Samenvatting Hoorcolleges IOWW
Hoorcollege 1: Aggregatieniveaus en de Referentiekaders
Drie aggregatieniveaus: micro, meso en macro
Actoren = concrete personen, de organisatie die ze vertegenwoordigen of de organisatie zelf.
Processen = lopen over de tijd heen, bijv. leer- en instructieprocessen.
Variabelen = kenmerken (van bv. Actoren) die verschillende waarden kunnen hebben (bv
man of vrouw).
Rol wetenschappelijk onderzoek: verschaft kennis over de relatie tussen verschillende
onderdelen in het referentiekader.
Actoren stakeholders: groepen/personen hebben verschillende belangen. Ze spelen een
verschillende rol in het onderwijs. De rol die je speelt bepaalt actie/reactie/opvatting t.a.v.
onderwerp. splitsing tussen instructieverantwoordelijke en lerende.
Op de drie aggregatieniveaus:
Micro: interactie tussen instructieverantwoordelijk en lerende
Meso: leren en onderwijs wordt bekeken vanuit perspectief school/team/instelling etc.
Macro: leren en onderwijs wordt bekeken vanuit beleid, wetgeving etc.
MICRONIVEAU REFERENTIEKADER
Context:
- Externe variabelen/processen
- Hebben vooral indirect invloed op leren en instructie
- Vaak achtergrond die leerlingen meenemen naar instructiecontext (taal,
ontwikkelingsniveau, normen en waarden)
Instructieverantwoordelijke:
- Micro: docent, coach, trainer, begeleider
- Invloed van kenmerken: geslacht, leeftijd/, visie
- Begeleiding: mentoruren, websites, samenwerking tussen leerkrachten
John Hattie effectgrootte: uitgedrukt als d=…. Geven de impact van een bepaalde
variabele aan. Hoe groter de d, hoe groter de impact.
Lerende:
- Micro: persoon die iets op een systematische manier leert, bv. Student
- Kenmerken: geslacht, leeftijd, opvattingen, persoonlijkheid
- Begeleiding: medeleerlingen, ouders, huiswerkbegeleiding
Organisatie:
- Micro: van belang voor relatie tussen instructie en leeractiviteiten
- Kan positieve of negatieve invloed hebben
- Voorbeelden: beschikbare lestijd, aantal computers, afspraken
Instructieactiviteiten:
- Beslissingen van intructieverantwoordelijke
- Leerdoelen: wat wil je bereiken met instructie? Observeerbaar
- Lesstof = wat je leert
- Instructiestrategie = handeling waarmee je leeractiviteit uitlokt
- Media: welk platform? Pc, iPad etc.
- Toetsing: manier waarop einddoelen worden gecontroleerd. Formatief/summatief
, 3 soorten leeractiviteiten (volgens Vermunt):
- Cognitief = leeractiviteiten leiden direct tot leerresultaat op het mentale vlak
- Metacognitief = kennis over je eigen kennis en leerproces: hoe?
- Affectief = verwerken van gevoelens tijdens leren: jezelf motiveren / frustratie
beperken
MESONIVEAU REFERENTIEKADER
Hoger organisatieniveau, actoren en factoren, activiteiten worden minder concreet. Alles is
vaak algemener en abstracter
- Actoren: klassen, schoolteams
- Kenmerken: samenstelling klas, denominatie school
- Begeleiding: pedagogische centra, aanwezige ondersteuning
- Context: schoolomgeving, thuissituatie leerlingen
- Organisatie: beschikbare lokalen
Verschillende instructieactiviteiten: niet welke keuze maakt leraar, maar welke keuzes maakt
een opleiding t.a.v. de stof als geheel. Welke visies/keuze maakt de school, ook als het gaat
om toetsing en media.
MACRONIVEAU REFERENTIEKADER
Hoogste organisatieniveau, staat vaak verder van het directe onderwijs, nog abstracter:
- Actoren: studentenvakbond, minister
- Kenmerken: demografische kenmerken lln. en lkn.
- Begeleiding: belangenvereniging, vakbonden
- Context: politieke situatie, economische conjunctuur
- Organisatie: inrichting onderwijs
- Didactisch handelen: eindtermen, CITO toets
Hoorcollege 2: Behaviorisme & cognitieve psychologie (thema 3 en 4 Valcke)
ASSOCIATIELEER
Voorloper van het behaviorisme. Het is een filosofische opvatting.
Associatie:
- Verbinding tussen twee psychische inhouden
- Kunnen waarnemingen zijn, gevoelens of eigen voorstellingen van iets
Leren is het stimuleren van deze associaties
Associatiewetten:
- Contiguïteit: tegelijkertijd voorkomen (tijd/ruimte)
- Gelijkheid: sterk op elkaar lijken (hond/kat)
- Contrasten: tegenovergesteld (hoog/laag)
Ebbinghaus deed geheugenonderzoek
- Vergeetcurve: hoe langer de tussenperiode werd, hoe minder mensen wisten te
onthouden. Vergeten wordt uitgedrukt als een functie over tijd heen. Dit kon hij
experimenteel en empirisch aantonen
- Overleren: doorgaan na 100% kennis, vergeetcurve gaat minder snel naar beneden
- Betekenis is belangrijk bij leren wanneer je betekenis kan geven aan hetgeen wat
je moet leren, vergeet je het minder stel
- Leercurve: meerdere sessies in de tijd (beter 3x 1 uur dan 1x 3 uur)