Inleiding Groepsdynamica
Hoofdstuk 1: Mensen in groepen
1.1 Groepsdynamica
Sociale psychologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de manier waarop gedragingen,
gevoelens, wensen en opvattingen van mensen worden beïnvloed door de sociale omgeving waar ze
in verkeren wederzijdse sociale beïnvloeding.
Lewin ontwikkelde de veldtheorie waarbij geldt = G= f(P,S) = Gedrag(G) van een persoon is
een functie(f) van persoon(P)- en situatiekenmerken(S).
Sherif stelde vast dat wanneer een groep te maken krijgt met een onduidelijk probleem of
situatie, ze inschattingen en opvattingen met elkaar in overeenstemming brengen tot
bepaalde groepsconsensus wordt bereikt. Dan geldt G= f(P,K) waarbij K= kenmerken van
groep.
Le Bon praat over collectief gedrag, waarbij men controle over eigen gedrag verliest en
wordt bewogen door een collective mind. Dit komt door:
- Anonomiteit
- Besmetting
- Suggestibilieit vatbaarheid voor meningen en opvattingen van anderen.
Groepsdynamica is de wetenschappelijke discipline die processen in groepen en het groepsgedrag
bestudeert.
1.2 Bestaat de groep?
Drie opvattingen:
- Individualistische benadering groep bestaat uit individuele personen, groepen
hebben geen eigen eigenschappen. Optelsom van individuen.
- Groepsgerichte benadering groep heeft eigen identiteit, is meer dan optelsom.
- Interactionele benadering onderzoek naar hoe een groep wordt gevormd, welke
eigenschappen worden ontwikkeld en hoe die groepsleden beïnvloeden.
1.3 Leven in groepen
Over het algemeen zijn mensen lid van 5 of meer groepen.
1.4 Wat is een groep?
Kenmerken waar een groep aan moet voldoen:
- Interactie
- Identiteit mensen moeten het gevoel hebben een groep te zijn.
- Doelen gemeenschappelijke doelen
- Afhankelijkheid
Hoe meer de groepskenmerken aanwezig zijn, hoe meer er sprake is van een groep.
1.5 Soorten groepen
a. Indeling naar functie
- Overleggroepen
- Producerende groepen
- Vrije tijd en recreatieve groepen
- Politiek, geloof en opvattingen
- Therapie
b. Formele en informele groepen
Bij een formele groep zijn de leden aangesteld. Meestal sprake van een vaste rolverdeling.
Informele groepen zijn spontaan, zonder druk tot stand gekomen.
c. Reële en virtuele groepen
Reële groepen bestaat uit leden die in elkaars nabijheid zijn en face to face kunnen
communiceren. Bij een virtuele groep gaat de communicatie digitaal.
1.6 De structuur van groepen
Kenmerken die de structuur typeren:
, 1. Communicatiepatronen wie is dominant, wie terughoudend etc.
2. Status en invloed
3. Rollen
4. Normen
5. Affectieve relaties manier waarop er met elkaar wordt omgegaan.
1.7 Groepsdynamisch onderzoek
Bijv. hoe ontwikkelt een groep, wat is het eigene aan een groep, hoe beïnvloeden groepsleden
elkaar, hoe functioneren groepsleden en hoe kan dat beter? Soorten onderzoek:
Observatieonderzoek
- Participerende observatie meer informatie maar gevaar tot eigen beïnvloeding
- Observeren als buitenstaander objectiever, maar men kan zich bekeken voelen.
- Ongestructureerde observatie niet vaststellen wat je observeert en hoe er
gescoord kan worden. Wel subjectieve beïnvloeding.
- Gestructureerde observatie kan getest worden op
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid wat graadmeter is voor objectiviteit.
Survey onderzoek
Ondervragen d.m.v. interviewen of vragenlijst.
Correlatie onderzoek
Hiermee kan bijvoorbeeld onderzoek worden gedaan naar de samenhang tussen groepsgrootte en
groepscohesie. Positieve samenhang als het een toeneemt, neemt het ander ook toe.
Experimenteel onderzoek
Wetenschappelijk vaststellen wat de oorzaken zijn van een bepaald verschijnsel.
Hoofdstuk 2: Functies van groepen en groepsontwikkeling
2.1 Waarom leven mensen in groepen?
Verschillende verklaringen:
1. Evolutionair-biologische verklaring
Het leven in groepen is evolutionair gezien voordelig en essentieel om te overleven. Onder
invloed van natuurlijke selectie blijven alleen mensen over die de neiging hebben in
groepsverband te leven.
