SAMENVATTING STRAFRECHT 3
WEEK 1
Hoofdstuk 1, 2, 3, 7, 9, §10.1 en §10.2
Begrippen
- Materieel strafrecht = welke strafbare feiten zijn er en met welke straffen kunnen zij worden bestraft.
- Strafprocesrecht = procedureregels die aangeven door wie en op welke wijze moet worden vastgesteld
dat een bepaalde burger de strafwet heeft overtreden en wat daarvan de consequenties moeten zijn.
- Advocaat-Generaal = OvJ in hoger beroep.
- De rechter-commissaris (in strafzaken) is een rechter die aangewezen is door de president van de
rechtbank om tijdens het opsporingsonderzoek, dat door de politie plaatsvindt, beslissingen te nemen over
zaken waarvoor de officier van justitie geen bevoegdheden heeft.
Hoofddoel strafproces = het verzekeren van een juiste toepassing van het materiële strafrecht. Dat is tweeledig:
1. Bestraffen van schuldigen (die strafwet hebben overtreden).
2. Voorkoming van de bestraffing van onschuldigen.
*Veel straf processuele voorzieningen hebben een waarborgkarakter. Een van die waarborgen is het toekennen
van het recht aan de verdachte om zich te verdedigen. Die verdediging verkleint de kans op onjuiste beslissingen.
** In NL kennen we het dubio pro reo-beginsel = de verdachte krijgt het voordeel van de twijfel. De rechter mag
het feit o.g.v. art. 338 Sv alleen bewezen verklaren als hij zelf de overtuiging heeft bekomen dat het feit door de
verdachte is begaan (= onmiddellijkheidsbeginsel). Voorkoming van bestraffen onschuldige weegt dus zwaarder.
- Als uit nieuwe feiten blijkt dat de rechter heeft gedwaald, kan de veroordeling ongedaan worden gemaakt
(art. 457 e.v. Sv). De mogelijkheid van herziening vormt zo gezien de wettelijke erkenning dat ons
strafproces geen absolute garantie biedt dat geen onschuldigen worden veroordeeld.
Bijkomende doelen
1. Eerbiediging rechten en vrijheden van verdachte à voorkomen moet worden dat de strafrechtelijke
vervolging een disproportionele inbreuk maakt op de vrijheid van de betrokken burger.
o Zwijgrecht en cautie (= verdachte moet op zijn zwijgrecht worden gewezen) (art. 29 Sv). Niet
meewerken aan eigen veroordeling (= nemo tenetur). Maar ook limitering voorarrest.
2. Eerbiediging rechten en vrijheden andere betrokkenen à zo kan het onderzoek naar de waarheid
meebrengen dat woningen worden onderzocht van burgers die zelf niet verdacht worden van het strafbare
feit. Voorkomen moet worden dat de inbreuk die op het huisrecht wordt gemaakt, disproportioneel is.
o Beperking getuigplichten, slachtoffer als benadeelde partij (leed dat het slachtoffer door het
strafbare feit is aangedaan, kan vergroot of verhevigd worden door de wijze waarop de zaak
door de autoriteiten wordt afgehandeld).
3. Procedurele rechtvaardigheid à mensen willen betroken worden bij, en inspraak hebben in, beslissingen
die hun raken. De verdachte moet naar voren kunnen brengen wat hij zelf van belang acht. De verdachte
moet worden gehoord. Met het horen van de verdachte, met een eerlijke procedure, is een zelfstandig
belang gemoeid, dat losstaat van het waarborgen van een juiste beslissing.
o Recht op het laatste woord en spreekrecht slachtoffer (als slachtoffer je zegje doen en de
verdachte laten weten wat voor gevolgen het strafbare feit heeft gehad. Slachtoffer mag zich
uitlaten over het bewijs en de strafmaat).
4. Demonstratiefunctie = De terechtzitting dient openbaar te zijn. Maakt publieke controle op de berechting
mogelijk en vormt daarmee een waarborg tegen willekeurige bestraffing. Not only must Justice be done,
it must also be seen to done: het openbare strafproces maakt zichtbaar dat de overheid zwaar tilt aan het
plegen van strafbare feiten en daarvan werk maakt.
Het doel van alleen bestraffen van schuldigen brengt mee dat een deugdelijk onderzoek naar de waarheid moet
worden gedaan. Dat onderzoek moet zich daarbij richten op de beslissingen die de rechter moet nemen.
