Naamvallen
Stappenplan:
1. Voorzetsels, deze verwijzen naar een naamval.
2. Werkwoord, deze kan verwijzen naar een naamval.
3. Ontleden, dit doe je pas als je woorden overhoudt.
Ontleden:
1. Persoonsvorm, maak de zin vragend.
2. Onderwerp, hoort bij de persoonsvorm.
3. Meewerkend voorwerp, aan of voor iemand of iets.
4. Lijdend voorwerp, wie of wat heb ik (werkwoord).
© Nominativ = 1e naamval
Nooit een voorzetsel
Wel werkwoorden; sein en werden > koppelwerkwoorden, koppelen het onderwerp aan een
toestand, functie, hoedanigheid of eigenschap.
“Ich bin ein Berliner”
Het onderwerp wordt gekoppeld aan precies dezelfde persoon (naamwoordelijk gezegde).
Ich en Berliner. X = X-regel
Onderwerp + naamwoordelijk deel à 1e naamval
© Genitiv = 2e naamval
Voorzetsels; statt, trotz, während, wegen, innerhalb, ausserhalb
Betekenis; in plaats van, ondanks, tijdens, wegens/vanwege, binnen (plaats/tijd), buiten (p/t)
“Trotz des schlechten Wetters bin ich spazieren gegangen”
Geeft een bezit(srelatie) aan; “Das neue Auto (van) meines lieben Bruders ist blau.”
“Die Farbe (van) des neuen Autos ist blau.”
© Dativ = 3 naamval
e
Voorzetsels; mit, nach, bei, seit, von, zu, aus, ausser, entgegen, gegenüber
Betekenis; met, naar, bij, sinds, van, naar/tegen/tot/bij, uit, behalve, tegemoet, tegenover
“Ich fahre mit meiner ältesten Schwester nach Deutschland.”
Werkwoorden; danken, helfen, gefallen, gratulieren, kondolieren
Betekenis; bedanken, helpen, bevallen (leuk vinden), feliciteren, condoleren
“Ich gratuliere dem netten Schüler zum Geburtstag.”
Ontleden; meewerkend voorwerp, je kunt voor of aan ervoor zetten.
“Ich gebe (aan) dem alten Mann ein Buch.”
© Akkustativ = 4e naamval
Voorzetsels; durch, für, ohne, um, bis, gegen, entlang
Betekenis; door, voor, zonder, om, tot, tegen, langs
“Max Verstappen fuhr gegen einen grossen Baum.”
Werkwoorden; fragen, bitten, kosten, lehren, es gibt, lieben
Betekenis; vragen, vragen, kosten, leren, er is/er zijn, houden van
Fragen is echt een vraag stellen & bitten is een verzoek
“Ich liebe dich.”
Ontleden; lijdend voorwerp/ tijdbepaling zonder voorzetsel
“Ich schenke Thom ein Buch.”
“Ich bleibe einen Monat in Berlin.”