BGZ2023 – CASUSSEN
Immunologie – Steffie Driessen
1. Casus 1
2. Casus 2
3. Casus 3
4. Casus 4
5. Casus 5
6. College 1
7. College 2
8. College 3
9. College 4
10. College 5
11. College 6
12. Conceptmap
13. Opdracht Kritisch Lezen
14. Workshop Immunologische Technieken
15. Overzicht practical Hemosurf
16. Overzicht alle cytokines
Casus 1 – HIV
PS: Wat zijn de effecten van HIV op het immuunsysteem
1. Welke ziekteverwekkers zijn er?
Een infectie is de invasie en vermenigvuldiging van pathogene micro-organismen in een individu of
een populatie.
Een ziekte is wanneer de infectie schade veroorzaakt aan de vitale functies of systemen, een infectie
hoeft niet altijd een ziekte te veroorzaken.
Een infectieziekte is een ziekte als gevolg van een interactie tussen
mens en andere micro-organismen. Pathogene micro-organismen
veroorzaken infectieziekten.
Er zijn verschillende soorten infectieziektes:
Bacterie
- Prokaryoten organismen, eenvoudige structuur
- Flagel voor de beweging
- Geen kernmembraan, mitochondria, golgi of ER
- Circulair DNA los in het cytoplasma
- Reproduceren zich door ongeslachtelijke divisie (conjugatie = plasmiden uitwisselen met
DNA)
- Bacteriële celwand bestaat uit 2 vormen:
a. Gram-positieve celwand → dikke peptidoglycaanlaag
, b. Gram-negatieve celwand → dunne peptidoglycaanlaag met een bovenliggend
buitenmembraan
→ Bacteriën kunnen deze wand missen, ze leven dan in een gastheercel/hypertone
omgeving
- Ziektes door bacteriën ontstaan door toxinen op bacteriën/pathogenen binnendringen in
steriele lichaamsweefsels/vloeistoffen
Virussen
- Kleinste infectieuze deeltjes die DNA/RNA bevatten (sommige prionen bevatten niks)
- Hebben een gastheercel nodig voor replicatie, de aard van infectie bepaald de klinische
gevolgen
- Infectie leidt tot snelle replicatie en vernietiging van de cel
→ Zie leerdoel 2
- Virussen leven van zichzelf niet
Parasieten
- Meest complexe microben op aarde, eukaryoten (sommige eencellig)
- Richten zich op mensen of dieren, blijft in leven door gastheercel. Mocht de schade aan
de cel groot zijn ➔ parasitoïde
- Endoparasiet leeft in organen of cellen, ectoparasiet leeft op oppervlakte (huid/vacht)
3 soorten parasieten:
a. Wormen → leven in darmen of weefsels van gastheer (cestoda, endoparasiet)
b. Geleedpotigen → Leven op/in de huid, zoals luizen en vlooien (ectoparasiet)
c. Protozoën → groep eencellige parasieten
Schimmels (fungi)
- Eukaryoot organismen, bevat celkern, mitochondria,
golgi en ER
- Leven in eencellige vorm (gist), ze repliceren zich
aseksueel in dradige vorm (mal)
- Kunnen een-/meercellig zijn en kunnen zich
seksueel (sporen)/aseksueel (draden) voortplanten.
2. Wat is een virus en hoe is het opgebouwd?
Virussen zijn de meest voorkomende entiteiten op aarde, het kent geen celdeling en kan zichzelf niet
voortplanten. Virussen zijn ‘filtreerbare agenten’, ze kunnen door filters heen waar bacteriën niet
doorheen kunnen. Het zijn obligate intracellulaire parasieten. Virussen worden pas biologisch actief
als ze cellen van levende organismen binnendringen. 1 enkel virusdeeltje = virion.
,Een virus bevat geen ribosomen/metabolische enzymen dus kan het zelf geen eiwitten maken, er is
een gastheercel nodig voor replicatie → geen levend organisme. De gastheercel kan een dier, plant
of schimmel zijn. Het bestaat uit:
- Capside → dit is een eiwitmantel, bevat genetisch
materiaal. De rangschikking van capsomeren bepaald
de vorm van het virus (helixstructuur). Ook is de
capside belangrijk voor bescherming tegen
vloeistoffen en zorgt het voor de hechting aan
gastheercellen.
Deze capside kan barre omstandigheden weerstaan
(zuur, uitdroging). Vaak verloopt dit via fecale-orale
route. De capside bestaat uit proteïnen:
• Protomeren
• Capsomeren
Een virus moet door slechte milieuomstandigheden kunnen en door huid/andere beschermende
barrières kunnen van de gastheer. Ook moet het zich kunnen aanpassen aan biochemische
mechanismen en ontsnappen aan het immuunsysteem.
- Envelop → Combinatie van lipiden, eiwitten en koolhydraten. Het virus kan spikes
bevatten, die passen door receptoreiwitten van de gastheercel. Dit zorgt voor de
aanhechting aan een cel. De spikes bevatten ook antigenen, als deze bekend zijn kan er
een vaccinatie worden gemaakt. De envelop kan alleen bestaan in waterige oplossingen.
Dit wordt vaak overgebracht via vloeistof, bloed, weefsel en respiratoir.
→ Alle negatieve-streng RNA-virussen hebben een envelop
Het binden van de spikes aan de cel, is de start van de infectie. Bij binnenkomst wordt de
capside verwijderd en ligt het genetisch materiaal vrij.
De ruimte tussen nucleocapside en de envelop wordt Tegument genoemd, dit bevat enzymen,
proteïnen en RNA om infectie te vergemakkelijken.
Het virion = virus deel dat bestaat uit een nucleïnezuur genoom verpakt in een proteïne mantel
(capside) en soms een membraan (envelop). Soms vormt een nucleocapside uit het genoom en de
capside of nucleïnezuur-bindende eiwitten. Virion is gewoon 1 virusdeeltje.
Capside = een rigide structuur die barre omstandigheden kan weerstaan. E.g. uitdroging, zuur,
detergenten etc. veel van deze virussen worden overgebracht door de fecale-orale route. Het capside
is opgebouwd uit proteïnen, deze gaan zich vormen tot subeenheden; de protomeren en dan tot
capsomeren. Deze vormen het procapside wat zich omzet tot het uiteindelijke capside als het genoom
erin komt.
, Envelope = een membraan van lipide, proteïnen en glycoproteïnen, die alleen kan bestaan in waterige
oplossingen. Dit virus wordt overgebracht via vloeistof, bloed, weefsel en respiratoir. Meestal kunnen
ze niet overleven in het gastro-intestinale kanaal. Alle negatieve-streng RNA virussen hebben een
envelop.
Envelop virus structuur: Naakt virus:
Virussen met een envelop zijn minder stabiel, omdat de lipide laag waaruit de envelop bestaat snel
kan worden afgebroken in externe condities. Bijvoorbeeld door zeep.
Naakte capside virussen kunnen langer overleven.
Virussen met een envelop kunnen ook anders worden overgedragen dan virussen zonder envelop.