Leerdoelen Afasie
1. De student beschrijft van het begrip afasie de definitie, etiologie, symptomatologie en
lokalisatie in de hersenen.
2. De student herkent en beschrijft de logopedische kenmerken van de vier klassieke
afasiesyndromen (Afasie van Broca, Afasie van Wernicke, Amnestische afasie,
Globale Afasie)
3. De student legt uit hoe taalverwerking verloopt bij een PMA* aan de hand van
verschillende taalmodellen: Levelt, Bastiaanse en Ellis & Young.
4. De student schrijft bij een gegeven casus over PMA* een onderzoeksplan en een
behandelplan.
5. De student schrijft bij een gegeven casus over PMA* een communicatie-advies
waarin Ondersteunde Communicatie is opgenomen.
6. De student demonstreert logopedische vaardigheden in simulatie volgens de
daarvoor geldende richtlijnen.
7. De student past communicatieve vaardigheden toe in interactie met een fictieve
cliënt.
, 1. De student beschrijft van het begrip afasie de definitie, etiologie,
symptomatologie en lokalisatie in de hersenen.
Definitie
Afasie is een verworven taalstoornis ten gevolge van een plotseling optredend hersenletsel
dat is ontstaat nadat de taal verworven is. Betreft taalproductie en/of taalbegrip en gesproken
en/of geschreven taal.
Om afasie te onderscheiden van ander verwarde taalproductie met een psychogene oorzaak
(bijv. schizofrenie) moet er bij afasie aantoonbaar hersenletsel zijn. Hierbij moet het wel gaan
over focaal hersenletsel, dat wil zeggen dat er een focus van een letsel moet zijn die de
taalstoornis veroorzaakt. Ook wordt er alleen van een afasie gesproken als de periode van
taalverwerving min of meer afgesloten is -> grammaticale ontwikkeling rond het 12e
levensjaar voltooid.
Etiologie
Hersencellen kunnen alleen goed functioneren als zij van voldoende zuurstof en
voedingsstoffen worden voorzien. Deze stoffen worden aangevoerd via het bloed. Als er
gedurende een paar minuten te weinig zuurstof en glucose aangevoerd worden, dan sterven
hersencellen af. Dit wordt necrose genoemd.
Gedurende de eerste maanden na het optreden van de hersenbeschadiging is er
vooruitgang en zelfs herstel van de taalfuncties mogelijk.
Als de hersenen beschadigd raken, kunnen cellen afsterven. Die afgestorven cellen
functioneren niet langer. Door het zuurstoftekort ontstaat er een oedeem (vochtophoping).
Dit vocht neemt ruimte in, maar doordat de hersenen omringd zijn door de schedel is er
eigenlijk geen ruimte voor dit vocht. Het gevolg is dan dat het oedeem druk uitoefent op
gezonde hersencellen, die daardoor onvoldoende zuurstof en glucose krijgen om te
functioneren, maar nog wel genoeg om te overleven.
Ook kan het zijn dat bepaalde intacte hersengebieden waarmee ze in verbinding staan niet
meer functioneren omdat een hersengebied waarmee ze in verbinding staan, afgestorven is.
Dit heet diaschise.
Als het oedeem of de diaschise afneemt dan kunnen de niet-functionerende maar intacte
gebieden opnieuw gaan functioneren, waardoor de afasie verbeterd of zelfs helemaal
verdwijnt. Ook kunnen andere hersengebieden bepaalde functies overnemen, maar dan is
de vooruitgang vaak niet erg groot.
Er zijn 4 mogelijke oorzaken van verworven hersenletsel: (1) beroerte , (2) trauma, (3) tumor,
(4) ontsteking. Elk van deze oorzaken kan een afasie als gevolg hebben, afhankelijk van de
plaats van de beschadiging (laesie).
Beroerte -> cerebrovasculair accident (CVA).
