Hoofdstuk 1: Inleiding
De doelstelling van de handleiding is drieledig.
Het eerste doel is didactisch van aard: het bieden van een leidraad aan de hand waarvan
academisch gevormde docenten hun studenten kunnen scholen in de diagnostische
besluitvorming.
Het tweede doel is de praktiserende diagnosticus voor de lichten over de wijze waarop
momenteel aankomende collega’s opgeleid worden.
Het derde doel is de praktiserende diagnosticus een hulpmiddel te verschaffen dat ingezet kan
worden om de kwaliteit van de diagnostische besluitvorming in de eigen werkkring door te
lichten en eventueel aan te passen.
Psychodiagnostiek = het onderscheiden van personen naar hun individuele psychische kenmerken,
zoals die zich manifesteren in hun typische gedrags- en uitingsvormen, en wel met behulp van tests.
De noodzaak van opleiding in de diagnostische besluitvorming dringt zich op vanuit de resultaten van
ten minste die ontwikkelingen in het gedragsonderzoek die uitermate belangrijk zijn voor de
diagnostiek:
Het onderzoek naar de kwaliteit van het ongewapende oordeel;
o Het ongewapende oordeel (zonder methodologische principes of systematische
procedures) leidt in tal van beslissingssituaties tot tekorten en vertekeningen.
De ontwikkelingen in de besliskunde;
o Er zijn gaandeweg procedures ontwikkeld die de gebruiker in staat stellen op rationeel
verantwoorde wijze beslissingen te nemen.
Het ontwikkelen van prescriptieve kaders ten behoeve van de professionele diagnostiek.
o De diagnosticus heeft behoefte aan een professioneel hanteerbaar kader of model voor
de diagnostische besluitvorming waarin de eigen identiteit van de beroepsactiviteit tot
uitdrukking komt.
De pretentie van de handleiding is dat de basisprincipes van de prescriptieve diagnostiek op het niveau
van het diagnostisch redeneren en beslissen duidelijk worden gemaakt.
In haar wetenschappelijke dimensie maakt diagnostiek deel uit van de gedragswetenschap. Derhalve is
haar wetenschappelijke basis niet steviger dan die van de zich nog volop ontwikkelende
gedragswetenschap zelf. Het prescriptieve model dat ten grondslag ligt aan deze handleiding, is dat
van de diagnostische cyclus. Ook dit model is niet ‘heilig’ of ‘af’, er wordt nog altijd aan gesleuteld.
Hoofdstuk 2: Uitgangspunten
Wetenschappelijke diagnostiek = algemene menselijke grondstructuur van het probleemoplossend
omgaan met persoonlijkheids- en gedragsproblemen ondersteunen met wetenschappelijk-empirische
kennis.
De diagnosticus is wetenschappenlijker naarmate hij:
Explicieter werkt met theorieën en de verschillende theorie-niveaus duidelijker met elkaar in
verband brengt;
Er zich bewust rekenschap van geeft in welke gevallen hij wel en welke gevallen hij niet voor
een bepaalde theorie kiest;
Duidelijker de denkstappen vastlegt die geleid hebben tot het advies;
Onderzoek doet naar de waarde van theorieën voor de problemen waar ze betrekking op
hebben en naar het effect van ingrepen;
De resultaten van het eigen werk uitwisselt met collega’s.
,De alledaagse diagnostische situatie is doorgaans te typeren als een voorbeeld van een slecht
gedefinieerd beslissingsprobleem. Er zijn een hoop afwegingen te maken, er is geen pasklare
oplossing.
Onderzoek naar de kwaliteit en de foutenbronnen in het beoordelen en beslissen door onderzoek naar:
De wijze waarop mensen met kansen en waarschijnlijkheden omgaan;
o Een substantieel deel van het werk van een diagnosticus bestaat uit het schatten,
afwegen en herzien van kansen. Het diagnostisch onderscheid is uitermate belangrijk,
omdat de aanpak van het probleem dan verschillend is (ontwikkelingsstoornis of
protestgedrag)
Vuistregels en heuristieken die mensen doorgaans geneigd zijn te volgen;
o Mensen hebben over het algemeen moeite met het maken van een juiste kansschatting.
