Hoorcolleges Psychometrie en
Besliskunde
Blok 1: Psychometrie en besliskunde
Hoorcollege 1
Doelstellingen en overzicht
De student moet aan het eind van de cursus in staat zijn om:
blijk te geven van inzicht in problemen bij klinisch beslissen
uit te leggen welke psychometrische eisen een rol spelen bij het ontwikkelen / kiezen van
een goed meetinstrument en bij klinisch beslissen
de kwaliteit van (afzonderlijke) toets- en testitems nauwkeurig te beoordelen en te
gebruiken bij het maken van correcte beslissingen
de betrouwbaarheid van een meetinstrument nauwkeurig te beoordelen en te gebruiken bij
het maken van correcte beslissingen
de interbeoordelaarsovereenstemming nauwkeurig te beoordelen
de kwaliteit van de latente structuur van een meetinstrument nauwkeurig te beoordelen en
te gebruiken bij het maken van correcte beslissingen
inhouds-, criterium-, en begripsvaliditeit van een meetinstrument nauwkeurig te beoordelen
en te gebruiken bij het maken van correcte beslissingen
individuele scores in het licht van scoreverdelingen nauwkeurig te beoordelen en te
gebruiken bij het maken van correcte beslissingen
Wervormen: wekelijks hoorcollege en 5 werkcolleges (SPSS, opgaven, vragen)
Tentamen: schriftelijk (50 tot 60 vragen, open en gesloten, gelijke verdeling theorie, met
formuleblad) op Cirrus en VSO (SPSS-opgaven, ook op Cirrus, 1 uur tijd)
Besliskunde
Psychometrie en besliskunde inhoud: beide onderdeel van de cognitieve psychologie
Besliskunde: onderzoek naar de kwaliteit van oordelen en beslissingen en beslisproces;
descriptief, normatief en prescriptief
o Hoe maken mensen beslissingen en op welke wijze gebeurd dat dan? Hoe goed gaat
dat dan en hoe kan dat beter?
Psychometrie: onderzoek naar kwaliteit van meetinstrumenten door het analyseren van
antwoorden van personen (a.d.h.v. scores op dat instrument)
o Kwaliteit klinische oordelen en beslissingen (bij: interpretatie onderzoek,
diagnosticeren, keuze behandeling)!
(Constructie van een meetinstrument komt hier niet expliciet aan bod; zie AV 2)
Betrouwbaarheid: Hoe goed/nauwkeurig meet ik? Meet ik het goed? (Gaat over de herhaalbaarheid,
meet je hetzelfde, is het instrument precies?)
,Validiteit: Wat meet ik? Meet ik het goede? (Een weegschaal voor gewicht is valide, maar als je wilt
wegen of iemand een heks is, dan klopt de theorie erachter niet, dus niet valide)
Normativiteit: Interpreteer ik uitkomsten op de juiste wijze en neem ik de juiste beslissing? Kan ik
met de uitkomsten goed iets zeggen over de persoon? (Is het verantwoord om dit instrument te
gebruiken? Als het niet valide en/of betrouwbaar is kun je het instrument al afkeuren. Daarnaast is er
de vraag of het goed is om te meten wat je wilt meten, bijvoorbeeld is het goed om te meten of
iemand een heks is of niet.) (Andere opvatting vanuit de psychometrie: zijn er normen aanwezig, zijn
er bepaalde criteria waaraan voldoen moet worden, zoals lichter dan een bepaald gewicht).
Psychometrie is nodig om beter te kunnen beslissen (professionals maken minder fouten met een
goed meetinstrument), want het blijkt dat mensen dat uit zichzelf niet goed kunnen. Dat inzicht volgt
uit de psychologische besliskunde (er worden fouten gemaakt die je ook kunt voorspellen).
Besliskunde laat zien wat mensen moeilijk vinden, door hun beslissingen te beschrijven en te
vergelijken met normen; en ontwikkelt denk-hulpmiddelen.