2. Psychologische verklaringen
Psychologische behoeften waarom mensen in groepen leven:
- Behoeft ergens bij te horen
- Behoefte aan informatie
Hiermee kunnen mensen duidelijkheid krijgen over terechte of onterechte
emotionele reacties, emoties beter verwerken en stress verminderen. Minder
onzekerheid.
- Behoefte aan sociale steun en sociale identiteit
Kan bestaan uit emotionele ondersteuning, advies en hulp, positieve feedback.
Buffer voor negatieve gevolgen van stressvolle situaties. Zelfbeeld bevat persoonlijke
en sociale identiteit, en lid zijn van groepen kan zorgen voor positief zelfbeeld en
status.
3. Culturele verklaring
Bepaalde culturele norm in de samenleving om in groepen te leven.
4. Cognitieve verklaring
Anderen nodig hebben om iets te bereiken. Mensen worden lid van een groep door te kijken
naar het doel, de activiteiten en de sfeer cognitieve overwegingen.
Paragraaf 2.2 Met wie vormt men een groep?
Twee determinanten die bepalen of mensen zich al dan niet bij een groep aansluiten of zelf een
groep vormen:
1. Sociaal-emotionele determinanten
Gaat om interpersoonlijke attractie, dit wordt beïnvloed door:
, - Fysieke aantrekkelijkheid positief gekoppeld aan eigenschappen
- Gelijkenis
- Status
- Vriendelijkheid beginsel van wederkerigheid.
2. Taakgerichte determinanten
- Aantrekkelijkheid van groepsactiviteiten of groepsdoelen.
- Eigen doelen
- Kosten en baten afweging
- Alternatieven om doelen en behoeften te verwezenlijken.
Paragraaf 2.3 Groepsontwikkeling
Of een groep mensen erin slaag om een echte groep te vormen die redelijk succesvol is, is afhankelijk
van de uitkomst van allerlei processen/fasen.
Paragraaf 2.4 Fasen in de groepsontwikkeling
1. Voorfase ontwerpen van de groep
2. Oriëntatiefase onzekerheid, dit roept spanning op. Hierdoor gedraagt iedereen zich
afwachtend. In formele groepen wordt meestal een leider aangesteld, die geeft houvast. In
informele groepen is er geen leider, iedereen wacht af om conflict te vermijden.
3. Conflictfase Meer openheid, meer duidelijkheid over verschillende wensen en
opvattingen. Leidt tot conflict. Verschillen zijn taakgericht, maar ook sociaal, hoe gaan we
met elkaar om? Wanneer conflicten vermeden worden ontstaat apathie, gebrek aan
motivatie en inbreng en onderhuidse ergernis. Conflict is noodzakelijk.
Oplossen van conflicten gaat met gissen en missen. Groepsleden proberen gedragingen uit.
Wet van Effect speelt een rol gedragingen die bijdragen aan een goede samenwerking
lokken positieve reacties uit en hebben meer kans op herhaling. Herhaling leidt tot
stabilisering en een herkenbaar patroon, dan wordt het de norm. Structurele kenmerken en
het eigene wordt zichtbaar.
4. Prestatiefase uitvoerend, minder tijd en energie in conflictoplossing en sfeer.
5. Beëindigingsfase Soms formele beëindiging, soms uit elkaar vallen. Afsluiten van
groepstaak en afscheid nemen.
Kan gezien worden als een lineair proces, en cyclisch proces of een evenwichtsproces (balans tussen
onderlinge relaties en groepstaken).
Hoofdstuk 3: Structurele kenmerken van groepen
3.1 De structurele kenmerken van een groep
Bestaan uit 5 structurele kenmerken:
3.2 Normen
Een norm geeft aan welk gedrag wel en niet toelaatbaar is in een sociale situatie. Groepsnormen
kunnen expliciet (opgemerkt aangenomen of voorgeschreven), of impliciet (ongemerkt tot stand
gekomen, nauwelijks van bewust) zijn. Van impliciete normen word je je vaak pas bewust na
overtreden.
Factoren bij het ontstaan van groepsnormen:
Beginsituatie
Verleden
Expliciete uitspraken
Kritieke gebeurtenissen ergernissen of conflicten
Groepsnormen zijn hardnekkig maar maken een conflictloze samenwerking mogelijk.
3.3 De ontwikkeling van rollen