LEERDOC – BEDRIJFSECONOMIE I
Week 1: De Balans
Balans:
Overzicht van het op een bepaald tijdstip vastgelegde vermogen (bezittingen, schulden,
voorzieningen etc.) in een onderneming en is onderdeel van de jaarrekening. Debet (activa) staat
links en bevat: de bezittingen. Credit (passiva) staat rechts en bevat: het eigen en vreemd
vermogen. De balans is per definitie altijd in evenwicht, want elke euro in een geïnvesteerde
bezitting moet ergens zijn verkregen. Het evenwicht kan als volgt in vergelijking worden uitgedrukt:
Bezittingen = eigen vermogen + vreemd vermogen.
Bezittingen -/- vreemd vermogen = eigen vermogen.
Gespecifieerde balans:
,Activa:
Worden onderscheiden in vaste en vlottende activa, waarbij het verschil in de duurzaamheid zit.
A. Vaste activa:
Zaken die langer dan één jaar of productieproces meegaan. Ze moeten duurzaam ten dienste
van de onderneming staan.
Immateriële vaste activa (art. 2:365):
Dit zijn niet tastbare en niet financiële kosten. Het zijn bezittingen die wel een rol spelen in
het financiële proces, maar nooit in het fysieke bedrijfsproces, zoals oprichtingskosten en
vergunningen, octrooien, goodwill, patenten, kosten voor onderzoek en productontwikkeling.
Materiële vaste activa (art. 2:366):
Het gaat om tastbare zaken die de bedrijfsvoering voor langere termijn dienen, zoals
gebouwen, de inventaris, het wagenpark en computerapparatuur.
Financiële vaste activa (art. 2:367):
Beleggingen, bijvoorbeeld in andere ondernemingen.
B. Vlottende activa:
Zaken die binnen één jaar of productieproces in geld omgezet kunnen worden.
Voorraden:
Eindproducten of goederen binnen het bedrijf die dienen om producten te maken. Maar ook
onderhoudsmiddelen en verpakkingsmateriaal.
Vorderingen:
Openstaande rekeningen van klanten en vooruitbetaalde kosten, zoals btw en debiteuren.
Liquide middelen:
Geldelijke middelen die direct beschikbaar zijn, zoals bankrekeningen en kasgeld.
Passiva:
Verantwoording hoe de bezittingen op de debetzijde zijn gefinancierd: de bronnen van het vermogen.
A. Eigen vermogen:
Vermogen dat door de ondernemer of aandeelhouders is ingebracht. Het is een soort schuld
die de onderneming heeft aan de inbrenger. Het geld is in feite geleend aan het bedrijf, daarom
staat het op de creditzijde van de balans. Het eigen vermogen brengt de balans in evenwicht.
B. Vreemd vermogen:
Vermogen wat door derden is verschaft.
a) Lang vreemd vermogen:
Schulden die langer lopen dan één jaar, zoals voorzieningen, hypotheken,
obligatieleningen, leasingschulden, schulden bij kredietinstellingen, bij aandeelhouders
en bij dochterbedrijven.
b) Kort vreemd vermogen:
Middelen die de onderneming korter dan één jaar ter beschikking heeft, zoals salarissen,
belastingen en crediteuren.
(!): Voorzieningen worden getroffen om aan onzekere maar waarschijnlijke toekomstige verplichtingen
te kunnen voldoen, zoals pensioenvoorzieningen etc. De kosten worden alvast vooraf genomen.
,Winst en verliesrekening (resultatenrekening):
Geeft de bedrijfsmatige veranderingen (winst of verlies) aan in de omvang van het eigen vermogen in
een periode (tussen twee opeenvolgende balansdata), waardoor de onderneming ‘rijker’ of ‘armer’ is
geworden. Dit is belangrijk om te weten wanneer je echt daadwerkelijk rijker/armer wordt. Op winst- en
verliesrekening staan opbrengsten en kosten, want niet door elke ontvangst word je rijker etc.
Ontvangsten zijn niet gelijk aan opbrengsten, vb:
lening van een bank;
storting van kapitaal;
betaling door een debiteur.
Opbrengsten zijn niet gelijk aan ontvangsten, vb:
verkoop op rekening.
Uitgaven zijn niet gelijk aan kosten, vb:
terugbetaling banklening;
dividendbetaling;
betaling van een crediteur.
Kosten zijn niet gelijk aan uitgaven, vb:
afschrijvingen;
vormen voorziening.
Staffel-vorm:
Winst:
A. Ontvangsten -/- uitgaven.
B. Opbrengsten -/- kosten
, (!): Op winst- en verliesrekening staan opbrengsten en kosten, want niet door elke ontvangst
word je rijker etc.
Opbrengstmoment: (Wanneer ben je rijker geworden?)
Belangrijker is wanneer de prestatie wordt geleverd. Eerst voldoen aan je eigen prestatie, daarna mag
(moet) je de opbrengst nemen. Je mag bijv. niet wachten totdat het geld is ontvangen. In onderstaand
voorbeeld is het opbrengstmoment derhalve 2019.
Kostenmoment: (Wanneer ben je armer geworden?)
De onderneming wordt armer indien het verlies lijdt, of wanneer het een zaak niet activeert.
Ontvangsten zijn niet gelijk aan opbrengsten, voorbeelden:
lening van een bank
storting van kapitaal
betaling door een debiteur
Opbrengsten zijn niet gelijk aan ontvangsten, voorbeeld:
verkoop op rekening
Uitgaven zijn niet gelijk aan kosten, voorbeelden:
Terugbetaling banklening
Dividendbetaling
betaling van een crediteur
Kosten zijn niet gelijk aan uitgaven, voorbeelden:
Afschrijvingen