- Bijv. Jan en Piet worden ervan verdacht samen te hebben ingebroken. Jan, die als eerste terecht staat,
bekent samen met Piet te hebben ingebroken. O.b.v. die verklaring wordt hij veroordeeld. Enkele weken
later staat Piet terecht. De rechter mag nu niet Piet schuldig verklaren o.g.v. het vonnis dat tegen Jan is
gewezen en waarin vastgesteld is dat Jan het feit samen met Piet heeft gepleegd. Het recht van de
verdachte op berechting door een onbevooroordeelde rechter brengt juist mee, dat de rechter niet van de
juistheid van het eerdere vonnis mag uitgaan. Wat waar is in het proces tegen Jan, hoeft niet waar te zijn
in het proces tegen Piet.
Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 1
,Dit voorbeeld laat zien dat het mede van de procesopstelling van de verdachte afhangt hoe grondig het onderzoek
naar de waarheid dient te zijn. Feiten die door de verdachte worden ontkend, verdienen in het algemeen een
grondiger onderzoek, dan feiten die door de verdachte worden erkend.
- De materiële waarde staat centraal: de rechter moet kunnen zien en vinden op grond van
bewijsmateriaal, anders dan alleen de bekentenis van de verdachte, dat er schuldigheid bestaat à wat op
ott niet aan bod is gekomen, mag ook niet gebruikt worden voor het bewijs!
- Omvang onderzoek is eventueel afhankelijk van procesopstelling.
o Wanneer er bekend wordt, dan hoef je niet alles uit de kast te halen. Als er al een bekentenis is,
dan heeft het geen zin om nog eens 25 getuigen te gaan ondervragen.
o Bij een zaak waarin de verdachte alles ontkent, is het logisch dat je als rechter de ruimte geeft
voor getuigen om te verklaren, maar ook dat ze kunnen worden ondervraagd op zitting.
- Illustraties oriëntatie op materiele waarheid à
o Actieve rol rechter = we vinden het erg belangrijk dat schuldige wordt bestraft, rechter is actief.
o Je ziet het ook in de rol van OM. Het OM is een magistraat (behoort tot de rechterlijke macht).
- Regeling rechtsmiddelen à de materiele waarheid is zo belangrijk dat we graag de mogelijkheid
openzetten voor een 2e feitelijke instantie (hoger beroep, van groot belang i.v.m. materiele waarheid). We
hebben een ruim hoger beroep. Het is dan volledig nieuwe behandeling. Hierbij hoort ook cassatie en de:
o Herziening ten voordele (=je breekt een onherroepelijke (al afgedane) strafzaak open. Als je
erachter komt dat een onschuldige vastzit, dan wil je er wat aan kunnen doen om diegene vrij te
krijgen, art. 457 Sv) à Dronken Broer.
§ Wordt vaak in verband gebracht met ‘Ne Bis in Idem’, maar dat is hier niet van
toepassing, want hij wordt wel weer voor de rechter gebracht maar niet voor de tweede
keer vervolgd en veroordeeld voor dat feit, er wordt een correctie gedaan.
o Herziening ten nadele is dat iemand onherroepelijk (in kracht van gewijsde gegaan) is
vrijgesproken, maar toch hebben we de mogelijkheid die open te breken o.b.v. grote belangen.
We willen toch niet dat (i.h.k.v. de materiele waarheid) een schuldige blijft rondlopen. Maar
omdat we het in beginsel minder belangrijk vinden dat een schuldige vrij rondloopt, dan dat een
onschuldige vastzit, is die herziening ten nadele ook veel beperkter geregeld. Moet sprake zijn
van nova of falsa (art. 482a Sv) à lid 3: alleen sprake van nova als het gaat om geloofwaardige
bekentenissen van verdachte of ‘medeverdachte’ of resultaten van een technisch onderzoek.
§ Bijv. als er valse verklaringen zijn afgelegd, dus door getuigen is meineed gepleegd.
Gebeurt niet vaak, want als een uitspraak onherroepelijk is geworden en de kans op
herziening groot is, dan weet je eigenlijk nooit waar je aan toe bent bij een uitspraak.
In een rechtsstaat worden de verhoudingen tussen de overheid en de burger beheerst door de rule of law = de
overheid staat niet boven de wet, maar is daaraan onderworpen. Machtsuitoefening door de overheid mag alleen
plaatsvinden o.b.v. een door het recht toegekende bevoegdheid en binnen door het recht getrokken grenzen. Zo
wordt de burger beschermd tegen de willekeur van de autoriteiten.
