Anna Bus 6V1 oktober 2020
Biologie schoolexamen 4V boek
- Thema 1: Inleiding in de biologie
- Thema 2: Voortplanting
- Thema 3: Genetica
- Thema 4: Evolutie
- Thema 5: Ecologie
- Thema 6: Mens en milieu
,Anna Bus 6V1 oktober 2020
Thema 1: Inleiding in de biologie
Paragraaf 1: wat is biologie?
In de biologie bestudeer je organismen, dit zijn levende wezens zoals
planten, dieren, schimmels en bacteriën.
Organismen zijn georganiseerd in biologische eenheden, de kleinste
biologische eenheid is een molecuul (=bouwstenen van stoffen). Daarna
komt de cel, veel verschillende cellen die samenwerken vormen een
orgaan. Dit is een deel van een organisme met een specifieke bouw en
functie (denk aan je hart, ogen en hersenen). Vervolgens heb je een
organisme, deze kunnen eencellig of meercellig zijn, bacteriën bestaan
bijvoorbeeld uit één cel. Organismen behoren tot een populatie, dit is een
groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leeft en
zich onderling voorplant. Populaties leven in een ecosysteem, dit is min
of meer een begrensd gebied met bepaalde eigenschappen (weidegebied,
bos, sloot). Het geheel aan ecosystemen op aarde vormt de biosfeer of
het systeem aarde.
Een emergente eigenschap is wanneer er op een hoger
organisatieniveau een nieuwe eigenschap ontstaat die er op het lagere
organisatieniveau niet is
Paragraaf 2: organen, weefsels en cellen
Een orgaanstelsel bestaat uit een aantal organen die samen een
bepaalde functie uitoefenen, voorbeelden zijn het verteringsstelsel,
ademhalingsstelsel en het bloedvatenstelsel.
Weefsel is een groep cellen met dezelfde vorm en functie. In je lichaam
komen verschillende soorten weefsel voor.
Als eerst dekweefsel (epitheel), dit komt op verschillende plaatsen in je
lichaam voor. Het bekleedt en beschermt inwendige en uitwendige
lichaamsoppervlakten. De bovenste laag van je huid is een ander type
dekweefsel dan bijvoorbeeld dekweefsel in holle organen, dit noem je
slijmvlies. De cellen van alle typen zijn vaak rechthoekig en liggen heel
dicht tegen elkaar aan. Zie afbeelding 1
Afbeelding 1
zenuwweefsel vindt je in de organen van je
zenuwstelsel: in je hersenen, ruggenmerg en
zenuwen. De zenuwcellen die in zenuwweefsel
zitten geven informatie door, daarvoor bezitten zenuwcellen sterk vertakte
uitlopers die een netwerk vormen. Zie afbeelding 2
,Anna Bus 6V1 oktober 2020
Afbeelding 2
Spierweefsel bestaat uit langgerekte cellen die kunnen samentrekken.
Zie afbeelding 3 afbeelding 3
Bindweefsel geeft steun en vorm aan het organisme en aan afzonderlijke
organen. Verbindt lichaamsdelen en vult ruimten tussen organen op. De
cellen liggen verder uit elkaar met daartussen veel vezels en
tussencelstof. Het type vezel, de dichtheid en de tussencelstof bepalen de
functie van het bindweefsel. In pezen komen bijvoorbeeld veel stevige
vezels voor. Vezels die een netwerk vormen geven ondersteuning aan
organen, zoals de lever en de milt. Steunweefsel is een type bindweefsel
dat het lichaam ondersteunt, het kraakbeen en been bestaan hieruit. Zie
afbeelding 4
afbeelding 4
Tussencelstof ligt tussen de cellen bij veel weefsels. Kan dienen voor
bijvoorbeeld versteviging. In kraakbeenbeenweefsel liggen groepjes van
twee of drie cellen tegen elkaar en daartussen tussencelstof. Dit bevat bij
kraakbeen minder kalkzouten (geeft altijd stevigheid) maar meer
collageenvezels (zorgen voor de samenhang van het weefsel, zonder dit
is het erg hard maar ook bros) , hierdoor is het kraakbeen elastisch en
buigzaam, nu kan het weefsel enigszins vervormen.
Pararaaf 3: Plantaardige en dierlijke cellen
Cellen van plantaardige en dierlijke cellen hebben in hun bouw veel
overeenkomsten maar ook veel verschillen. Elk deel van een cel met een
eigen functie noem je een organel.
De buitenste laag van een cel heeft celmembraan, bij planten ligt hier
nog een celwand om (bij dieren dus niet). Het celmembraan bestaat voor
het grootste deel uit vetmoleculen. Hierdoor wordt het inwendige van de
cel, het cytoplasma, gescheiden van het milieu buiten de cel. Dit bestaat
uit grondplasma met daarin allerlei organellen. Grondplasma bestaat uit
, Anna Bus 6V1 oktober 2020
water en opgeloste stoffen. Ook de celkern ligt in het cytoplasma. Het
kernmembraan vormt de buitenste laag van de celkern.
Plantaardige cellen bevatten een grote centrale vacuole, deze is gevuld
met vacuolevocht en wordt omgeven door het vacuolemembraan. Zorgt
voor versteviging van plantaardige cellen. Deze kan ook kleurstoffen
bevatten. Plastiden kunnen ook voorkomen in het cytoplasma, van deze
organellen bestaan verschillende typen:
Chloroplasten bevatten groene kleurstoffen (chlorofyl). Chromoplasten
bevatten gele, oranje en rode kleurstoffen. Leukoplasten dienen om
stoffen zoals vet, zetmeel en eiwit in op te slaan. Zetmeelkorrels zijn
bijvoorbeeld leukoplasten waarin zetmeel is opgeslagen. Chloroplasten
gaan tijdens rijpen over naar chromoplasten (tomaten).
Intercellulaire ruimten ontstaan op plaatsen waar cellen niet helemaal
aansluiten.
Paragraaf 4: Celorganellen
De celkern is omgeven door het kernmembraan en bevat kernplasma.
Hierin liggen chromosomen. Deze bestaan uit lange moleculen DNA die
rond een aantal eiwitten zijn gewikkeld. DNA bevat informatie over
erfelijke eigenschappen. In het kernplasma kan je de nucleolus
onderscheiden, dit is de plaats waar delen van ribosomen worden
gemaakt. Ribosomen produceren eiwitten op basis van de erfelijke
informatie die op het DNA staat. Deze delen verlaten de celkern via de
kernporiën in het kernmembraan en vormen ribosomen in het
cytoplasma. Een kernporie is een opening in het kernmembraan met
eiwitten die het transport van stoffen in en uit het kernplasma regelen.
Het endoplasmatisch reticulum is een uitgebreid netwerk van dubbele
membranen dat is aangesloten op het kernmembraan in het cytoplasma.
Er zijn twee soorten, op de membranen van het ruw endoplasmatisch
reticulum (RER) bevinden zich ribosomen, dit zijn kleine bolvormige
organellen die eiwtitten produceren. Het glad endoplasmatisch reticulum
(GER) heeft geen ribosomen. De functie ervan verschilt per celtype, soms
kan het vetten of hormonen maken of giftige cellen onschadelijk maken
(levercellen).
Het golgisysteem bestaat uit opeengestapelde platte membranen in het
cytoplasma. Het neemt blaasjes op en bewerkt de eiwitmoleculen totdat
ze hun definitieve vorm hebben, dan snoert het golgisysteem de eiwitten
in blaasjes af.
Exocytose is het afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om
stoffen naar buiten de cel te transporteren. Secretie is het afgeven van
stoffen door cellen.
Mitochondriën zijn bolvormige organellen, ze hebben dubbele
membranen waarvan het binnenmembraan sterk geplooid is. In het
cytoplasma van mitochondriën worden eiwitten, vetten en koolhydraten
afgebroken. Is O2 nodig en komt energie, ATP, vrij. Er is veel ruimte voor
enzymen in mitochondriën, omdat het binnenmembraan zo geplooid is.