Om die reden wordt er gebruik gemaakt van cognitieve vuistregels en heuristiek
(zoekstrategieën die tot oplossingen kúnnen leiden).
o Schroots, Akkerman en De Groot (1978):
Mensen hebben de neiging de kans op het optreden van een verschijnsel hoger
in te schatten naarmate zij met minder moeite voorbeelden van het
verschijnsel voor de geest kunnen halen (beschikbaarheidsheuristiek).
Mensen blijken bovendien de neiging te hebben vooral informatie op te
zoeken die de eigen opvatting ondersteunt.
De kwaliteit van professionele diagnostiek.
o Fouten en vertekeningen (bijv. het verkeerd schatten van kansen) komen in elke fase
van diagnostische besluitvorming voor. Diagnostici zullen de kwaliteit van hun eigen
besluitvorming kritisch moeten evalueren en indien nodig verbeteren (het leren van
fouten is geen probleem, het negeren ervan wel).
Beslissingsprobleem = keuzeprobleem waarbij de opties verschillende consequenties kunnen hebben
met betrekking tot het doel.
Descriptieve beslissingstheorie = het beschrijven en verklaren van beslissingsgedrag.
Normatieve beslissingstheorie = niet alleen het beschrijven en verklaren van beslissingsgedrag, maar
ook het voorschrijven hoe de beslisser formeel te werk moet gaan op basis van een aantal rationele
axioma’s.
Besliskunde = een verzameling van modellen en procedures die aangeven hoe de beslisser in de
verschillende stappen van het beslissingsproces het beste kan handelen met het oog op het te bereiken
doel. Het diagnostisch beslissingsproces is daarmee te analyseren als een proces waarin opties en
consequenties geformuleerd en geëvalueerd worden.
Prescriptieve diagnostiek = de leer van de diagnostiek, de term ‘prescriptief’ kan worden opgevat in
algemeen methodologische-heuristische zin. Er is gekozen voor prescriptief ipv normatief, omdat:
De term normatief een algoritmische betekenis heeft ipv een heuristische;
Normatieve modellen zijn slechts bruikbaar in goed gedefinieerde beslissingssituaties, die in
de klinische diagnostiek zelden voorkomen;
Om richting te geven aan beslissingen in complexe, naturalistische situaties, die niet zijn te
reduceren tot het ideaaltypische beslissingsprobleem dat met de traditioneel normatieve
modellen kan worden aangepakt.
De benaming ‘prescriptieve diagnostiek’ is een internationaal bruikbare term voor wat in het
Nederlands als ‘leer van diagnostiek’ kan worden aangeduid. Het specifieke van prescriptieve
diagnostiek is dat de fundering van de spelregels gezocht worden in het analyseren en blootleggen van
de grondkenmerken van het professionele diagnostisch proces.
Hoofdstuk 3: De diagnostische cyclus
,Het diagnostisch proces start nadat de cliënt zich heeft aangemeld (rechtstreeks of via aanmelder) met
een of meer hulpvragen. Niet iedere hulpvraag is ook een diagnostische hulpvraag, maar zo nodig
wordt deze door de diagnosticus (D) geherformuleerd tot een vraagstelling. Dit gebeurt in
samenspraak met de cliënt (C).
Hulpvraag (C) type diagnostische hulpvraag (D) type vraagstelling (C en D) type onderzoek
(D)
De diagnostische hulpvraag van de cliënt is vaak complex. In veel gevallen is er sprake van meerdere
vragen. Bij een combinatie van typen vragen (bovenstaande tabel) wordt er gebruik gemaakt van een
combinatie van onderzoekstypen. De volgorde hiervan is niet willekeurig, vaak is er sprake van
intrinsieke noodzakelijke volgorde (bijv. onderkenning vóór indicatie).
Diagnostisch scenario = geordende manier van het beantwoorden van de gestelde hulpvragen.
Omdat de diagnostische hulpvraag van de cliënt meestal het onderzoek stuurt, moet de diagnosticus
beginnen met de verheldering van de hulpvraag. Vandaar dat verhelderend onderzoek de gepaste
aanvangsstap is van elk diagnostisch scenario.
0-scenario: na verheldering onderzoek geen verder onderzoek
1-scenario: er wordt van twee type onderzoek gebruikt
2-scenario: er wordt van drie type onderzoek gebruikt
3-scenario: er wordt van alle typen onderzoek gebruik gemaakt (in een geordende volgorde
van hulpvragen)
De term ‘diagnose’ wordt in de praktijk gebruikt doorgaans gebruikt in de volgende verschillende
betekenissen:
Als onderkenning van een stoornis (ADHD)
Als een verklaring voor het probleem of de stoornis (internaliserende gedragsstoornis is een
gevolg van onveilige hechting)
Onderzoekstype Stap Component Code
Verhelderend 1 Klachtanalyse KA
Onderkennend 2 Probleemanalyse PA
Verklarend 3 Verklaringsanalyse VA
Indicerend 4 Indicatieanalyse IA
Analoog aan de typen onderzoek kan men spreken van een verhelderende, onderkennende,
verklarende en indicerende diagnose als uitkomsten van respectievelijk verhelderend, onderkennend,
verklarend en indicerend onderzoek.
In de context van diagnostische besluitvorming hebben hypothesen de status van voorlopige
uitspraken die nog aan (nieuw) feitenmateriaal getoetst moeten worden. Wederom in
overeenstemming met de onderscheiden onderzoekstypen kan men in principe spreken van
verhelderende, onderkennende, verklarende en indicerende hypothesen.
, Het komt zelden voor dat de volledige reeks ‘rechtlijnig’ doorlopen wordt. De aard van de
problematiek vergt meestal namelijk het herhaald doorlopen van het volledige scenario of van
onderdelen daaruit. Een optimaal diagnostisch beslissingsproces dwingt in de regel tot een cyclisch
verloop. De beslissing van de diagnosticus om door te gaan, stappen te herhalen of terug te gaan, hangt
af van de mate van zekerheid van de informatie die de betreffende stap oplevert.
Klachtanalyse
Klachten van de cliënt (en omgeving) vormen de natuurlijke ingang tot het diagnostisch
proces. Uitspraken die aangeven dat de situatie of gedrag (gedachten, gevoelens, handelingen)
van de cliënt, of de gevolgen ervan, door de cliënt als negatief worden beleefd. Klachten
weerspiegelen ervaringen en belevingen. De uitkomst van de klachtanalyse is een ordening
van de klachten die door de cliënt onderschreven en herkend worden en waarop diens
hulpvragen betrekking hebben: de verhelderende diagnose.
Probleemanalyse
Situaties of gedragingen van de cliënt waarover de diagnosticus op empirische of theoretische
gronden kan aannemen dat er sprake is van een voor de cliënt ongunstige toestand. Ongunstig
betekent hier dat de psychosociale aanpassing en ontwikkeling van de cliënt verstoord
worden, zijn of dreigen te worden. In de probleemanalyse wordt er door de diagnosticus
verband gelegd tussen klachten en problemen. Daarnaast controleert hij deze correspondentie,
groepeert en benoemt hij de problemen en taxeert hij de ernst ervan. De uitkomst van de
probleemanalyse is een benoeming van het probleem in een terminologie die door het forum
van diagnostici onderschreven kan worden: de onderkennende diagnose.
Verklaringsanalyse
Verklaringen zijn (empirisch) getoetste uitspraken over condities, die afzonderlijk of in
samenhang het probleem hebben doen ontstaan dan wel in stand houden. Verklarende
uitspraken die nog niet getoetst zijn, hebben de status van hypothesen. De uitkomst van de
verklaringsanalyse is een samenhangend beeld, waarin één of meerdere condities met een
bepaalde mate van waarschijnlijkheid als verklaring voor het probleem gelden: de verklarende
diagnose.
Indicatieanalyse
Indicaties zijn empirisch of theoretisch onderbouwde aanbevelingen voor één of meerdere
interventies (nog niet gedetailleerd beschreven, ze hebben het karakter van (be)handelings- en
begeleidingsvoorstellen). In de indicatieanalyse formuleert de diagnosticus in overleg met de
cliënt een globaal interventiedoel, inventariseert hij de in aanmerking komende type
interventies, bepaalt in onderling overleg het nut van de mogelijke alternatieve, onderzoekt of
de indicatiecriteria voor de verschillende interventies van toepassing zijn, schat de kans van
slagen in van de mogelijke keuzen en formuleert een duidelijke aanbeveling. De uitkomt van
de indicatieanalyse is een lijst van indicaties in de zin van aanbevelingen voor mogelijke
interventies: de indicerende diagnose.