Colleges Cognitieve Ontwikkeling
College 1: De cognitieve ontwikkelingstheorie van Jean Piaget
Wat is intelligentie, volgens experts?
Teveel onduidelijkheid
- Symposium 1921 (Richardson, 2002): Intelligentie is datgene wat gemeten wordt.
- Sternberg en Berg (1986): 24 experts werd gevraagd op een theoretische definitie te geven
aan intelligentie. Geen enkel kenmerk is door dan meer dan de helft genoemd verschillende
definities. (Abstract redeneren, probleemoplossend vermogen, kennis, aandacht etc.)
Intelligentie is een fuzzy concept: een concept die weinig grenzen heeft. We hebben een idee bij
intelligentie, maar is niet duidelijk afgebakend. Geen duidelijke theorie, maar wel een meetinstrument.
Toch weten we niet wat we testen, omdat de theorie niet is geconceptualiseerd.
Cognitieve ontwikkeling: conceptualiseren
Wat is cognitie?
We weten niet precies wat het is. We noemen concepten die te maken hebben met
cognitie.
- Kennis, bewustzijn, intelligentie, denken, verbeelden, scheppen, redeneren, plannen, afleiden,
probleem oplossen, classificeren en relateren, symboliseren, fantaseren en dromen, geheugen,
aandacht en leren.
- Sociale cognitie, TOM (Theory of Mind, je hebt kennis van cognitie van de ander).
- Motorische bewegingen: cognitie en motoriek hebben met elkaar te maken.
Cognitie versus Intelligentie
Cognitie Intelligentie
Betrekking op het proces in het algemeen Wordt gebruikt om de kwaliteit van de cognitie
van een persoon te beschrijven, in vergelijking
met anderen hoe goed kan iemand
problemen oplossen? Soort waardeoordeel.
Vermogen om problemen op te lossen Vermogen om problemen op te lossen
Cognitie en Motoriek: Embodied Cognition (het idee dat lichaam en geest
samenwerken)
- Samenwerking tussen lichaam en brein
- Macht/kracht open houding
- Zwakheid gesloten houding
- Houding Heeft houding te maken met gevoel?
,Carney, Cuddy en Yap (2010)
- N= 42 (26 vrouwen en 16 mannen)
- Krachtige pose: toename testosteron, afname cortisol (stresshormoon), gevoel van macht
groter dan zwakke pose risicogedrag 86%
- Zwakke pose: afname testosteron, toename cortisol risicogedrag 60%
Conclusie: Fake it until you make it! (doe alsof je je sterk en machtig voelt, want dan veranderen
er ook echt iets in je gevoel en hormoonhuishouding)
Cognitieve Ontwikkeling: afbakening
- Denkprocessen of mentale activiteiten waardoor we kennis verwerven
Cognitieve Ontwikkelingstheorie van Jean Piaget
- Grondlegger van cognitieve ontwikkelingstheorieën
- Hoogleraar universiteit Geneve
- Zwitser: bioloog, psycholoog en filosoof
- Theorieën gebaseerd op observatie van zijn drie kinderen
- Georiënteerd op problemen van de epistemologie: kennisleer. Hoe kan het individu weten hoe
de buitenwereld eruit ziet? Wat speelt hierin mee?
- Geïnteresseerd in het ontstaan van kennis
- Hoe kom je van minder kennis naar meer kennis?
- Doel: echte aard van kennis begrijpen door te onderzoeken waaruit en hoe die kennis is
ontstaan. Door de kwalitatieve ontwikkeling van cognitieve structuren vast te stellen.
Uitgangspunten Piaget
Behavioristen (1913)
- Stimulus-responsreacties, door middel van straffen en belonen
- Organisme is een ‘black box’ (daar weten we niks van, is niet relevant. We hoeven alleen te
kijken naar het gedrag)
Piaget (vanaf 1960)
- SOR Stimulus – Organisme – Respons
- Kinderen exploreren hun omgeving op een actieve manier
- Kinderen construeren hun realiteit eigen beeld van de wereld
- Kinderen construeren schema’s (set van gedragingen om met de wereld om te gaan)
(cognitieve structuur)
- Een set van acties, herinneringen en strategieën om de omgeving te begrijpen en voorspellen
zoals het kijk- grijp, en luisterschema
- Gedrag = cognitie
,Cognitieve ontwikkeling: HOE?
Adaptatie Assimilatie Accommodatie
Door de interactie met de Het integreren van kennis Het aanpassen van bestaande
omgeving ontwikkelen we (omgeving) in bestaande cognitieve structuren aan de
schema’s, die ervoor zorgen cognitieve structuren omgeving
dat we ons kunnen aanpassen
aan de omgeving. Dit gebeurt Equilibrium, stabiele fase Disequilibrium, instabiel
op 2 manieren (wisselt elkaar af)
Bestaande cognitieve
structuren worden gebruikt om
nieuwe kennis te interpreteren
Fysiek:
We passen onze manier van kauwen aan ons voedsel aan
- Assimilatie of accommodatie? Accommodatie
Voedsel verandert qua samenstelling zodat we het kunnen verteren en
omzetten in energie
- Assimilatie of accommodatie? Assimilatie
Cognitief:
Geef een kind een doosje lucifers, kind maakt er een rammelaar van
- Assimilatie of accommodatie? Assimilatie
Geef een kind een doosje lucifers, kind ontdekt dat het vuur kan maken
- Assimilatie of accommodatie? Accommodatie
Cognitieve Ontwikkeling: WAAROM?
De motor achter ontwikkeling is interne motivatie om onze schema’s te beoefenen
- De neiging om onze schema’s te oefenen en te herhalen (blijven grijpen naar iets)
- Focussen op dingen die nieuw/verrassend zijn en niet volledig begrepen worden
- Het begrijpen van nieuwe dingen geeft een bevredigend gevoel van competentie
Cognitieve Ontwikkeling: WAT?
4 fasen van ontwikkeling
Sensomotorische fase (0-2 jaar)
Preoperationele fase (2-7 jaar)
Concreet operationele fase (7-12 jaar)
Formeel operationele fase (>12 jaar)
•Fase
-Periode waarin de ontwikkeling kwalitatief gezien gelijk blijft binnen de fase
-Fasen zijn invariant en universeel
, Sensomotorische fase (0-2 jaar)
- Kenmerk: cognitieve acties op gedragsniveau (intentioneel gedrag)
Belangrijkste begrippen:
- Object- & persoonspermanentie (persoon/object bestaat zonder visuele input)
- Circulaire reacties (primair, secundair en tertiair)
- Symbolische representatie
- A-not-B error
- Pretend play – Symbolisch spel (doen alsof spel, met een banaan telefoneren)
- 6 substadia
- Primaire circulaire reacties: gebaseerd op reflexen en eigen lichaam (vuistje tegen hoofd)
- Secundaire circulaire reacties: gericht op een effect, ergens tegenaan slaan om een geluid
waar te nemen
- Tertiaire circulaire reacties: gedragingen die zich herhalen gericht op effecten: slaan met
een rammelaar tegen deur, laten vallen etc. ‘Wat gebeurt er als ik dit doe?’
A-not-B error/taak: een speeltje telkens onder een deken verstoppen (plek A) en plek B (daar ligt
niks onder), je geeft het aan het kind en mag gaan zoeken. Je legt het voorwerp op een andere plek
(Papa’s truc met munt telkens in de andere hand stoppen) Het zoeken onder A en dan zie je hem onder
B verstopt worden en hem daar niet vinden
Verklaringen:
- Geheugen STM (korte termijngeheugen) versus LTM (lange termijngeheugen)
- Het kan zijn dat het korte termijngeheugen nog te weinig ontwikkeld is om het voorwerp in B
te gaan zoeken. Het gebeuren (in A zoeken, is waarschijnlijk in het LTM opgeslagen)
- Het lange termijngeheugen domineert het kortetermijngeheugen
- Inhibitie: A is dominante stimulus: sommige kinderen kijken naar B terwijl ze het deken van
A weghalen (ze kunnen impulsen om naar A te grijpen, niet onderdrukken)