Samenvatting van alle theorie bij het vak Grondslagen van
de Klinische Psychologie Universiteit Utrecht
Over Klinische Psychologie en abnormaal gedrag – van der molen (College 1)
Introductie
Binnen de psychologie kan onderscheid worden gemaakt tussen de basisdisciplines en de
toepassingsgerichte disciplines. De basisdisciplines zijn de functieleer, de
ontwikkelingspsychologie, de sociale psychologie, de persoonlijkheidspsychologie en de
methodenleer. De toepassingsgerichte disciplines zijn de klinische en
gezondheidspsychologie, de arbeids- en organisatiepsychologie en de onderwijspsychologie.
Wat is klinische psychologie?
Klinische psychologie kent veel verschillende definities. Wat deze definities met elkaar
gemeen hebben is dat zij zich richten op gedrag dat afwijkt van een bepaalde norm.
Afwijkingen van de norm kunnen betrekking hebben op verschillende aspecten van het
menselijk functioneren. Ten eerste kan het gaan om aspecten van de individuele persoon.
Denk aan afwijkend gedrag, afwijkende gedachten en afwijkende belevingen. Ten tweede
kunnen er afwijkingen zijn in de relaties met andere mensen, zoals agressiviteit of
vermijdingsgedrag. In sommige gevallen is makkelijk te zien dat er sprake is van gedrag dat
afwijkt van een bepaalde norm, maar vaker is het onderscheid tussen normaal en abnormaal
gedrag minder duidelijk.
Hoe definieert de American Psychiatric Association een psychische stoornis?
Zij definiëren een psychische stoornis als een syndroom dat wordt gekenmerkt door klinisch
significante symptomen op het gebied van de cognitieve functies, de emotieregulatie of het
gedrag van een persoon, dat een uiting is van een disfunctie in de psychologische, biologische
of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het psychische functioneren. De
psychische stoornissen gaan meestal gepaard met lijdensdruk of beperkingen in het
functioneren op sociaal of beroepsmatig gebied of bij andere belangrijke bezigheden.
Wat zijn de uitsluitende omstandigheden?
Er zijn drie uitsluitende omstandigheden geformuleerd:
• Te verwachten en cultureel aanvaarde reacties. Denk aan rouwreacties na het
overlijden van een geliefde.
• Langdurig deviant gedrag als gevolg van het behoren tot een politieke, religieuze
of seksuele minderheid. Denk aan langdurige protesten voor een bepaalde
overtuiging.
• Afwijkend gedrag mag niet voortkomen uit een persoonlijk conflict tussen het
individu en de maatschappij. (Om te voorkomen dat excentrieke personen als
mentaal gestoorden worden beschouwd).
Wanneer is gedrag abnormaal?
,Er zijn zeven factoren geïdentificeerd die bepalen of gedrag als pathologisch wordt
beschouwd. Bij abnormaliteit moet ten minste één van deze factoren zich voordoen. Deze
factoren luiden als volgt:
• Persoonlijk lijden
• (Dis)functionaliteit van het gedrag. Gedrag kan disfunctioneel zijn wanneer het
het beroepsmatig functioneren in de weg staat of het onderhoud van bevredigende
relaties met anderen belemmert. Gedrag kan ook disfunctioneel zijn wanneer het
het welbevinden en functioneren van anderen verstoort.
• Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
• Onvoorspelbaarheid en controleverlies
• Opvallend en onconventioneel gedrag. Alleen wanneer opvallend of
onconventioneel gedrag sociaal onwenselijk is, wordt deze vaker als pathologisch
beschouwd.
• Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt. Het betreft hier
het overtreden van impliciete sociale verwachtingen.
• Het overtreden van morele normen
Welke modellen bestaan er om onderscheid te maken tussen normaal en abnormaal
gedrag?
Er worden drie modellen besproken. Elk model heeft voor- en nadelen. Welk model de
voorkeur heeft is afhankelijk van de stoornis.
Het statistisch model
Dit model veronderstelt dat menselijke eigenschappen min of meer normaal verdeeld zijn.
Abnormaliteit betreft dan extreem lage of extreem hoge scores op schalen waarmee deze
eigenschappen betrouwbaar en valide worden gemeten. De term ‘abnormaal’ heeft binnen dit
model uitsluitend een statistische betekenis. Een eerste probleem met dit model is dat niet
duidelijk is waar precies de grens ligt tussen normaal en abnormaal. Een tweede probleem is
dat het model niet specificeert hoe ongewoon gedrag moet zijn om als abnormaal te kunnen
worden beschouwd. Een bepaalde stoornis kan in statistisch opzicht abnormaler zijn dan een
andere stoornis. Een derde probleem is dat het model geen onderscheid maakt tussen
statistische afwijkingen die gepaard gaan met individueel lijden en afwijkingen waarvoor dat
niet geldt.
Het medisch of ziektemodel
Het medische model stelt dat psychische stoornissen vergelijkbaar zijn met somatische
ziekten en het beste kunnen worden verholpen door de onderliggende mechanismen te
bestrijden. Deze mechanismen kunnen somatogeen of psychogeen zijn. Somatogeen betekent
dat een lichamelijke aandoening aan de psychische stoornis ten grondslag ligt (zoals bij
dementia paralytica). Psychogeen betekent dat een psychologisch mechanisme aan een
stoornis ten grondslag ligt. Uitgangspunt in dit model is dat de therapeut de deskundige is en
de patiënt ziek is. Een eerste punt van kritiek op dit model is dat er bij veel psychische
stoornissen geen eenduidig onderliggende mechanisme is aangetoond, waardoor het
,twijfelachtig is dat er sprake is van een ‘ziekte’. Een tweede punt van kritiek is dat het gebruik
van de termen ziekte en therapie stigmatisering in de hand werkt.
Het leer- of onderwijsmodel
Voor stoornissen waaraan geen duidelijke organische oorzaak ten grondslag ligt, stelt dit
model dat de stoornissen zijn ontstaan als gevolg van verkeerd verlopen leerprocessen. In dit
model bestaan er de leraar, de leerling en het persoonlijke probleem. Diagnose wordt
vervangen door bepaling van het leerdoel, uitkomsten van diagnostiek worden besproken in
termen van vaardigheidstekorten en therapie wordt vervangen door uitvoering van een
onderwijsprogramma.
Wat zijn de voordelen van het onderwijsmodel?
Ten eerste worden in alle fasen van het onderwijsmodel de nadelige bijbetekenissen van het
medische model vermeden (zo is de kans op stigmatisering veel kleiner). Ten tweede doet het
onderwijsmodel meer recht aan de eigen verantwoordelijkheid van mensen met een
persoonlijk probleem. De leerling krijgt daardoor een veel actievere inbreng. Ten derde doet
het gebruik van de onderwijsterminologie meer recht aan datgene wat daadwerkelijk
plaatsvindt bij psychologische hulpverlening.
The growth of scientific knowledge – Popper (College 2)
Wat is het verschil tussen wetenschap en pseudowetenschap?
Men gaat er normaal gesproken vanuit dat de wetenschap verschilt van pseudowetenschap
doordat er in de wetenschap gebruik gemaakt wordt van de empirische methode en in de
pseudowetenschap niet. Pseudo-empirische methoden bevatten ook observaties en
experimenten, maar zijn niet wetenschappelijk of empirisch te noemen.
Pseudo-empirische methoden
Pseudotheorieën gebruiken bewijs vanuit de realiteit. Observaties in de realiteit bevestigen de
pseudotheorieën, waarbij elke nieuwe observatie wordt geïnterpreteerd op basis van de vorige
observatie. De theorieën bouwen dus op elkaar. Vaak worden observaties op zo’n manier
gebruikt, dat het de theorie alleen maar kan bevestigen.
Wat is falsifieerbaarheid?