- De autoriteiten worden bij hun optreden tegen burgers gebonden aan het recht (geldt ook voor EVRM).
Beginselen van goede procesorde = dit om dat de justitiële autoriteiten niet mogen handelen ‘naar willekeur’.
- De verdachte moet kunnen vertrouwen op een door het OM gedane toezegging dat de zaak zal worden
geseponeerd. Als de OvJ desondanks toch vervolgt, kan hij niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de
vervolging in strijd is met het vertrouwensbeginsel.
- Andere beginselen die tot niet-ontvankelijkheid van het OM kunnen leiden zijn: het gelijkheidsbeginsel,
het beginsel van zuiverheid van oogmerk (verbod van détournement de pouvoir) en het beginsel van een
behoorlijke en billijke belangenafweging.
- Deze beginselen beperken zich niet tot de toetsing van de vervolgingsbeslissing, ook andere justitiële
organen (waaronder de rechter zelf) zijn daaraan gebonden.
- Andere beginselen: rechtszekerheidsbeginsel, legaliteitsbeginsel, onschuldpresumptie (uit art. 6 EVRM),
in dubio pro reo-beginsel, het nemo tenetur-beginsel en het fair-trial-beginsel.
Mr. Big methode = een opsporingsmethode uit Canada, waarbij het OM een undercoveroperatie op touw zetten
door een criminele organisatie op te zetten en dan lok je de verdachte in die organisatie. Uiteindelijk mag de
verdachte op bezoek bij Mr. Big (een opsporingsambtenaar). Mr. Big komt erachter dat de verdachte zich mogelijk
schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit waar het politieonderzoek naar doet en die verdachte wordt
daarover ondervraagd, want als hij dat echt heeft gedaan, dan heeft de organisatie een probleem. Uiteindelijk, in
veel gevallen, bekend degene. Is die bekentenis wel van waarde? Of met ongeoorloofde druk tot stand gekomen?
De auditu = het is al lang zo dat wij vooral strafzaken afdoen op papier. Er komen weinig getuigen op zitting om
te verklaren. Vaak zijn het gewoon schriftelijke getuigenverklaringen afgenomen door een opsporingsambtenaar.
Je hoort en ziet de getuigen meestal niet. Soms komt de verdachte ook niet opdagen, dat mag in heel veel gevallen.
Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 2
, - Bevel medebrenging = verdachte wordt opgeroepen en desnoods m.b.v. de politie in rechtszaal gebracht.
Inquisitoir procesmodel = de rechters hebben een actieve rol bij het onderzoek van de zaak. Zij oordelen o.b.v.
de materiële waarheid. Van een partijenproces is geen sprake. Vervolging en berechting zijn in 1 hand verenigd:
de gerechtelijke autoriteiten die de zaak onderzoeken zijn bij wijze van spreken aanklager en rechter tegelijk.
Bovendien is de verdachte geen procespartij met eigen rechten en bevoegdheden, maar voorwerp van onderzoek.
Hij wordt onderworpen aan het onderzoek dat de autoriteiten noodzakelijk achten om de waarheid boven tafel te
krijgen. Dat de rechter actief is zie je bijv. in regelingen omtrent getuigenondervragingen (art. 286 lid 1 en 4, 292
lid 1 en 2 en 315 lid 1 Sv). We vinden het belangrijk dat de schuldige wordt bestraft. De rechter knoopt een gesprek
aan met getuige, stelt als eerste vragen en geeft dan de andere procespartijen de gelegenheid om vragen te stellen.
- - de onderzoekende rechter ziet de zaak alleen door zijn eigen bril, gevaar voor tunnelvisie.
- + autoriteiten die onderzoek naar zaak doen (rechter, OM, politie) moeten dat doen met open oog voor
belangen van verdachte. Zij moeten ook zoeken naar bewijsmateriaal dat ontlastend is voor de verdachte.
o Stelsel strafvordering in NL sterk inquisitoire trekken (verdachte als voorwerp van onderzoek)
* OM komt uit inquisitoir stelsel, was oorspronkelijk verlengstuk van rechters (belast met het uitvoeren van de
rechterlijke beslissingen en het vervolgen van strafbare feiten). Nu zijn ze leider van de opsporing (soort bestuur
i.p.v. rechtsprekende macht). Ze zijn dus baas van het proces (= dominus litis), want de rechter maakt de tll niet,
dat doet het OM. De magistratelijke rol van OM blijft (OM draagt verantwoordelijkheid voor juiste, met materiële
waarheid overeenstemmende, uitkomst van strafproces, en dus ook voorkomen dat onschuldigen worden gestraft).
