Hoorcolleges Psychopathologie II
Hoorcollege 1: Algemene inleiding 9 november 2020
Het doel van een intake gesprek is het vaststellen van een diagnose & classificatie. → op
basis hiervan kan je een behandelplan opstellen.
Diagnose = een mini beschrijving van de aard, oorzaken en gevolgen van een stoornis.
Classificatie = het toekennen van een descriptief label (DSM-5).
Psychische stoornis = een cluster van symptomen die zorgen voor verstoringen in
psychische functies + het lijden & disfunctioneren van een persoon.
- Psychisch wil zeggen dat ze mentaal zijn en NIET lichamelijk. → dit terwijl er wel veel
overlap is tussen lichamelijk en psychisch. Het kan zijn dat het lichaam de psyche
beïnvloedt, maar het kan ook zijn dat het psyche het lichaam beïnvloedt.
-
Psychische functies:
• Cognitieve functies = aandacht, waarneming, bewustzijn etc.
o Voelde u zich suf/moeite met dingen te onthouden?/hoorde u stemmen?
• Affectieve functies = emoties en gevoel
o Voelde u zich somber, angstig, boos?
• Conatieve functies = psychomotoriek & gedrag
o Gebruikte u alcohol/te veel eten/ moeite met impulsen beheren?
Het doel is dus om tijdens zo’n intake deze functies te onderzoeken on observeren. → dit
kan je waarnemen met een status mentalis. Hierbij observeer je dus ook, je stelt niet alleen
vragen.
Volgens de DSM-5 is een psychische stoornis = siginificant lijdensdruk en/of beperking in
het dagelijks functioneren. → het is belangrijk om dit goed door te vragen, want sommige
mensen zijn heel dramatisch. Je komt er dan ook achter op welk gebied de lijdensdruk het
grootst is.
- Het is hierbij belangrijk om te kijken naar de sociale context, want hierin is nog veel
verschil. → want lijden en disfuncitoneren is misschien wel een subjectieve
beleving.
Hierom is het belangrijk om af te bakenen wat normaal is en wat niet.
- Hoeveel last heeft iemand van de verstoring in de psychische functie?
- In welke mate wordt functioneren gehinderd door de verstoring?
Wat normaal is verschilt per cultuur, tijd en sociale context. – daarom is wat ziek en normaal
is, is dus best een grijs gebiedje.
De doelen van een intake:
1. Vastellen van de aard & beloop van de psychische symptomen → je zoekt naar de
hoofdklacht. Dit doe je met een speciale anamnese & het is belangrijk om hier goed
op door te vragen.
1
, 2. Vastellen van ernst & gevolgen van de symtpomen → hoeveel last heeft iemand?
Dit doe je met een sociale anamnese. Je vraagt ook hoeveel omgeving er last van
heeft, en hoe het functioneren is.
3. Vastellen van mogelijke etiologische factoren – factoren in de voorgeschiedenis
met name traumatische of stressvolle life-events. Je moet hier als psycholoog ook
zelf naar durven vragen. Dit doe je door een biografische anamnese. Je moet ook
naar factoren in de persoonlijkheid vragen.
Dit is de grondslag voor de diagnose & de DSM-5 classificatie & de behandeling
Dit kan aan de hand van: psychiatrische interview, SCID-5-S of de MINI.
Belangrijk is dat je dit doet aan de hand van de diagnostische / empirische cyclus.
- Onderzoekend, hypotheses opstellen, analyseren.
o Hierbij moet je kijken naar de DSM-5 criteria maar ook naar de persoon zelf
= hollistisch kijken. → wat maakt dat die persoon nu voor mij zit.
o De classificatie is nodig om in behandeling te gaan.
De beschrijvende diagnose = je doet uitspraken over: - soort hypothese
- De symptomen
- Kwetsbaarheidfactoren
- Luxerende factoren – waar het ongeveer onstaan is
- Gevolgen
V-code is een classificatie staat
los van de stoornis, maar het zijn
mogelijke factoren die een
belemmering zouden kunnen zijn
voor de behandeling.
Als je een classificatie hebt gegeven, dan ga je niet zomaar iets doen. Je volgt hierbij dan
behandelingrichtlijnen die gebaseerd zijn op wetenschappelijke evidentie.
- Deze richtlijnen zijn anders dan protocollen!
Het voordeel van een classificatie naast een beschrijvende diagnose is dat het duidelijkheid
geeft over de behandelindicatie & het zorgt voor makkelijke communicatie onder
professionals.
Er zijn verschillende classificatiesystemen (DSM-5 / ICD-11) die gebruikt kunnen worden. →
dit is eigenlijk een soort hokjesdenken…
Bij een classificatie is eigenlijk het labellen van problemen a.d.h.v. een soort
afsprakensysteem (DSM-5) Voordelen:
- Startpunt voor behandeling
- Classificatiesysteem
- Taal voor de psychopathologie wat onderlinge communicatie makkelijker maakt.
- Betrouwbaar
- Gebaseerd op onderzoek
- Predicitieve validiteit
Kritiekpunten:
- Categoriaal systeem – hokjesdenken
- A-theoretisch – er ligt geen theorie aan ten grondslag, het is meer beschrijvend.
2
, - Het is heel invloedrijk, een GGZ behandeling kan pas als het een DSM-5 classificatie.
- Afbakening is onduidelijk
- Veel variatie binnen categoriëen.
De ICD-11 wordt wereldwijder meer gebruikt. Hier komen niet alleen psychische stoornissen
in voor, maar alle ziektes komen hier in voor. → de ICD-11 is iets minder specifiek.
Er zijn ook problemen:
• Psychische symptomen worden NIET verklaard door de onderliggende stoornis.
o Maar depressie bestaat wel, als cluster van symptomen.
o Patiënten met verschillende stoornissen kunnen soortgelijke
symptomen hebben, terwijl patiënten met dezelfde diagnose
verschillende symptomen kunnen hebben.
In de praktijk is dus de taal die we hebben niet per se heel
duidelijk. Een alternatief zou de dimensionele benadering zijn →
je ziet stoornissen als posities op dimensies van eigenschappen.
Dus de transdiagnostische benadering is een beter systeem. Je moet het onderliggende
probleem (het motortje) aanpakken, zodat de symptomen ook minder worden.
- Het is namelijk zo dat bijv. dwangmatig gedrag ook bij andere stoornissen voor komt
dan bij alleen OCD.
- Dus via deze benadering zou je ook comorbiditeit kunnen verhelpen, omdat het
goed zo kunnen dat dwangmatig gedrag een rol speelt bij angst en eetstoornissen
(en dit is ook vaak co-morbide).
Hoorcollege 2: Netwerkbenadering van psychopathologie 12 november 2020
Een stoornis zie je niet, maar de symptomen zie je wel. Het klassieke beeld van de
psychopathologie:
- er is een stoornis en die veroorzaakt de symptomen (moeheid, somberheid etc.). dus
de stoornis = de gedeelde oorzaak,
- de stoornis beïnvloedt de symptomen, en de symptomen hebben géén invloed op
elkaar. = lokaal onafhankelijkheid
- De symptomen zijn psychometrisch gezien verwisselbaar. Slaapproblemen staat bij
depressie gelijk aan gedachten aan de dood.
Dit stelt dat er een meetrelatie is tussen de latente stoornis en de indicatoren.
(verwisselbaar & lokaal onafhankelijk)
In sommige medische gevallen gaat dit klassieke beeld op, maar voor psychopathologie ligt
dit wel anders.
Hiertegenover staat de netwerkbenadering voor de psychopathologie. – stoornissen zijn
complexe dynamische systemen.
- Er is eerst sprake van symptomen die elkaar aansturen, die werken als een
neerwaardse spiraal die uiteindelijk kan leiden tot een stoornis.
Complex = uitkomst (bijv. de stoornis) is moeilijk te voorspellen aan de hand van de losse
elementen (symptomen).
Dynamisch = het evolueert naar mate de tijd vordert, dus het kan er anders uit gaan zien.
3
, Systeem = er zijn directe relaties tussen de elementen.
Dit systeem is idiosyncratisch = ze zijn specifiek voor die persoon. En sommige elementen
zijn belangrijker dan anderen.
Deze edges kunnen ook richting en sterkte aangeven.
In psychologische netwerken worden de edges niet
geobserveerd (bijv. geteld) maar worden ze geschat aan de
hand van partiële correlaties.
De belangerijkheid van bepaalde elementen hangt af van centraliteit:
Strength = hoe sterk een node direct verbonden is aan een andere node (het max. aantal
nodes)
Closeness = hoe sterk een node indirect verbonden met andere nodes.
Betweenness = hoe vaak een node op het korste pad ligt tussen twee nodes. – wat is de
meest centrale node.
Symptomen zijn NIET verwisselbaar in dit systeem. – de symptomen vormen de stoornis dit
noem je een mereologie i.p.v. een meetrelatie.
De netwerkbenadering heeft een ander licht doen schijnen op 3 verschillende
onderzoeksgebieden: → dit kan door het analyseren van EMA data
1. Comorbiditeit = het kan voorkomen dat je met 2 stoornissen gediagnosticeerd wordt.
Dit komt omdat sommige symptomen bij verschillende stoornissen voorkomen. In de
DSM-5 zie je dat er veel sprake is van bridge symptomen die verschillende
stoornissen met elkaar koppelen. Als je die bridge symptomen weghaalt, blijft er nog
maar weinig over, deze symptomen zouden een rol kunnen spelen in de verspreiding
van activatie in het netwerk. → er zijn in het netwerk ook directe verbanden gevonden
tussen ‘unieke’ symptomen & deze worden ook door patiënten gerapporteerd.
2. Kwetsbaarheid → voor weerbare mensen zijn de netwerken zwakker verbonden dan
voor kwetsbare mensen, ze zijn dan sterker verbonden. (het idee van domino
steentjes die sneller of niet omvallen).
a. Bij zwakke netwerken zie je dat ze sneller zelf herstellen
b. Bij sterke netwerken zie je dat de netwerken eigenlijk steeds actief blijven.
i. Stress beïnvloedt de kans dat systemen aanspringen. → als stress
toeneemt bij sterk verbonden systemen, dan is er een plostelinge
sprong = taxon waarbij de activatie ineens omhoog springt en als de
stress afneemt, dan zal bij een sterk verbonden netwerk het langzamer
duren. Bij zwakke systemen gaat dit op een continuüm.
ii. Hysterese = als mensen depressief zijn geworden van een stressor
dan is het niet voldoende om de stressor alleen weg te nemen
3. Individuele dynamiek → de beste voorspeller van toekomstig gedrag is te kijken
naar het vroegere gedrag.
a. In het netwerk systeem kijk je dus naar voorgaand gedrag, op verschillende
tijdsstippen) (die geef je een waarde) om toekomst gedrag te voorspellen.
i. Autoregressie coëfficient = de tijd die een systeem nodig heeft om te
herstellen van een verstoring tot de staat weer normaal is.
1. Emotional inertia zo wordt het ook wel genoemd en dit
voorspelt de latere depressie in adolescentie.
ii. Vector autoregressie = je kijkt naar meerdere variabelen.
1. Granger causality = voorspellende relatie: als het ene over
het algemeen voor het andere komt in tijd, kan het wijzen op
4