Besliskunde, 3 benaderingen:
Descriptief: beschrijven wat mensen doen
o Grootste onderdeel van besliskunde: hoe oordelen/beslissen mensen?
o Gaat zowel over de uitkomsten van het oordeling- en beslissingsproces (welke
oordelen en beslissingen geven ze en zijn dat de juiste) als het proces zelf (hoe
komen ze tot die oordelen en beslissingen, lastig achterhalen want gebeurd in het
hoofd)
Normatief: aangeven hoe het zou moeten
o Wat zouden de juiste oordelen moeten zijn en wat dan het beste/juiste is, daar
worden de regels van kansrekeningen, logica, base-regel, etc. in toegepast
o Wat het beste zou zijn is vaak niet haalbaar voor mensen (discrepantie) met hun
beperkte werkgeheugen, daarom is er een precriptieve die rekening houdt
beperkingen die mensen hebben
Prescriptief: recepten om norm te benaderen (hoe kun je het zo goed mogelijk doen)
o Volg deze regels en protocollen
Mensen maken bij oordelen en beslissen systematisch fouten (je ziet steeds dezelfde soort fouten
terugkomen) - en daar zijn plausibele redenen voor
= Onderwerp van beschrijvende besliskunde (descriptieve benadering). Vastgesteld d.m.v.
empirisch onderzoek, in o.m. de ‘heuristics and biases’ traditie (verwachting is vaak dat
mensen kiezen wat rationeel gezien het beste is, maar mensen kiezen vaak niet wat rationeel
het beste lijkt en wijken daar systematisch vanaf)
Empirische bevindingen: Het is voor mensen moeilijk veel, veelsoortige informatie te integreren, dus
men laat een deel van de informatie buiten beschouwing (ze maken het zichzelf makkelijker,
gebruiken maar een deel van de informatie), gebruikt heuristieken (cognitieve
vereenvoudigingstechnieken, vereenvoudingsregels voor een beslistaak). De bekendste heuristieken:
Representativiteit
Beschikbaarheid (Availability)
Verankering en Aanpassing
Heuristieken gebruiken is slim en efficiënt (een selectie maken bij een beslissing is een goede
strategie, praktisch efficiënt) – je slaat over wat onbelangrijk lijkt – maar: juist door dat overslaan is
,het ook riskant – misschien was het wèl belangrijk! ,Je bent vatbaar voor ‘biases’ = systematische
vertekeningen. Er zijn manieren om dat te verhelpen; stap 1 is zich daar bewust van zijn. Dit is
cruciaal, bv bij: Interpreteren van onderzoeksresultaten, Beoordelen van tests, Stellen van diagnose,
Keuze van behandeling
10x gooien met een munt: hoe waarschijnlijk zijn de volgende uitkomsten?
KMKKMMMKKM & KKKKKMMMMM (de eerste lijkt meer een afwisseling te laten zien, maar de kans
is even groot op die exacte volgorde, bij 0,5 tot de macht 10). De eerste lijkt dus meer representatief.
Representativiteitsheuristiek: Beoordelen van waarschijnlijkheid dat A een B is op basis van de
gelijkenis van A met B’s; hoe representatief lijkt A voor de populatie B’s? Hoe waarschijnlijk behoort
iets of iemand tot een bepaalde categorie?
Voorbeeld: Linda is 21, single, studeert aan de Radboud Universiteit. Ze houdt erg van stappen en
geeft graag feestjes. Wat is waarschijnlijker: A Linda doet de opleiding PWO of B Linda doet de
opleiding PWO en is actief lid van Postelein.
Correct antwoord: A, dat is het meest omvattend. Linda-probleem: B 90 %. Linda lijkt representatief
voor PWO-student die actief lid is van Postelein. Dit is de fout “Conjunction Fallacy” (mogelijk gevolg
van de representiviteitsheuristiek): je vergeet dat een conjunction (het samengaan van twee dingen)
altijd minder waarschijnlijk is dan één van die twee. Overlappende deel is kleiner dan alleen het A
deel (PWO deel).
Gebruik van de representativiteitsheuristiek kijkt niet naar “base rate” (hoe vaak komt PWO student
voor en hoe vaak komt Postelein lid voor, dat moet je meewegen) informatie (‘base rate neglect’):
frequentie van voorkomen van verschijnsel (één vs. twee eigenschappen), is wel relevante informatie
-> leidt tot fouten. Bekijk ook alternatieve mogelijkheden!
Bijvoorbeeld: A is een rusteloos kind – lijkt op B’s: ADHD kinderen (ADHD lijkt waarschijnlijk,
is heel representatief maar niet te snel oordelen, want druk gedrag kan veel verschillende
oorzaken hebben en dus nagaan hoeveel kinderen ADHD hebben en hoeveel druk zijn)
Beschikbaarheidsheuristiek: Informatie die het meest beschikbaar is (het makkelijkst herinnerd,
toegankelijk, levendig) wordt gebruikt. Bijv. door aandacht in de media, is de classificatie ADHD nu
beschikbaar en wordt die aan veel kinderen gegeven. Er zijn bepaalde cijfers die je mee moet wegen
in je oordelen, niet alleen uitgaan van de beschikbaarheid van de voorbeelden, wat je het makkelijkst
kunt voorstellen (er gaan bv. meer mensen dood door een ongelukje thuis dan in het verkeer).