Accusatoir procesmodel = voornamelijk VK en VS. De inzet van het geding wordt gezien als een conflict tussen
twee partijen. Aan de ene kant een private of openbare aanklager, aan de andere kant de aangeklaagde (verdachte).
De aanklager formuleert de beschuldiging en moet die zien te bewijzen. De aangeklaagde verdedigt zich tegen de
aanklacht. De beide procespartijen gaan o.b.v. gelijkwaardigheid de strijd met elkaar aan. Uiteindelijk winst of
verlies. De strijd wordt gevoerd ten overstaan van een onafhankelijke en onpartijdige rechter, die uiteindelijk
beslist wie er wint. De rechter houdt zichzelf afzijdig, treedt alleen op als scheidsrechter en mengt zichzelf niet in
de strijd. Hij beslist niet o.b.v. eigen onderzoek, maar o.b.v. hetgeen procespartijen aandragen. De verdachte wordt
als volwaardige procespartij erkend, hij heeft het recht zich te verdedigen en het recht zich daarbij van dezelfde
‘wapens’ te bedienen als de aanklager. Rechter zit rustig op de troon en grijpt alleen in waar het procedureel nodig
is, voor de rest is het een zaak tussen partijen.
- + verdachte als volwaardige procespartij;
- - dit werkt alleen als de twee partijen daadwerkelijk bereid en in staat zijn op voet van gelijkwaardigheid
te strijden (lang niet altijd is de verdachte in staat een dure advocaat te betalen)
o In NL accusatoire trekken doordat verdachte als volwaardige procespartij wordt erkend, heeft
recht zich te verdedigen en mag zich daarbij tegenover de hem vervolgende overheid opstellen.
* Wij zijn wel wat meer contradictoir (gelijkwaardiger) geworden door het EHRM (onder invloed van tikjes op de
vingers van het EHRM, of uit interpretatie van arresten van het EHRM m.b.t. andere landen).
Hoofdrollen strafproces
Rechter
Rechter moet onafhankelijk en onpartijdig zijn (art. 6 lid 1 EVRM). De onafhankelijkheid wordt in NL
gewaarborgd door een benoeming voor het leven en door het feit dat de rechter voor zijn uitspraken aan niemand
verantwoording verschuldigd is. De onpartijdigheid wordt gewaarborgd door de mogelijkheden van verschoning
en wraking. De rechter is actief bij het onderzoek betrokken. Hij is eindverantwoordelijk voor uitkomst van geding,
hij moet ervoor zorgen dat uitspraak in overeenstemming is met recht en feiten (materiële waarheid). Hij mag
nader onderzoek doen naar werkelijke toedracht en is bij zijn oordeel niet aan standpunten van partijen gebonden.
- Doordat de OvJ is uitgegroeid tot dominus litis, en de verachte als volwaardig procespartij is erkend, is
de rechter minder dominant geworden. Hoe beter het OM en de verdediging hun rol ter zitting vervullen,
hoe passiever de opstelling van de rechter kan zijn.
De Officier van Justitie (OvJ)
Vertegenwoordigt het OM bij de rechtbank. Het OM maakt deel uit van de rechterlijke macht, daarom heeft OvJ
zijn magistratelijke positie. Het OM is hiërarchisch georganiseerd en valt onder politieke verantwoordelijkheid
van de Minister van Veiligheid en Justitie, dat maakt dat de OvJ niet onafhankelijk is. Hij is verantwoording
verschuldigd aan zijn superieuren en uiteindelijk aan de minister. De OvJ is belast met de vervolging van strafbare
feiten. Hij is niet verplicht elk strafbaar feit te vervolgen dat bewezen zou kunnen worden.
- In NL geldt het oppurtuniteitsbeginsel = van vervolging mag ook worden afgezien op gronden aan het
algemeen belang ontleend (art. 167 lid 2 Sv). Dat betekent dat de beslissing om te vervolgen of om niet
te vervolgen (seponeren) mede op beleidsmatige keuzes berust. De onafhankelijke rechter beslist dus niet
over de vervolging, maar dat doet het OM.
