AFPF Blok 3
Casus 1
De fysiologie van de reuk samenvatten.
Olfactie = ruiken.
Gespecialiseerde geurreceptoren in het dak van de neus worden gestimuleerd via door de lucht
vervoerde geuren. Geactiveerde zenuwprikkels gaan via de nervii olfactorii (eerste
hersenzenuwen) naar de hersenen. In de hersenen worden deze verwerkt en als geur ervaren.
De structuur van de trachea beschrijven en koppelen aan de functies van de trachea.
Trachea = luchtpijp. Een verlengstuk van de larynx, loopt 10-11 cm naar beneden, splitst in 2
bronchiën, ligt mediaan voor de oesophagus.
Structuur:
De tracheale wand bestaat uit 3 weefsellagen en word opengehouden door (C-vormige)
kraakbeenringen. Het kraakbeen wordt omgeven door gladde spieren en bindweefsel.
1. De buitenste laag: fibreus en elastisch weefsel (omhult de kraakbeenringen).
2. De middelste laag: bestaat uit kraakbeenringen en gladde spieren, als een spiraal om de
trachea heen gewikkeld + wat losmazig bindweefsel dat bloed- en lymfevaten en autonome
zenuwen bevat.
In het open stuk van de kraakbeenringen zit de tracheale spier, deze bepaalt tracheale diameter.
3. Binnenste laag: bekleding van cilinderepitheel met trilharen, bevat slijmafscheidende
bekercellen.
De structuur en veranderende functies van de diverse niveaus van de luchtweg uitleggen.
Eerste brede passages wanden zijn nog te dik voor gasuitwisseling.
- Kraakbeen wordt steeds minder en gaat over in glad spierweefsel
- Trilhaarepitheel gaat over in niet-trillend epitheel
Dan kan de gasuitwisseling plaatsvinden in de alveoli
Trachea → stambronchus → bronchiolen → eindbronchiolen → respiratoire bronchiolen →
ductus alveolares → alveoli
De locatie en globale anatomie van de longen beschrijven.
Longen zijn kegelvormig en bestaan uit:
1. Top of apex: is rond en komt tot nekbasis.
2. Basis: is hol en halvemaanvormig, ligt op het thoracale oppervlak van het diafragma.
3. Costaal oppervlak: is een breed buitenoppervlak van de longen (ligt tegen ribben aan).
4. Mediaal oppervlak: is binnenoppervlak (tegen mediastinum). In dit oppervlak ligt de hilus.
Hilus = longpoort: is poort/opening die longen van bloed voorziet. Door de hilus lopen de
a.pulmonalis, v. pulmonales, primaire/stambronchus, lymfevaten en zenuwen.
Mediastinum = ruimte tussen 2 longen. Bevat het hart, grote bloedvaten, de trachea, 2
bronchiën, oesophagus, lymfeklieren, lymfevaten en zenuwen.
Rechterlong bestaat uit 3 kwabben: bovenste middelste en onderste.
Linkerlong bestaat uit 2 kwabben, bovenste en onderste (door hart).
Fissuren = afscheidingen tussen de kwabben
, De functies van de pleura beschrijven.
Pleura = een gesloten zak van sereus membraan (1 per long), bevat kleine hoeveelheid sereuze
vloeistof.
bestaat uit 2 lagen en pleuraholte: 1 aan de long vast en 1 aan de wand van de borstholte vast.
1. De pleura visceralis of pulmonalis: bekleed de long en iedere kwab, inclusief de fissuren
(binnenkant).
2. De pleuraholte: potentiële ruimte zonder lucht, met vacuüm/negatieve druk. Twee pleurale
lagen worden gescheiden door dun laagje sereuze/pleurale vloeistof om frictie te voorkomen bij
in/uitzetten van de long. De vloeistof wordt afgescheiden door epitheelcellen van de membraan.
Door oppervlaktespanning (zoals bij glasplaatjes met water) kunnen 2 lagen niet gescheiden
worden, bij uitzetten van borstkas zorgt dit ervoor dat de (elastische) long meegaat. Bij
verbreken vacuüm volgt een (gedeeltelijke) klaplong.
3. De pleura parietalis: bekleed binnenkant van de borstwand en thoracale oppervlak van het
diafragma. Gaat rond de hilus over in pleura visceralis.
- voorkomt frictie
- behoud vacuüm (voorkomt klaplong)
Pleura is vergelijkbaar met pericard van het hart.
De pulmonale bloedtoevoer beschrijven.
De truncus pulmonalis (slagaderstam die uit rechterventrikel komt en zich splitst in de linker en
rechter a. pulmonalis) voert zuurstofarm bloed naar elke long.
Truncus pulmonalis → splitst in long in takjes → vormt netwerk van capillairen rond alveoli.
capillairen en alveoli hebben superdunne membraan waardoor diffusie van gassen plaatsvindt
(de alveolaire capillaire membraan)
Capillairen → pulmonaire venulen → longvenen, deze vervoeren zuurstofrijk bloed naar
rechteratrium
De mechanische gebeurtenissen beschrijven en vergelijken die plaatsvinden tijdens inspiratie
en expiratie.
Inspiratie:
1. Ademhalingsspieren trekken samen
2. Volume thoraxholte neemt toe
3. Longvolume neemt toe
4. Luchtdruk in longen wordt lager
5. Lucht stroomt naar binnen tot luchtdruk weer gelijk is
Expiratie:
1. Ademhalingsspieren ontspannen, ribben omlaag en diafragma omhoog.
2. Volume thoraxholte neemt af
3. Longen veren terug, longvolume neemt af
4. Luchtruk in longen stijgt door minder volume
5. Lucht stroomt longen weer uit tot de druk weer gelijk is met buiten
De definitie geven van de termen compliantie, elasticiteit en luchtwegweerstand.