De filosoof Karl Popper (1902 – 1994) trok op basis van deze informatie een aantal
conclusies. Hij stelde dat het makkelijk is om confirmatie te vinden as je alleen naar
confirmatie zoekt. Confirmatie van een theorie zou alleen mogen worden beschouwd als deze
het resultaat is van risicovolle voorspellingen. Hij stelde tevens dat elke goede
wetenschappelijke theorie iets verbiedt, en dat wanneer een theorie niet door een bepaalde
gebeurtenis als onwaar kan worden verklaard, deze niet wetenschappelijk is. Elke serieuze
test om een theorie te toetsen moet een poging zijn om de onjuistheid van die theorie aan te
tonen. Dit stelt toetsbaarheid gelijk aan falsificeerbaarheid. Het bevestigende bewijs van een
theorie mag alleen worden geaccepteerd wanneer deze het resultaat is van een gefaalde
poging om de onjuistheid van de theorie aan te tonen. Tot slot concludeerde hij dat ondanks
dat sommige theorieën als onjuist worden bevonden, deze alsnog door bepaalde volgers als
waar worden beschouwd.
Wat is het probleem van demarcatie?
, Dus, voor de wetenschappelijke status van een theorie is de falsifieerbaarheid van een theorie
belangrijk. Is de theorie niet falsifieerbaar, dan is het niet wetenschappelijk. Echter, een
theorie die niet wetenschappelijk is, is niet per direct onbelangrijk. De theorie wordt alleen
niet gesteund door empirisch bewijs. Het probleem van demarcatie gaat over de vraag wat de
grens is tussen wel en niet-wetenschap.
Wat is Ludwig Wittgensteins (1889 – 1951) criteria van meaningfulness?
Ludwig Wittgenstein was een filosoof die stelde dat elke betekenisvolle propositie logisch
moet kunnen worden gereduceerd tot elementaire proposities. Dit criteria is echter volgens
Popper zowel te klein als te breed, daar het alles wat kenmerkend is voor de wetenschap
uitsluit terwijl het pseudo-wetenschappen, zoals de astrologie, niet uitsluit. Popper stelt dat
wetenschappelijke wetten niet kunnen worden gereduceerd tot elementaire proposities, omdat
wetenschappelijke weten niet kunnen worden gededuceerd uit een bepaald aantal observaties.
Wat is het probleem van inductie?
De psychologische theorie van de filosoof David Hume (1711 – 1776) dient als een verklaring
voor het feit dat we in wetten geloven (in uitspraken over de geregeldheden of constant aan
elkaar verbonden gebeurtenissen). Deze theorie stelt dat dit het gevolg is van onze gewoontes.
Popper heeft drie kritiekpunten:
• Het typische resultaat van repetitie
• Het ontstaan van gewoonten
• Het karakter van ervaringen die kunnen worden beschreven als ‘geloven in een
wet’
Op basis van observaties kan niets worden gezegd over datgene wat we nog niet hebben
ervaren. Dat de zon tot nog toe elke dag is opgekomen, zegt nog niets over morgen. Theorieën
kunnen daarom niet worden afgeleid uit observaties. Aan de hand van het criterium van
falsifieerbaarheid hoeft de theorie dus nog niet te worden afgeschreven. Dus, zolang de zon
blijft opkomen, is de theorie nog niet gefalsifieerd en hoeft deze nog niet te worden
bestempeld als onjuist.
Inductie als repetitie
Popper beschouwt inductie als onlogisch en irrationeel. Hij stelt dat Hume’s psychologie
gebaseerd is op herhaalde bevestigingen, welke acties doen veranderen in gewoontes en deze
gewoontes in overtuigingen. Het zijn echter alleen repetities, en geen theorieën of wetten.
Popper stelt op basis van Hume’s theorie dat het verkrijgen van kennis gedaan kan worden via
een non-inductief proces, of via repetitie en inductie (en dus via een onlogische en irrationele
procedure dat er voor zorgt dat alle kennis simpelweg overtuigingen zijn gebaseerd op
gewoontes).
Theorieën beschouwd – Van den Hout (College 3)
Inleiding
De klinische psychologie houdt zich bezig met gedragsstoornissen. Men zoekt daarbij naar
verklaringen voor het afwijkende gedrag. Zulke verklaringen worden mogelijk gemaakt aan
de hand van theorieën. Er zijn inmiddels heel veel theorieën. Elk vakgebied heeft te maken
met een veelvoud aan theorieën, maar het interessante aan de theorieën binnen de klinische
psychologie is dat de theorieën fundamenteel van elkaar verschillen.