- Aan de vervolgingsbeslissing van de OvJ is de rechter gebonden, hij moet oordelen over de feiten die
door de OvJ ten laste worden gelegd, daarom ook dominus litis. De OvJ is partijdig, omdat hij belast is
Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 3
, met de behartiging van het vervolgingsbelang (= algemene belang dat strafbare feiten vervolgd en bestraft
worden). OvJ moet tot vrijspraak rekwireren als hij zelf van oordeel is dat het bewijs te mager is, hij moet
dus ook rekening houden met belangen van verdachte.
- Het OM heeft ook een taak bij de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen. Als bijv. de rb de
verschijning van de verdachte wenselijk oordeelt en daartoe diens medebrenging gelast (art. 278 lid 2 Sv)
moet de OvJ dat bevel effectueren. Ook de oproeping van getuigen is voor het OM.
- Het opsporingsonderzoek is onder leiding van OvJ.
Verdachte
De verdachte hoeft zijn onschuld niet te bewijzen (onschuldpresumptie) en hoeft niet mee te werken aan zijn eigen
veroordeling (nemo tenetur-beginsel). De verdachte neemt aan het proces als volwaardig procespartij deel. Tot
die volwaardigheid behoort dat er sprake moet zijn van ‘equility of arms’ (de juridische middelen van de
verdachte om de aanklacht te bestrijden moeten gelijkwaardig zijn aan de middelen die de OvJ heeft om die
aanklacht te onderbouwen). Hij heeft de vrijheid zijn eigen verdedigingsstrategie te bepalen, de kern ligt in het
zwijgrecht (verdachte mag er, in zijn eigen belang, voor kiezen geen enkele vraag te beantwoorden).
De raadsman
Rechtsbijstand wordt verleend door een professionele raadsman. Mag o.g.v. art. 37 Sv alleen maar een in NL
ingeschreven advocaat zijn (diploma NL recht). Die kwaliteitseis onderstreept het publieke belang van goede
rechtsbijstand in strafzaken. De raadsman is niet in dienst van de overheid, maar als advocaat de beoefenaar van
een vrij beroep. Ten opzichte van de overheid verschaft hem dit een onafhankelijke positie. Hij is gebonden aan
de gedragsregels van de Orde van Advocaten en onderworpen aan tuchtrechtelijk toezicht.
Slachtoffer
Het slachtoffer kan moeilijk als hoofdrolspeler in het NL strafproces worden aangemerkt. De positie van het
slachtoffer is versterkt, want er wordt inmiddels vrij algemeen erken dat de belangen van het slachtoffer mogen
meewegen bij de inrichting van het strafproces. Titel IIIA is een catalogus van slachtofferrechten.
Strafproces in fasen
* Er kunnen nog opsporingsactiviteiten plaatsvinden als de berechting al is begonnen
** De vervolging eindigt niet als de berechting begint. De vervolging van de verdachte eindigt pas als de uitspraak
onherroepelijk is geworden.
1. Opsporing
De kern van het vooronderzoek bestaat uit een opsporingsonderzoek. Dat onderzoek wordt verricht onder het
gezag van de OvJ (art. 132a Sv). Van opsporing kan worden gesproken vanaf het moment waarop het vermoeden
rijst dat een strafbaar feit is begaan. Vanaf dat moment kan het optreden van de politiële en justitiële autoriteiten
in elk geval als opsporing worden aangemerkt. Het kan zijn dat het feit onder de aandacht van de autoriteiten is
gebracht, doordat een burger aangifte heeft gedaan, maar het kan ook zijn dat het door de autoriteiten zelf is
ontdekt. Soms kan meteen iemand als verdachte van het strafbare feit worden aangemerkt (bijv. als politie inbreker
op heterdaad betrapt).
- Art. 141 en 142 Sv geven een opsomming van de personen die met opsporing zijn belast (=
opsporingsambtenaar volgens art. 127 Sv) à ambtenaren van politie, OvJ.
De OvJ is bij veel opsporingsonderzoeken nihil betrokken. Hij ziet dan alleen achteraf de resultaten van het
onderzoek in de vorm van en ambtsedig proces-verbaal op zijn bureau. Toch is de OvJ ook in die zaken
verantwoordelijk voor de opsporing. Hij dient er door geregeld overleg en het geven van algemene aanwijzingen
voor te zorgen dat de politie werk van behoorlijk niveau levert. Bevoegdheden van opsporingsambtenaren:
- Arrestatie van verdachten (art. 53 en 54 Sv)
- De verdachte gedurende een aantal uren op te houden voor onderzoek (art. 61 Sv)
- Bevoegdheid de verdachte zo nodig in verzekering te stellen (art. 57 Sv)
- Voorwerpen in beslag nemen en daartoe plaatsen te betreden (art. 95 e.v. Sv).
o Over inbeslagname kan de beslagene achteraf klagen bij rechter (art. 552a Sv)
- Stelselmatige observatie (art. 126g en 126o Sv)
- Afluisteren van de telefoon (art. 126m en 126t Sv)
In dit stelsel is een belangrijke rol weggelegd voor de Hulp OvJ, deze maakt geen deel uit van het OM. Zijn vooral
bepaalde (gekwalificeerde) ambtenaren van de politie.