1. Elasticiteit = het vermogen van de long om weer oorspronkelijke vorm aan te nemen na
ademhaling. Als deze elasticiteit minder is (bijv bij longemfyseem) ontstaat geforceerde expiratie
en extra inspanning bij inspiratie.
2. Compliantie = de uitzetbaarheid van de longen/hoeveelheid inspanning die nodig is om alveoli
, op te blazen. Een gezonde long is rekbaar (compliant) en zet makkelijk uit. Bij minder
rekbaarheid is meer inspanning nodig om de longen op te blazen (bijv door ziekten waardoor
elasticiteit afneemt of bij onvoldoende surfactant (= een bepaalde stof die wordt afgescheiden
door de longblaasjes en die ervoor zorgt dat het longweefsel elastisch blijft).
Surfactant: breekt de spanning, de uitzetbaarheid/compliantie wordt beter als surfactant
aanwezig is. Surfactant verlaagt de oppervlaktespanning waardoor longblaasjes beter kunnen
uitzetten.
Als surfactant aanwezig is, dan is de compliantie/uitzetbaarheid hoger.
3. Luchtweerstand = de weerstand van de luchtwegen. Als deze weerstand toeneemt, bijv door
bronchoconstrictie, is meer ademinspanning nodig om longen te vullen.
De voornaamste longvolumes en longcapaciteiten beschrijven.
Normale ademhaling = 15 p.m.
Anatomische dode ruimte = overige capaciteit van luchtwegen na expiratie (ong 150 ml). Deze
capaciteit wordt nooit gebruikt.
Teugvolume (TV) = de hoeveelheid lucht die in en uit de longen stroomt tijdens iedere
ademhalingscyclus (ong 500 ml in rust)
Inspiratoir reservevolume (IRV) = de extra hoeveelheid lucht die tijdens maximale inspiratie
door de longen geïnhaleerd kan worden (bovenop het normale TV).
Inspiratoire longcapaciteit (IC) = de hoeveelheid lucht die met maximale inspanning ingeademd
kan worden. TV (500 ml) plus het inspiratoire reserve volume (IRV).
TV+IRV = IC
Functionele residuale capaciteit (FRC) = de hoeveelheid lucht die na rustige expiratie achterblijft
in de longen. De ingeademde lucht vermengt zich met deze lucht waardoor de samenstelling
verandert. FRC voorkomt daardoor korte fluctuaties in bloedgassen (bloed blijft altijd langs
alveoli stromen). FRC voorkomt ook dat alveoli bij expiratie dichtklappen.
Expiratoir reservevolume (ERV) = de extra hoeveelheid lucht die uit de longen gedreven kan
worden tijdens maximale expiratie (bovenop normale TV) .
Residuaal volume (RV) = de hoeveelheid lucht die in de longen achterblijft na geforceerde
expiratie (moeilijker te meten).
Vitale longcapaciteit (VC) = de maximale hoeveelheid lucht die in en uit de longen kan stromen.
VC = ademvolume ofwel teugvolume + IRV + ERV
Totale longcapaciteit (TLC) = de maximale hoeveelheid lucht die de longen kunnen bevatten.
(gemiddelde volw ong 6L).
TLC = VC + RV (moeilijker te meten omdat rv na geforceerde expiratie nog in de longen is)
Alveolaire ventilatie (AV) = de hoeveelheid lucht die per minuut in en uit de alveoli stroomt.
AV = TV (-dode ruimte) X ademfrequentie
, Longfunctietests om respiratoire functie vast te stellen zijn gebaseerd op bovenstaande
parameters.
De processen van interne en externe respiratie uitleggen, gebruikmakend van het concept van
diffusie van gassen.
Externe respiratie = uitwisselen van gassen tussen alveoli en bloed dmv diffusie
zuurstof gaat van bloed in alveoli en koolstofdioxide van alveoli naar bloed, beide met de
concentratiegradiënt mee. (Extern is naar buiten)
Interne respiratie = uitwisselen van gassen tussen capillairen en lichaamscellen dmv diffusie.
zuurstof gaat van bloed naar lichaamscellen, koolstofdioxide gaat van lichaamscellen naar bloed,
beide met de concentratiegradiënt mee. (Intern is naar binnen)
Het transport van zuurstof en koolstofdioxide in het bloed uitleggen.
O2 diffundeert door membraan van alveolus naar cappilair. van hoge naar lage concentratie
zuurstof.
Co2 diffundeert van bloed naar lucht in alveolus.
De belangrijkste regulatiemechanismen van de ademhaling samenvatten.
Ventilatie: de aanvoer van lucht naar longblaasjes
Diffusie: de gasuitwisseling tussen alveolus en capillairen
Perfusie: doorstroming van bloed naar alveoli
Ademhalingscentra: liggen in medulla oblongata (verlengde merg = verlengde van hersenstam)
en pons.
Geven signalen naar diafragma onder controle van feedbackmechanismen. (receptoren)
Benoemen welke twee soorten longkanker men onderscheidt.
Primaire longkanker = ontstaan in de long
Longmetastasen = lonkanker veroorzaakt door kankercellen vanuit andere organen. (vaak vanuit
tumoren in borst, dikke darm, prostaat, nier, schildklier, maag, cervix, endeldarm, testis, botten
of de huid.
2 Soorten lonkanker:
Bronchuscarcinoom: twee soorten vormen ong 95% van alle lonkankergevallen: