1.Week 1 artikel 1; over klinische psychologie en
‘abnormaal’ gedrag
Het terrein vd klinische psychologie
Clinical psychologie / abnormal psychology (vakgebied houd zich vooral bezig met gedrag dat afwijkt
van een bepaalde norm; met name afwijkingen die lastig zijn voor de persoon/omgeving)
Afwijkingen vd norm kunnen betrekking hebben op verschillende aspecten van het menselijk
functioneren:
- Individuele persoon (afwijkend gedrag, gedachten, belevingen
- Relaties met andere mensen (overbezorgd kind, agressie vrouw, contact medestudenten uit
weg gaan etc; vaak ook weer invloed gedrag, gedachten en belevingen binnen individu)
Wnr is gedrag te beschouwen als pathologisch, en wnr als variatie op ‘normaal’ gedrag?
Aspecten van ‘abnormaal’ gedrag
7 factoren die bepalen of gedrag als abnormaal of pathologisch wordt beschouwd (Seligman, Walker
& Rosenhan) (minstens 1 aspect voordoen wil men van abnormaliteit spreken; !is niet meteen
psychische stoornis!)
1. Persoonlijk lijden
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag
a. Mate waarin gedrag het dagelijks functioneren en het welbevinden van het individu
ondermijnt. (beroepsmatig functioneren/ relaties onderhouden)
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
a. Bijv situaties waarin de regels die gewoonlijk het gedrag van een persoon sturen
plotseling niet meer werkzaam zijn
b. Situaties waarin de toeschouwer de oorzaak of aanleiding van het gedrag dat hij
waarneemt, niet kent en op dat moment ook niet kan achterhalen
5. Opvallend en onconventioneel gedrag
a. Wijze waarop zijzelf zich gedragen
b. Hoe vaak gedrag voorkomt
c. Afwijken / zeldzaam
d. sociaal onwenselijk? Evt pathologisch gedrag
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt.
a. Ongeschreven regels (in bepaalde cultuur) overschreden
b. Impliciete regels
c. Ongemak (observer disconfort)
d. (fysieke afstand, in ogen kijken)
7. Het overtreden van morele normen
a. Goed/kwaad (=abnormaal)
APA definitie Psychische stoornis = een syndroom, gekenmerkt door klinische significante symptomen op het gebied vd cognitieve functies,
de emotieregulatie of het gedrag van een persoon, dat een uiting is van een disfunctie in de psychologische, biologische, of
ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het psychische functioneren. Psychische stoornissen gaan gewoonlijk met significant
,lijdensdruk of beperkingen in het functioneren op sociaal of beroepsmatig gebied of bij andere belangrijke bezigheden. Een reactie op een
veelvoorkomende stressor of een verlies, bijvoorbeeld het overlijden van een dierbare, die te verwachten valt en cultureel wordt
geaccepteerd, is geen psychische stoornis. Sociaal deviant gedrag (politiek, seksueel of religieus bijvoorbeeld) en conflicten die vooral
afspelen tussen een individu en de maatschappij zijn geen psychische stoornissen, tenzij de deviantie van het conflict het gevolg is van
disfunctioneren van het individu, zoals in het voorgaande wordt beschreven
Normaal en abnormaal: waar ligt de grens?
1. Het Statistisch model:
Uitgangspunt: dat menselijke eigenschappen min of meer normaal verdeeld zijn.
Van abnormaliteit wordt dan gesproken bij extreem lage/hoge scores.
Problemen:
- Waar precies de grens tussen normaal & abnormaal getrokken moet worden
- Het specificeert niet hoe ongewoon gedrag moet zijn om het abnormaal te kunnen noemen;
sommige vormen van psychopathologie zijn zeer uitzonderlijk (dan niet normaal verdeeld;
bijv genderidentiteitsstoornis mate waarin iemand zich in eigen lichaam thuis voel niet
normaal verdeeld)
- Het maakt geen onderscheid tussen statistische afwijkingen die gepaard gaan met
individueel lijden & afwijkingen waarvoor dat niet geldt. (vb/ lengte 2.10)
2. Het medisch of ziektemodel
Oorzaken van psychische stoornissen moeten worden gezocht in onderliggende mechanismen. Die
mechanismen kunnen somatogeen (een lichamelijke aandoening ligt aan de psychische stoornis ten
grondslag) of psychogeen (dat aan een stoornis een psychologisch mechanismen ten grondslag ligt)
zijn.
Aanhangers van medisch model: psychische stoornissen vergelijkbaar met somatische ziekten en dus
het beste te verhelpen door de onderliggende mechanismen te bestrijden.
Kritiek:
- (semantisch bezwaar): Bij vele psychische stoornissen nog niet een eenduidig onderliggend
mechanisme is aangetoond. (daardoor vraag of term genezing op zijn plaats is)
o Het gaat bij de meeste stoornissen om afwijkingen van psychosociale of ethische
normen en niet om medische afwijkingen (voorstel Szasz; ‘mental illness’ vervangen
door ‘problems in living’)
- Gebruik van begrippen als ziekte en therapie stigmatisering in de hand werkt
o Labeling-theorie: hoe nadelig en stigmatiserend het is om bekend te staan als
psychiatrisch patiënt (Goffman & Scheff)
Patiënt als een selffulfilling prophecy; ‘eens gek, altijd gek’ (vb/ ‘gezonde’
mensen zich laten opnemen.) (het is moeilijk om, wnr men eenmaal als
geestesziek te boek staat, weer van dat etiket af te komen)
3. Het leer-of onderwijsmodel
(alternatief voor medisch model). Vooral stoornissen waaraan geen duidelijke organische oorzaken
ten grondslag liggen.
Plausibele verklaring stoornissen ontstaan door verkeerd verlopen leerprocessen)
,Uitgangsituatie wordt niet geschreven als ziekte of abnormaliteit, maar als ‘persoonlijk probleem’.
Niet gesproken van ‘diagnose’, maar ‘bepalen van leerdoel’ (niet in termen van stoornissen maar in
termen van (vaardigheids)tekorten)
‘therapie’ vervangen door ‘uitvoering van een onderwijsprogramma’
Wrm onderwijsmodel boven medisch model kiezen?:
- In alle fasen van het model de nadelige bijbetekenissen van het medisch model worden
vermeden (kans op stigmatisering geringer)
- Meer recht doet aan eigen verantwoordelijkheid van mensen met een persoonlijk probleem
(leerling veel actievere inbreng dan patiënt)
- Doet meer recht aan datgene wat daadwerkelijk plaatsvind bij psychologische hulpverlening,
voor zover het gaat om hulp aan mensen die nog als verantwoordelijk voor zichzelf en dus als
‘aanspreekbaar’ kunnen worden beschouwd
Aanhangers leer-of onderwijsmodel:
- Eens met Szasz dat kan worden gesproken van geestesziekte als aan psychische problemen
organische afwijkingen ten grondslag liggen
- Belangrijk criterium onderscheid ziekte & gezondheid: verantwoordelijkheid of
aanspreekbaarheid
o Zolang iemand nog zelf de verantwoordelijkheid kan dragen, aanspreekbaar is voor
zijn doen en laten, wordt hij niet als ‘ziek’ beschouwd.
Kritiek: aantal stoornissen in DSM geen organische oorsprong, maar wel betwijfeld of nog sprake is
van een eigen verantwoordelijkheid bij de persoon (vb/ psychotische stoornissen die niet aan een
aantoonbaar neurologisch defect toe te schrijven zijn)
Toch wel sprake van ziekte (ook al is er geen aantoonbare organische oorzaak) en kan de
behandeling met recht als therapie worden aangeduid
Elk model toepasbaar bij een aantal psychische stoornissen:
- Statistisch model stoornissen die normaal verdeeld zijn over de bevolking
- Medisch model stoornissen met een aantoonbare organische oorsprong
- Leer-of onderwijs model bij problemen die ontstaan zijn als gevolg van leerprocessen en
waarbij het individu zelf nog verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn doen en laten.
2.Week 2 artikel 1; Science: conjectures and refutations
-> heel lastig!
Pseudowetenschap
Men gaat er normaal gesproken vanuit dat de wetenschap verschilt van pseudowetenschap doordat zij gebruik maakt van
de empirische methode. Maar er kan ook onderscheid worden gemaakt tussen de empirische methode en de pseudo-
empirische methode. Pseudo-empirische methoden lijken gebruik te maken van observaties en experimenten, maar zouden
, geen wetenschappelijke status toegewezen mogen krijgen.
(??????????)