Dat bv. ADHD veel beschikbaar is kan iets goed zijn, omdat iets wat meer beschikbaar is ook eerder
correct herkend kan worden. Anderzijds kan het ook eerder onterecht gediagnostiseerd worden.
Wat voor jou beschikbaar is, is toevallig → kán correct zijn, maar zeker is dat niet. Subjectieve (niet
objectieve) oordelen, verkeerde kansinschattingen (niet meest relevante informatie gebruikt).
, Wat beschikbaar is voor iemand hangt af van iemands ervaring, dus als je veel ervaring hebt met
specifieke doelgroepen (bv. autisme) dan ga je dat eerder herkennen dan een ander die met andere
doelgroepen ervaring heeft.
Verankering en Aanpassing (er niet de vervanging van de vraag zoals de bovenste twee heuristieken,
maar wel iets over hoe mensen neigen te oordelen en wat er systematisch mis kan gaan):
onvoldoende afwijken van beginwaarde. Schattingen:
Schat, zonder echt te rekenen, de uitkomst van 8x7x6x5x4x3x2x1= 2250
Schat, zonder echt te rekenen, de uitkomst van 1x2x3x4x5x6x7x8= 512
Antwoord (zelfde som) = 40.320. De beginwaarde is dus van invloed op het oordeel, waarbij
beide groepen fors langs het antwoord zitten.
onvoldoende aanpassing na begin (anker). Je gaat redeneren vanuit het beginpunt tot je niet meer
doorrekent in dit geval en dan kom je dus bij de tweede som lager uit. Het probleem is niet dat je
verankerd, maar dat je onvoldoende aanpast.
Oordeel wordt beïnvloed door toevallig beginpunt (willekeurig getal). Kán terecht zijn, maar hangt af
van juistheid beginpunt en mate van aanpassing, aanpassing blijkt vaak onvoldoende. Klinisch
voorbeeld: verwijsbrief waarin diagnose wordt gesuggereerd kan als anker dienen (angst of depressie
als verwijsbrief had invloed op oordeel, kan dus ook ipv getal) (Spaanjaars et al., 2015)
Meer bevindingen:
Confirmation bias: zoeken naar bevestigende informatie (mensen hebben een bepaalde
hypothese en ze zijn geneigd om te zoeken naar bevestigende informatie en niet naar
falsifieerbare informatie. Daarnaast vaak ambigue informatie interpreteren).
Hindsight bias: achteraf, met kennis, lijken uitkomsten voorspelbaarder dan ze waren (bv.
achteraf zeggen dat je het aan zag komen dat mensen zouden gaan scheiden en dan denken
ze dat ze dat vooraf ook wel hadden kunnen voorspellen, ook zo bij clinici).
Illusory correlation: zien van verbanden die niet bestaan (moeilijk om met de informatie die
je krijgt statistische samenhangen goed te kunnen zien en beoordelen)
o Vooral verbanden zien die heel logisch lijken, kan leiden tot vooroordelen
Overconfidence: meer en overmatig vertrouwen in eigen oordeel met meer ervaring of meer
informatie (terwijl dit beide niet samenhangt met hoe vaak zij het juist hebben: onterecht)
Clinici’s beslisprocessen: Het is belangrijk cognitieve processen van clinici te bestuderen, ten behoeve
van
controle kwaliteit
begrijpen van klinische praktijk
training
ondersteunende computerprogramma’s
prescripties ( ± recepten)
Clinici’s beslisprocessen descriptief: gebruiken clinici – noodgedwongen - heuristieken, en komen er
dus mogelijk biases (vertekeningen, fouten) voor. In elke fase van het diagnostische proces:
1. Onderkennen/classificeren (wat is het probleem?)
o Kan het beste met (semi)gestructureerde interviews, maar die gebruiken clinici niet
altijd – ze vragen naar wat bij hun beeld (hun interne ‘anker’) past, kijken niet breder
zien (met name co-morbide) stoornissen over het hoofd, je identificeert
minder stoornissen