Niet alle dwangmiddelen zijn in handen van opsporingsambtenaren. Als de OvJ de verdachte, ook na afloop van
de periode van inverzekeringstelling wenst vast te houden, dient hij tijdig de voorlopige hechtenis te vorderen.
Daarover beslist de rechter. De RC kan bewaring bevelen (art. 63 Sv), de rechtbank vervolgens de
gevangenhouding (art. 65 Sv).
Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 4
,De opsporing beperkt zich niet tot het voorbereidend onderzoek (art. 148c Sv). In elk stadium van het geding kan
nieuw bewijsmateriaal ‘opduiken’ waarnaar onderzoek moet worden verricht, of kunnen onduidelijkheden zijn die
moeten worden opgehelderd.
2. Vervolging
Art. 167 Sv bepaalt dat het OM zo spoedig mogelijk tot vervolging overgaat als het o.g.v. het opsporingsonderzoek
van oordeel is dat die vervolging moet plaatshebben. En art. 242 Sv bepaalt dat als het OM o.g.v. het voorbereidend
onderzoek van oordeel is dat verdere vervolging moet plaatsvinden, het daartoe zo spoedig mogelijk overgaat. Die
verdere vervolging bestaat uit het uitbrengen van een dagvaarding. Als de OvJ van verder vervolging afziet, dient
hij de verdachte een kennisgeving van niet verdere vervolging te betekenen (art. 243 lid 1 Sv), dan eindigt in
beginsel ook de zaak o.g.v. art. 246 Sv. Aanvang vervolging:
1. Rechtstreekse dagvaarding
2. Vordering gerechtelijk vooronderzoek (gvo)
3. Vordering bewaring
Als sprake is geweest van een vorm van vervolging (bijv. doordat de verdachte in voorlopige hechtenis heeft
gezeten), dient de OvJ de verdachte een kennisgeving van niet verdere vervolging te betekenen. Die kennisgeving
heeft in beginsel tot gevolg, zo bepaalt art. 255 lid 1 Sv, dat de verdachte niet weder in rechten kan worden
betrokken Een nieuwe vervolging voor hetzelfde feit is dus in beginsel uitgesloten. Heeft daarentegen nog geen
vervolging plaatsgehad, dan is de beslissing om de zaak te laten rusten een beslissing gebaseerd op art. 167 Sv en
niet op art. 242 Sv. Van niet verder vervolgen is geen sprake (= informeel sepot, omdat een formele kennisgeving
van niet verdere vervolging niet is vereist). Bij een informeel sepot kan latere vervolging wel.
- Verdachte die 6 dagen inverzekeringstelling heeft gezeten heeft dus geen recht op kennisgeving (want
geen vervolging, valt onder voorarrest en dat is opsporen). En de verdachte in wiens zaak door de RC een
getuige is gehoord, heeft dat recht wel.
Als de OvJ tot dagvaarding overgaat, heeft de verdachte bescherming via art. 266 Sv. De OvJ kan de dagvaarding
niet meer intrekken als het onderzoek op de terechtzitting is aangevangen (onderzoek start volgens art. 270 Sv op
het moment waarop de zaak door de deurwaarder wordt uitgeroepen). Vanaf dat moment is er dus geen weg terug:
de vervolging moet eindigen in een onherroepelijke einduitspraak van de strafrechter. De einduitspraak maakt
definitief een einde aan de zaak.
Formeel sepot = als er al sprake is geweest van een vorm van vervolging, dan dient de OvJ de verdachte een
kennisgeving van niet verdere vervolging te betekenen (art. 242 jo. 243 Sv). Die kennisgeving heeft in beginsel
tot gevolg dat de verdachte niet weder in rechten kan worden betrokken (art. 255 lid 1 Sv).
Informeel sepot = als er nog geen vervolging is geweest, dan is de beslissing om de zaak te laten rusten beslissing
o.g.v. art. 167 Sv. Van niet verder vervolgen is geen sprake. Formele kennisgeving van niet verdere vervolging is
niet vereist. Bij een informeel sepot kan latere vervolging wel.
3. Berechting in eerste aanleg
De zaak ter terechtzitting wordt aanhangig gemaakt door dagvaarding en daardoor neemt het rechtsgeding aanvang
(art. 258 Sv). Binnen het rechtsgeding verschillende subfasen:
- De zaak is al wel ter terechtzitting aanhangig, maar het (openbare) onderzoek op de terechtzitting is nog
niet begonnen. Het uitbrengen van de dagvaarding markeert een nieuwe fase in het geding. De verdachte
heeft in ieder geval na het uitbrengen van de dagvaarding recht op volledige inzage in de processtukken
(art. 33 Sv). De dagvaarding bevat de tenlastelegging (art. 261 Sv). De verdachte wordt dan op de hoogte
gesteld waarvoor hij terecht moet staan en waartegen hij zich moet verdedigen. Dat stelt hem in staat zijn
verdediging voor te bereiden. Tussen betekening van dagvaarding en dag van terechtzitting moet ten
minste 10 dagen zitten (art. 265 Sv).
- Met het uitroepen van de zaak beland je in volgende fase, behandeling van de zaak door de rechtbank.
Eerst heb je het onderzoek op de terechtzitting. Tijdens dit in beginsel openbare onderzoek worden de
verdachte en eventuele getuigen en deskundigen ondervraagd, wordt schriftelijk bewijsmateriaal
voorgelezen, houdt de OvJ zijn requisitoir en voert de raadsman van de verdachte het woord ter
verdediging (pleidooi). Verdachte heeft recht op laatste woord (art. 311 lid 4 Sv). Het openbare onderzoek
eindigt op het moment waarop dit door de voorzitter van de rb gesloten wordt verklaard (art. 345 Sv).
Rechter geeft aan wanneer uitspraak wordt gedaan, meestal max. toegestane termijn van 14 dagen.
o Verdachte mag hier aanwezig zijn, maar hoeft niet. Er geldt geen verschijnplicht. Als verdachte
niet verschijnt, moet de rb onderzoeken of de dagvaarding op juiste wijze betekend is (art. 278
lid 1 Sv), is dat het geval, dan wordt meestal verstek verleend en wordt de behandeling buiten
zijn aanwezigheid voortgezet (art. 280 Sv). Geen verstekverlening als raadsman wel op zitting
is verschenen en verklaart te zijn gemachtigd (art. 279 Sv), dit is een procedure op tegenspraak
(lid 2).
Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 5
, o Er wordt veelal recht gedaan ‘op de stukken’. Rechter moet alles van tevoren grondig hebben
bestudeerd (OM en verdediging ook). Als de verdachte getuigen wil horen, dan moet hij dat ten
minste 10 dagen voor zitting opgeven (art. 263 Sv)
- Na sluiting van het onderzoek op de terechtzitting volgt de beraadslaging. De rb vormt zich een oordeel
over de zaak, a.d.h.v. formele en materiele vragen (art. 348 en 350 Sv). Het voorafgaande onderzoek moet
de rechter in staat stellen de formele en materiele vragen te beantwoorden. Die vragen dicteren dus de
richting en omvang van het onderzoek. De beraadslaging is niet openbaar, vindt plaats in de raadkamer.
- De beantwoording van de formele en materiele vragen leidt tot de einduitspraak. Nu wordt het
rechtsgeding afgesloten. Niet het gehele schriftelijke vonnis wordt voorgelezen, maar vaak alleen het
‘dictum’ dat bevat de einduitspraak, en in veel voorkomende gevallen, de overige beslissingen op de
materiële vragen.
4. Hoger beroep en cassatie
Zowel de verdachte als het OM kunnen hoger beroep instellen bij het Hof. Hof bekijkt de zak dan opnieuw. Daarna
is er nog cassatie bij de Hoge Raad mogelijk. Als partijen niet binnen de beroepstermijn (= 14 dagen volgens art.
408 Sv) in hoger beroep gaan, dan gaat het vonnis in kracht van gewijsde (= onherroepelijk geworden en kan ten
uitvoer worden gelegd).
- De verdachte die van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken kan niet in appel gaan (art. 404 lid 1 Sv),
hij wordt geacht daarbij geen, of onvoldoende, belang te hebben. Het OM kan wel tegen een vrijspraak
in hoger beroep gaan.
Het Hof is de tweede feitelijke instantie en beoordeelt de zaak in volle omvang. Het Hof weegt het bewijsmateriaal
opnieuw, en vormt zich een eigen oordeel over de schuld of de onschuld van de verdachte. Ook beantwoordt hij
alle vragen van art. 348 en 350 Sv opnieuw. Het onderzoek ter zitting kan zich toespitsen op punten die naar het
oordeel van het Hof nog opheldering behoeven en op de bezwaren die de partijen tegen het vonnis van de rechtbank
aanvoeren. Tegen arrest van Hof staat cassatie open bij HR, binnen 14 dagen na uitspraak Hof (art. 432 Sv). HR
is geen feitelijke instantie, hij controleert of het Hof zich heeft gehouden aan het formele en materiele recht (art.
79 RO). Als Hof zich niet aan de procesregels heeft gehouden, dan vernietigt de HR het arrest wegens ‘verzuim
van vormen’ of wegens ‘schending van het recht’. Als het arrest van het Hof deze juridische gebreken niet vertoont,
dan verwerpt de HR het beroep, het arrest gaat hierdoor in kracht van gewijsde! De partijen in cassatie moeten
middelen van cassatie indienen (art. 437 Sv), hierin moet concreet worden aangegeven welke gebreken volgens
de indiener aan het arrest van het hof kleven. HR beoordeelt die middelen, maar is daaraan niet gebonden (kan
ook ambtshalve casseren, art. 440 lid 1 Sv).
EHRM = iedere burger die meent dat zijn EVRM-verdragsrechten zijn geschonden, en die zijn gelijk niet bij de
eigen nationale rechter heeft kunnen halen, kan een klacht indienen bij het EHRM. Het EVRM is van de ‘Raad
van Europa’ (47 lidstaten). Het VEU, VWEU en handvest is van de EU (27 lidstaten).
Doel van het EVRM = het verzekeren van de daarin opgenomen fundamentele rechten en vrijheden. Een inbreuk
mag alleen maar worden gemaakt als de wet (of althans het recht) dat toestaan. Belangrijkste EVRM artikelen:
- Art. 5 = recht op vrijheid/veiligheid à vooral van belang voor de regeling van de voorlopige hechtenis.
- Art. 6 = recht op een eerlijk proces à eenieder die vervolgd wordt wegens een strafbar feit heeft het
recht op ‘a fair and public hearing within a reasonable time by an independent and impartial tribunal
established by law’. Hoewel het recht op ‘a fair and public hearing’ in de eerste plaats ziet op het openbare
eindonderzoek, heeft het ook betekenis voor het vooronderzoek. Bovendien blijkt eerlijkheid van proces
mee beïnvloed te worden door mogelijkheden die verdachte heeft om van vonnis in beroep te gaan.
- Art. 8 = recht op privéleven à vooral op het terrein van de dwangmiddelen en de opsporingsmethoden.
o Kruslin en Huvig tegen Frankrijk à telefoontaps. Hoe forser de inbreuk is, hoe preciezer de
regeling moet zijn.
* De rechten van het EVRM zijn niet absoluut. Art. 5 EVRM houdt bijv. niet in dat een burger nimmer van zijn
vrijheid mag worden beroofd. Het artikel geeft een (limitatieve) opsomming van de uitzonderingsgevallen waarin
vrijheidsbeneming wél is toegestaan. Van een verdragsschending is pas sprake als de inbreuk op het verdragsrecht
niet gerechtvaardigd is, niet gelegitimeerd wordt door het verdrag.
** Historisch gezien is het EVRM een bron van rechten tegen de overheid. Het moet beschermen tegen de
staatsmacht. Maar positieve verplichtingen zijn eigenlijk verplichtingen die het Hof is gaan inlezen (staan er dus
niet letterlijk in) om juist je staatsmacht te gebruiken om burgers te beschermen, bijv. tegen inbreuken op hun
rechten door andere burgers.
- Bijv. de verplichting om iets als verkrachting strafbaar te stellen. Dit lees je niet in het EVRM, maar dat
haalt het Hof wel uit het EVRM.
EVRM bevat verschillende rechten die de positie van de verdachte versterken, maar het bevat ook verplichtingen
voor de staten die partij zijn bij het EVRM. Staten moeten de minimumgaranties van het EVRM in acht nemen:
1. Negatieve verplichtingen à geen inbreuk maken op rechten die in EVRM zijn vastgelegd.
Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 6