Toetsdoelen wederzijdse beïnvloeding
Hoofdstuk 3 sociale cognitie
1. Het verschil tussen automatisch en gecontroleerd denken;
Automatisch denken: Gecontroleerd denken:
Onbewust Bewust
Onopzettelijk Opzettelijk
Onwillekeurig Uit vrije wil
Zonder inspanning Vereist inspanning
2. Verschillende vormen van automatisch en gecontroleerd denken;
Automatisch denken: Gecontroleerd denken:
Schema’s Tegenfeitelijk denken
Doelen nastreven Gedachteonderdrukking
Beslissingen maken door afleiding zoeken Barrière van overdreven zelfvertrouwen
Heuristieken
3. Schema’s vanuit een cultureel perspectief;
Alle mensen gebruiken schema’s, maar de inhoud wordt beïnvloed door de cultuur waarin
we leven. Deze cultuur beïnvloedt ook onze denkwijze op verschillende fundamentele
manieren. Alle mensen beschikken over dezelfde instrumenten uit de ‘gereedschapskist’
die mensen kunnen gebruiken als ze over hun sociale omgeving nadenken en daarin
opereren, maar de cultuur waarin we opgroeien bepaalt welke instrumenten we het
vaakst gebruiken. De vormen van automatisch denken, onbewust en in schema’s, zijn
universele verschijnselen. Het gaat met name om de wijze waarop mensen de wereld
waarnemen en opvatten: een analytische denkstijl in de westerse culturen en een
holistische denkstijl in Oost-Aziatische culturen. Dit ontstaat door de verschillende
filosofische tradities in de westerse en oosterse wereld (en mogelijk ook door de
verschillen in de omgeving in de culturen).
4. De verschillende beoordelingsheuristieken;
Het toepassen van specifieke regels en snelle aannames wanneer we over de sociale
wereld denken. Deze zijn meestal bijzonder nuttig, maar leiden soms tot verkeerde
veronderstellingen over de wereld. Beoordelingsheuristiek gebruik je wanneer je voor
bepaalde keuzes of beoordelingen geen schema bij de hand hebt of als er te veel
schema’s zijn die je kan gebruiken.
Beschikbaarheidsheuristiek gebruik je wanneer je een oordeel/conclusie/keuze moet
maken die je dan baseert op hoe gemakkelijk je een beeld voor de geest kunt halen. Dit
is niet altijd typerend voor het hele plaatje, waardoor het tot foute conclusies kan leiden.
Representativiteitsheuristiek gebruik je wanneer je dingen wil categoriseren, bijvoorbeeld
hij lijkt op een zeemeeuw dus hij komt uit zeeland. Als hij op een zeemeeuw lijkt, maar
op school zit in Groningen, gokken we dat hij vlakbij Groningen woont ipv in Zeeland.
Hier maken we dan gebruik van informatie over de basisfrequentie.
Anker- en correctieheuristiek gebruik je bent beïnvloed door irrelevante getallen die je
toevallig in je hoofd hebt. Bijvoorbeeld je moet een straf uitdelen en je bent gister naar
een 25e verjaardagsfeestje gegaan, leg je sneller een hogere straf op dan wanneer je het
getal 5 in je hoofd had. We worden dus beïnvloed door volkomen arbitraire
ankerwaarden.
Hoofdstuk 4 sociale perceptie
1. Het belang van non-verbale communicatie en de verschillende vormen van non-
verbale communicatie;
Non-verbale communicatie voorziet anderen van een overvloed aan informatie over ons
en we gebruiken dezelfde non-verbale signalen om iets over hen te weten te komen.
Gelaatsuitdrukkingen, stemgeluid, gebaren, lichaamshouding en -beweging, aanraking,
oogcontact en manier van kijken zijn de meest gebruikte en meest onthullende vormen
van non-verbale communicatie. Non-verbale signalen helpen onze emoties, attitudes en
, persoonlijkheid tot uitdrukking te brengen en diezelfde karakteristieken bij anderen op te
merken.
2. De invloed van cultuur en interpretatie van non-verbale communicatie;
De zes belangrijkste emoties die door het gezicht worden uitgedrukt zijn universeel
(woede, blijdschap, verrassing, angst, afschuw en verdriet): alle mensen coderen deze
emoties op dezelfde manier (Darwin). Het decoderen van deze zes emoties is
crosscultureel: een algemeen menselijke eigenschap en niet het product van
afzonderlijke culturele ervaringen. Echter is culturele variatie in het coderen en
decoderen nog steeds een interessante onderzoeksvraag voor sociaal psychologen.
Elke afzonderlijke cultuur heeft haar eigen kenmerkende manifestatieregels. Bijvoorbeeld
in het algemeen geldt dat Japanners minder gelaatsuitdrukkingen vertonen dan
westerlingen. Non-verbale signalen worden sterk door de cultuur bepaald, bijvoorbeeld
oogcontact en persoonlijke ruimte. Emblemen zijn niet universeel, elke cultuur heeft haar
eigen emblemen ontwikkeld.
3. Het proces van causale attributie en de fundamentele attributiefout;
Zelfs al is non-verbale communicatie soms gemakkelijk te decoderen en is een eerste
indruk snel gevormd, er bestaat nog steeds een behoorlijke ambiguïteit over wat
iemands gedrag werkelijk betekend. Waarom gedroeg diegene zo? Voor het
beantwoorden van deze waarom-vraag gebruiken we onze directe observaties. Dit is het
terrein van de attributietheorie. Als we proberen te bepalen waarom iemand zich op een
bepaalde manier gedraagt, kunnen we gebruik maken van interne attributie en externe
attributie.
(Het covariatiemodel stelt dat er een duidelijke attributie gemaakt kan worden wanneer
we de drie informatiebronnen (consensus, onderscheidend vermogen (distinctiviteit) en
consistentie) kunnen combineren tot één of twee duidelijke patronen. Het model
beschrijft mensen als meesterdetectives die de oorzaken van gedrag systematisch en
logisch afleiden.)
Als iemand valt en je concludeert gelijk dat deze persoon een klungel is, terwijl er een
steen op straat lag, maak je een fundamentele attributiefout. Het gaat bij de
fundamentele attributiefout om dat mensen, als ze het gedrag van anderen proberen te
verklaren, de neiging hebben om externe invloeden te onderschatten. We begaan deze
fout, omdat we vooral naar de persoon kijken en niet naar de situatie. Hetgeen wat we
waarnemen wanneer informatie over situationele oorzaken van gedrag niet beschikbaar
of moeilijk te interpreteren zijn, lijkt de meest redelijke en logische oorzaak van het
geobserveerde gedrag. Dit is perceptuele saillantie. Dit helpt bij het verklaren waarom de
fundamentele attributiefout zo algemeen is.
Het maken van attributies is een tweeledig proces: eerst maken we interne attributies,
daarna kijken we naar de situatie. Maar meestal passen we het beeld te weinig aan op
basis van informatie over de situatie. Dit komt doordat het maken van interne attributies
snel en spontaan plaatsvindt, terwijl corrigeren voor de situatie meer inspanning en
bewuste aandacht vereist.
Als we iets goeds doen, komt dat vaak door onszelf en als we iets fout doen, is het vaak
de schuld van de ander. Dit om een positief beeld te houden voor onszelf en voor de
anderen en om onszelf te sparen.
We realiseren ons dat attributiebiases voorkomen bij andere mensen, maar we zijn er
niet zo goed in om dit soort denkwijzen bij onszelf te bespeuren.
4. De culturele verschillen in attribueren.
In individualistische culturen neigen mensen er meer naar aandacht te besteden aan de
kenmerken van objecten (analytisch denken). In collectivistische culturen focussen
mensen meer op het geheel, waaronder de context en de relaties tussen objecten
(holistisch denken).
Hoewel zowel mensen uit individualistische als collectivistische culturen de fundamentele
attributiefout laten zien, geven mensen in individualistische culturen vaker de voorkeur
aan het maken van dispositionele attributies (meer persoonlijkheidspsychologen) en