Pseudo-empirische methode
Pseudotheorieën vinden hun bevestigingen in de realiteit. Observaties in de realiteit bevestigen de pseudotheorieën,
waarbij elke nieuwe observatie wordt geïnterpreteerd op basis van de vorige observatie en niet op zich zelf staand wordt
bekeken maar wordt gebruikt als aanvullende confirmatie van de juistheid van de pseudotheorie. Er zijn immers theorieën
die elke observatie op zo’n manier kunnen interpreteren dat zij de theorie bevestigen. Het meest uiteenlopende gedrag kan
door bepaalde theorieën worden verklaard, waardoor er vrijwel geen gedrag bestaat dat de theorie als onjuist weergeeft.
*(vaag houden)
Popper’s conclusies
De filosoof Karl Popper (1902 – 1994) trok op basis van deze info een aantal conclusies. Hij stelde dat het makkelijk is om
confirmatie te vinden als je alleen naar confirmatie zoekt. Confirmatie van een theorie zou alleen mogen worden
beschouwd als deze het resultaat is van risicovolle voorspellingen. Hij stelde tevens dat elke goede wetenschappelijke
theorie iets verbied, en dat wanneer een theorie niet door een bepaalde gebeurtenis als onwaar kan worden verklaard,
deze niet wetenschappelijk is. Elke serieuze test om een theorie te toetsen moet een poging zijn om de onjuistheid van die
theorie aan te tonen. Dit stelt toetsbaarheid gelijk aan falsificeerbaarheid. Het bevestigende bewijs van een theorie mag
alleen worden geaccepteerd wanneer deze het resultaat is van een gefaalde poging om de onjuistheid van de theorie aan te
tonen. Tot slot concludeerde hij dat ondanks dat sommige theorieën als onjuist worden bevonden, deze als nog door
bepaalde volgers als waar worden beschouwd.
Het probleem van demarcatie
Het criteria voor de wetenschappelijke status van een theorie is de falsificeerbaarheid van een theorie. Een theorie die niet
wetenschappelijk is, is echter niet per direct onbelangrijk. De theorie wordt alleen niet gesteund door empirisch bewijs in
de wetenschappelijke zin. Het probleem van de falsificeerbaarheid van de theorie kan worden opgelost door demarcatie.
Ludwig Wittgensteins (1889 – 1951) criteria van meaningfulness
Ludwig Wittgenstein was een filosoof die stelde dat elke betekenisvolle propositie (voorstel) logisch moet kunnen worden
gereduceerd tot elementaire proposities. Dit criteria is echter volgens Popper zowel te klein als te breed, daar het alles wat
kenmerkend is voor de wetenschap uitsluit terwijl het pseudo-wetenschappen, zoals de astrologie, niet uitsluit. Popper stelt
dat wetenschappelijke wetten niet kunnen worden gereduceerd tot elementaire proposities, omdat wetenschappelijke
wetten niet kunnen worden gededuceerd uit een bepaald aantal observaties.
Het probleem van inductie
De psychologische theorie van de filosoof David Hume (1711 – 1776) probeert een causale verklaring te geven voor het feit
dat we in wetten geloven (in uitspraken over de geregeldheden of constant aan elkaar verbonden gebeurtenissen), door te
zeggen dat dit het gevolg is van gewoontes. Popper heeft daar drie problemen mee:
- Het typische resultaat van repetitie.
- De genesis van gewoontes.
- Het karakter van ervaringen die kunnen worden beschreven als ‘geloven in een wet’.
Op basis van observaties kan niets worden gezegd over datgene wat we nog niet hebben ervaart. Dat de zon tot nog toe
elke dag is opgekomen, zegt nog niets over morgen. Theorieën kunnen daarom niet worden afgeleid uit observaties. Adhv
het criterium van falsificeerbaarheid hoeft de theorie echter niet te worden afgekeurd. Zolang de zon nog opkomt morgen,
is de theorie nog niet gefalsificeerd en hoeft deze nog niet te worden bestempeld als onjuist.
Inductie als repetitie
Popper beschouwt inductie als onlogisch en irrationeel. Hij stelt dat Hume’s psychologie gebaseerd is op herhaalde
bevestigingen, welke acties doen veranderen in gewoontes en deze gewoontes in overtuigingen. Het zijn echter alleen
repetities, en geen theorieën of wetten. Popper stelt op basis van Hume’s theorie dat het verkrijgen van kennis gedaan kan
worden via een non-inductief proces, of via repetitie en inductie (en dus via een onlogische en irrationele procedure dat er
voor zorgt dat alle kennis simpelweg overtuigingen zijn gebaseerd op gewoontes).