OP1.1 MBRT
Samenvatting Stralingsdeskundigheid
College 1
Bouw van de materie
Een atoom is voor 99,99% niks en is héél erg klein. De elektronen
zitten in de schillen van een atoom en de protonen/neutronen zitten
in de kern. Een proton en neutron hebben een gelijke massa en
een gelijke grootte verschil in lading.
De schillen hebben verschillende aantallen atomen in zijn schil. Als
je naar rechts gaat in de schillen is er energie nodig en als je naar
links gaat in de schillen komt er energie vrij (om
elektronenconfiguratie te bereiken).
Atoomnummer (Z) = aantal protonen in de kern bepaald het element. Elk aantal
protonen heeft een aantal neutronen nodig om stabiel te blijven.
VB:
Massagetal (A) = aantal protonen + aantal neutronen. 20 20
10 Ne Ne (stabiel)
N = naam van het element.
60 60
27 Co Co (instabiel,
Hoe meer protonen er in een kern zitten, hoe moeilijker het is om
radioactief).. 1 neutron
de kern stabiel te houden en hoe meer neutronen er dus nodig
teveel (33).
zijn.
Nuclidenkaart
- Zwarte vakjes; stabiele kernen (stabiele
band). Als de vakjes niet stabiel zijn, zijn
ze radioactief.
- Roze/rode vakjes zijn de positronen.
- De blauwe vakjes zijn de
- Lijn die er door loopt; aantal neutronen en
protonen zijn hetzelfde, tot ong. 20 (1:1).
- De vakjes links en rechts van een element
(horizontaal) zijn de isotopen.
- De vakjes boven en onder een element
(verticaal) zijn de isotonen.
- Van rechts naar links boven staan de isobaren, want proton erbij is een neutron
eraf.
Massa is een andere verschijningsvorm van energie.
E = energie (in J)
1e = 1,6.10-19 C m = massa (in kg)
Formule: E = m * c2 c = lichtsnelheid 3.108 m/s
VB: De rustmassa van een elektron is 0,91.10-30 kg.
E = m * c2 E = (0,91.10-30) * (3.108) = 8,19.10-14 J
, OP1.1 MBRT
8,19.10-14 J : 1,6.10-19 = 511 875 eV = 512 keV.
Een stabiel systeem bevat minder energie. E(stabiele kern) < E(proton) + E(neutron). Dus geldt
ook m(stabiele kern) < m(proton) + m(neutron).
Massadecriment (verlies): bindingsenergie van de kerndeeltjes.
Isotopen; hetzelfde atoomnummer, maar een verschillend massagetal. VB: 11 H
Isobaren; verschillend atoomnummer, maar hetzelfde massagetal (zijn als het ware
even zwaar.. proton weg, neutron erbij).
Isotonen; verschillend atoomnummer, maar A-Z = aantal neutronen gelijk. VB: 146C
Isomeren; hetzelfde atoomnummer, maar A-Z = aantal neutronen gelijk, maar het
energieniveau is verschillend. VB: 99 99 m
43 Tc en 43 Tc (heeft iets teveel energie).
Extra college
VB:
g
log(a) = x gx = a 23 = 8 dus 2log(8) = 3
4
10 log(16) = x dus x = 2
log(100) = ? 10? = 100 , dus ? = 2
Rekenmachine kan alleen 10log !! dus… log 1000 = 3, log 100 = 2, log 10 = 1 en log
0,01 = 2.
VB: De dosis op punt P = 120 mGy. De eis is de dosis te verminderen tot 1 mGy.
De materie om dosis te verminderen heeft een HVD van 2 mm.
Hoeveel mm materie vermindert 120 mGy tot 1 mGy?
Formule; Id = I0 * 2-d/HVD
1 = 120 * 2-d/2(mm)
1/120 = 2-d/2 /120
2-d/2 = 1/120
Log (2-d/2) = log(1/120) Log (ab) = c b * log(a) = c
Log (2-d/2) = -2,08
-d/2 * log(2) = -2,08
+ d/2 * 0,301 = + 2,08
d/2 = 2,08/0,301 d = 2,08/0,301 * 2 = 13,82 = 14 mm.
Semi logaritmisch papier
- Zoveel mogelijk van het papier gebruiken.
- Papier moet horizontaal liggen en van onder naar
boven moeten de streepjes steeds dichter bij elkaar
liggen.
- Logaritmische schaal kent geen nul !
- Je moet dit kunnen lezen/tekenen !