De hersenen worden van bloed voorzien door 3 arteriën (slagaders), die de
taalgebieden van zuurstof en voedingsstoffen voorzien. Als de
bloedvoorziening door deze arteriën stokt, kan er een afasie ontstaan. Een
CVA kan op 3 manieren ontstaan: (1) hersenbloeding, hierbij scheurt een
arterie in de hersenen. Als gevolg krijgen de gebieden die door deze arterie
worden verzorgd onvoldoende voedingsstoffen waardoor zij niet langer
kunnen functioneren. Daarnaast kan het bloed dat uit de arterie stroomt
nergens heen, waardoor de druk om omliggende gebieden verhoogd. (2)
trombose, een bloedprop in een slagader. Normaal gesproken stolt bloed
wanneer het met de buitenlucht in aanraking komt. Als de wand van een
slagader beschadigd is, kan er ook stolling optreden in het bloedvat. Als dit
stolsel groeit, kan het de slagaders gedeeltelijk of geheel verstoppen, met als
gevolg dat de achterliggende gebieden onvoldoende zuurstof krijgen en niet
meer kunnen functioneren. (3) embolie, wanneer een trombose niet in de
hersenen zelf zit maar in de halsslagader of in het hart, kunnen er stukken
stolsel afbreken die dan worden meegevoerd met de bloedstroom. Zo’n
, embolie kan een kleinere slagader afsluiten maar door het verbonden gebied
afsterft.
De afsluiting van een arterie door een trombose of embolie wordt een
herseninfarct genoemd.
Trauma -> contusio cerebri (hersenkneuzing). De term verwijst naar een
oorzaak van buitenaf. Bij traumatisch hersenletsel wordt onderscheid gemaakt
tussen open en gesloten schedelletsel. Open letsel verhoogt de kans op
complicaties, zoals infecties. Bij traumatisch hersenletsel is de laesie vaak
groter en diffuser dan bij focaal hersenletsel en er zijn soms ook meerdere
laesies. Als gevolg hiervan gaat afasie bij trauma vaak gepaard met andere
cognitieve stoornissen (bijv. geheugen- en gedragsproblemen). Een
uitzondering daarvan zijn de kleine letsels ten gevolge van schotwonden.
Tumor -> voor de afasie maakt het niet zoveel uit of de tumor goed- of
kwaadaardig is. Een tumor neemt ruimte in en die is er niet binnen de
schedel. Een groeiende tumor zal dus altijd op gezond weefsel drukken en als
dit weefsel relevant is voor de taal, dan kan er een afasie ontstaan.
Ontsteking -> de laatste en minst voorkomende oorzaak van afasie is een
ontsteking, zoals meningitis (hersenvliesontsteking) of encefalitis
(hersenontsteking). Deze ontstekingen leiden maar zelden tot afasie.
Symptomatologie
Klachten die vaak optreden bij afasie zijn:
Fonologische stoornissen -> fonematische of literale parafasieën: een of
meer klanken van het bedoelde woord worden vervangen, weggelaten,
verwisseld of toegevoegd. Als de luisteraar het bedoelde woord niet meer kan
herkennen spreekt men van neologisme.
Lexicale problemen -> moeite met het juiste woord vinden op het juiste
moment. In spontane spraak kan dat op verschillende manieren verlopen: (1)
patiënt praat vlot en heeft geen problemen met de articulatie en de zinsbouw
maar er is een gebrek aan inhoud (lege spraak), doordat een groot aantal
inhoudswoorden worden weggelaten of vervangen. (2) de patiënt aarzelt en
blokkeert voor een groot aantal sleutelwoorden. Vaak geeft de patiënt dan zelf
aan dat hij woordvindingsproblemen heeft. (3) de patiënt produceert veel
verbale parafasieën (woordsubstituties). Indien een afasiepatiënt dat zoveel
doet dat hij niet of nauwelijks te begrijpen valt spreekt men van een
semantisch jargon.
Parafasieën -> ‘ernaast praten’, onderscheid tussen fouten die het woord zelf
betreffen en fouten die de klankvorm betreffen. Verbale parafasie: Als een
woord vervangen wordt door een ander woord. Is daarbij een betekenisrelatie
met het doelwoord wordt er gesproken van een semantische parafasie, zo
niet heet dit een irrelevante parafasie.
Fouten op klankniveau (fonematische of literale parafasieën) zijn
vervangingen van klanken. Vaak onduidelijk in de oorzaak.
Grammaticale problemen -> deze kunnen zich op 2 verschillende manieren
manifesteren: (1) als een vereenvoudiging van de zinsstructuur
(agrammatisme of telegramstijl en (2) in de vorm van fouten bij de toepassing
van grammaticale regels (paragrammatisme).
Geautomatiseerd taalgebruik:
Stereotypen: een patiënt kiest vaak eenzelfde woord, woordgroep of zin die
communicatief wel enigszins passend is, maar die veel vaker wordt dan
normaal.
Taalautomatismen (monofasie): patiënt produceert steeds eenzelfde woord
of woordgroep zonder dat dit communicatief passend is. Vrijwel het enige wat
geuit wordt. Wel gebruik van intonatie waardoor enige informatieoverdracht
mogelijk is.