive; iedereen moet een
score kunnen krijgen en in 1 categorie vallen (bv. iedereen die even intelligent is, moet
dezelfde IQ-score hebben).
o Dezelfde totaalscore betekent niet dat iedereen gelijk is op onderliggende
construct.
- Volgorde: nummers blijven labels, maar rankings hebben betekenis; zijn de afstanden
tussen scores overal gelijkwaardig, of verschillen deze (bv. 100-102 en 98-100)?; getal
betekent niet gelijk dat je nauwkeurig hebt gemeten.
- Kwantiteit: echte getallen indiceren exacte hoeveelheid van attribute
Interpretatie van cijfer 0
- Absolute betekenis: 0 betekent dat iets niet bestaat (bv. lengte, gewicht,
responstijd, kwantiteit).
- Arbitraire betekenis: 0 is maar een waarde op een schaal (bv. temperatuur,
kalender).
Vier schalen van meten (boven-beneden; weinig-veel informatie)
- Nominale schaal. Eigenschap van identiteit: dit wordt gebruikt om observaties te
labelen naar categorieën obv sommige psychologische attributen.
- Ordinale schaal. Eigenschap van volgorde: mensen worden gerangschikt op bepaalde
psychologische atrtibuten.
- Interval schaal. Eigenschap van kwantiteit en aribitraire 0: 0 betekent niet de
afwezigheid v/e attribuut; meeteenheden hebben een constante magnitude; staat
additiviteit toe.
- Ratio schaal. Eigenschap van kwantiteit en absolute 0: 0 geeft afwezigheid van
attribuut weer; staat additiviteit en vermenigvuldiging toe.
Meeteenheden: waarvoor gebruiken we een bepaald meetinstrument, en wanneer voor een
ander? Waarvoor zijn items goed, en zijn deze items ook vergelijkbaar?
Additivity and counting
Additivity = de unit size van de meting verandert niet, alle units worden identiek geteld
Maar measurement unit is niet gelijk aan het psychologische unit.
Counting = alle metingen rusten op tellen, maar niet alle vormen van tellen kwalificeren
meting à 1 voor 1 tellen bv haar
Als we het hebben over meten, gaat het niet per se over tellen; we willen meten hoeveel
iemand van iets heeft, maar dit is niet direct observeerbaar (bv. hoeveel haar iemand op z’n
hoofd heeft = tellen; obv andere info achterhalen = meten).
HOOFDSTUK 3: INDIVIDUAL DIFFERENCES AND CORRELATIONS
Zonder variantie is er geen statistiek; helpt bij bepalen of het meetinstrument meet wat het
echt meet.
Hoeveel variantie, verschillen in scoren, bij mensen komen door een bepaald construct, en
hoeveel door ruis?
Aard van variabiliteit
Hoofdelement gedragsonderzoek: kwantificeren van hoeveelheid variabiliteit binnen een
verdeling van scores.
- Interindividuele verschillen: verschillen tussen verschillende mensen
, - Intraindividuele verschillen: verschillent tussen persoon A op tijdstip 1/plek 1 en
persoon A op tijdstip 2/plek 2
Variantie en verdeling van scores
Central tendency: wat is de meest voorkomende/representatieve score in de verdeling
(mean, mediaan, mode)?
∑-
,./ 𝑥, ∑𝑋
𝑀𝑒𝑎𝑛: 𝑋( = =
𝑁 𝑁
Note: delen door N-1 is wordt alleen bij inferentiele statistiek gebruikt.
Variabiliteit
- Variantie: verschilscore per persoon en gemiddelde kwadrateren en optellen/N;
gemiddelde afstand tot het midden (inhoudelijke interpretatie).
o Afhankelijk van:
(1) mate waarin scoren in de verdeling verschillen (spreiding; er kan enkel
positieve spreiding zijn, dus > 0)
(2) schaal v/d variabele waar je naar kijkt (welke meeteenheid).
o Gaat altijd uit van symmetrische verdeling: mean = mediaan en opp is 1
o Factoren die in acht moeten worden genomen bij interpreteren van variantie:
(1) variantie kan niet kleiner zijn dan 0 (altijd positief getal door kwadrateren)
(2) geen simpele klein/groot interpretatie mogelijk
(3) context/vergelijking is nodig om grootte te interpreteren
(4) belang in effecten van andere waarden, zoals correlatie en betrouwbaarheid.
∑- ( 6 ∑(𝑋 − 𝑋()6
,./(𝑋, − 𝑋 )
𝑉𝑎𝑟𝑖𝑎𝑛𝑡𝑖𝑒: 𝑠 6 = =
𝑁 𝑁
- Standaarddeviatie
∑- ( 6
,./(𝑋, − 𝑋 ) ∑(𝑋 − 𝑋()6
𝑆𝑡𝑎𝑛𝑑𝑎𝑎𝑟𝑑𝑑𝑒𝑣𝑖𝑎𝑡𝑖𝑒: 𝑠 = = == = √𝑠
𝑁 𝑁
- Covariantie: hoe hangen verschillen op 1 variabele samen met een andere variabele?
Welke richting ga je op (dezelfde of tegengestelde)? Hoeveel verandering in variabele 1
veroorzaakt verandering in variabele 2?
Gebruikt bij betrouwbaarheid, validiteit (alles)
Wordt beinvloed door schaal van variabelen; maar correlatie niet.
Geeft alleen informatie over richting van de associatie.
Variabiliteit van binaire items (0/1; ja/nee)
Gemiddelde: kijken naar kans van succes van totaal (proportie 1’tjes).
𝑓(𝑋 = 1)
𝑀𝑒𝑎𝑛: 𝑝@ =
𝑛
/ 6
Voorbeeld: 𝑝@ = C 𝑒𝑛 𝑝D = C
Varianties: gemiddelde van binaire item pakken, maal 1 – gemiddelde.
𝑉𝑎𝑟𝑖𝑎𝑛𝑡𝑖𝑒: 𝑠E6 = 𝑝@ (1 − 𝑝@ )