Sport & trainingsleer samenvatting her
Flitscollege 1 Spieren & spierfuncties
Spierfuncties
Spieren hebben 2 functies:
• Kracht genereren voor: bewegen, ademhalen en rechtop staan
• Produceren van warmte tijdens periodes van kou
Anatomie van spieren
Dwarsgestreept spierweefsel, ook wel skeletweefsel genoemd → dit is
spierweefsel dat we bewust kunnen aansturen. Dus bij biceps, triceps,
quadriceps
Glad spierweefsel → kan je niet bewust aansturen, dit bevindt zich bv
om de darmen heen, het zorgt voor o.a. darmbewegingen in je buik
Hartspierweefsel → combinatie van dwarsgestreept en glad
spierweefsel. Je kunt het niet bewust beïnvloeden.
Opbouw van spieren:
Spier + pees (omgeven door bindweefselvlies:
epimysium)
Een kleiner onderdeel in deze spier zijn
spiervezelbundels (fasiculus)
En elke spiervezelbundel heeft meerdere
spiervezels (myofibrilen) erin zitten
De myofibrilen zijn is omringd door het
sarcoplasmic reticulum. Op de myofibrilen zitten
mytochondrien, oftwel de energiecentrales van
de cel genoemd
En deze spiervezels bestaan uit actine en
myosinefilamenten
,Sarcoplastic reticulum → een longitudinaal netwerk van buisjes wat deel uitmaakt van een
spiervezel. Het SR dient als opslagplaats voor calcium wat essentieel is bij de contractie van
spieren. Zonder calcium spannen je spieren niet samen.
Sarcoplasma → is een geleiachtige substantie dat zich bevindt tussen de myofibrillen. Het
sarcoplasma bevat voornamelijk opgeloste eiwitten, mineralen, glycogeen, vetten en de
benodigde organellen zoals mitochondriën
Spiercontracties → Spieren kunnen alleen samentrekken en niet duwen. Dit is de reden ook
dat wij aan de voorkant van de arm een bicep hebt en aan de achterkant een tricep.
Hoe komt dit? Door de actine en de myosine
De actine wordt afgeschermd door de troponin en de
tropomyosine. De myosine en de actine zijn erg tot
elkaar aangetrokken, echter doordat de troponin en
de tropomyosine dat blokkeren, kunnen ze geen
verbinding maken. Alleen wanneer daar energie bij
komt, gaat het aan de kant en dan zal de actine en de
myosine samenkomen. Er ontstaat een knik in de
myosine stukken. De knik zorgt ervoor dat de spier
samentrekt.
Spiervezeltypes → Welke spiervezeltype je hebt is vaak genetisch bepaald en hangt af van je
getraindheid
Langzame spiervezels
• Type 1 vezels (slow-twitch fibers)
o Grote hoeveelheid mitochondria (energiecentrales van het lijf, hier wordt veel
energie gevormd)
o Trekken langzamer samen
Snelle spiervezels
• Type 2a vezels (intermediate fibers)
o Combinatie capaciteiten type 1 en type 2-x
o Extreem flexibel (ze kunnen zich aanpassen aan een van de 2 types)
/aanpasbaar
• Type 2x vezels (fast-twitch fibers)
o Grote anaerobe capaciteit
o Hoge snelheid van contractie, dus ze trekken snel samen en kunnen zich snel
aanspannen
, o Wordt dus veel gebruikt bij sprinters
Welke sporters hebben welke spiervezels?
Marathonlopers hebben een hoog type langzame
spiervezels (type 1)
En meer richting de sprinters worden het type 2x
vezels.
Flitscollege 2 Spieraansturing
Centrale zenuwstelsel → hersenen en ruggenmerg
Perifere zenuwstelsel → de rest (zenuwen
etc.)
• Sensorische (aferente) zenuwen →
alle sensorische informatie binnen
krijgen, vanuit binnen in je lichaam
maar ook informatie die vanuit buiten
binnen komt (zicht, reuk, tast)
• Motorische (efferente) zenuwen
o Autonoom → kun je niet
beïnvloeden, je hartslag,
bloeddruk, bewegingen van je
darmen
▪ Sympathische deel →
activeren, actief
worden,
▪ Parasympatische deel
→ kalmte, rust, de-activatie
o Somatisch → alles wat je zelf kunt aansturen, spieraansturing o.a.
, Zenuw
Kern → zit de belangrijkste informatie in opgeslagen
Dendriet → de uitlopers van een cel waar informatie in
binnen komt
Cellichaam → daar zit de kern in
Axon → de uitloper van de zenuw, die naar andere zenuwen
toe gaat
Myelineschede → zorgt voor isolatie om je zenuwen heen,
het zorgt voor dat de geleiding van ‘stroom’ goed gaat. Heb
je dit niet dan zal het stroomsignaal wegebben en dan zal
het ook nooit doorgegeven naar een andere zenuw. In het lichaam van mensen met MS
wordt er geen myelineschede meer aangemaakt, dus er worden dan ook geen signalen meer
naar de spieren gestuurd.
Insnoering van Ranvier → de stukjes tussen de myelineschede
Synapsknopje → maakt contact met andere zenuwen en daar vindt de overdracht plaats van
het signaal naar een andere zenuw.
Je zenuw is een prikkelbaar weefsel dat zorgt ervoor dat er in je zenuw altijd een voltage
staat. De zenuw krijgt een signaal dat ze door moeten geven, er moeten wel genoeg signalen
komen, komt er weinig of niks dan gebeurt er niks. Na de overdracht probeert de cel weer
terug te gaan naar normaal en in deze fase kan de zenuwcel niet weer opnieuw geprikkeld
worden, dus de zenuwcel kan niet continue ‘aan’ staan.
Neurotransmitters → zitten in de synapsblaasjes in het uiteinde van de synaps. Wanneer er
een signaal binnen komt dan laten de synapsblaasjes de neurotransmitters vrij in de
synapsspleet en deze neurotransmitters hechten zich aan de neurotransmitters op de
volgende zenuwcel. Komen er genoeg neurotransmitters binnen? Dan wordt het signaal
weer verder doorgegeven.
Aansturing spieren
Alfa-motorisch neuron → een zenuwcel die verbonden is met een
spiervezels en deze innerveert (zenuwen die op die spiervezels
zitten).
Motorische eenheid → een motorische eenheid is een alfa-
motorisch neuron en alle spiervezels die deze direct bestuurt
Het verschil = het alfa motorische neuron is alleen de zenuwcel en
de motorische eenheid is ook een zenuwcel + alle spiervezels die
deze innerveert.