Leerdoelen week 1: Psychologie
De student kan aangeven waar de psychologische wetenschap zich op richt
Gedragswetenschappen:
- Economie
- Pedagogiek (vervolg gedrag bij kinderen opvoeding)
- Psychologie
- Sociologie
Psychologie= richt zich vooral op de individuele mens. Nadruk op emoties, gedachten, gedrag. Soms
ook wel kijken naar vrienden van gezicht.
- Hoe denkt iemand, wat voor gedachten gaan erin zich om
- Emoties, zit een samenhang in met gedachten. Wat voor emoties roepen de gedachtes op
- Gedrag, wat voor gedrag wordt vertoond door deze gedachten en emoties.
Wat is ‘normaal’ gedrag?
Sociologie= kijkt naar grote groepen
- De wijk waar je in woont, villa of achterstandswijk (hoe beïnvloedt dit jouw gedrag)
- Relaties tussen ontwikkelingen, wat voor invloed heeft ontkerkelijking in echtscheidingen
- Relatie sociale media gebruik en invloed op oplopen van depressies.
De student kan beschrijven waarom kennis van de psychologie belangrijk is voor
verpleegkundigen
Heel belangrijk. Belangrijk goed te kunnen injecteren, maar een goede omgang met een patiënt, is
minstens net zo belangrijk.
Bij psychologie krijg je inzicht in achtergronden van gedrag. Waarom gedragen mensen zich zoals ze
zich gedragen? Het is belangrijk om gedrag te snappen, zodat je daar ook goed kan inspelen. Met
psychologische kennis kan je het gedrag van iemand beter relativeren en terugkoppelen.
Inzicht in je eigen gedrag, zicht krijgen op je eigen denken en doen.
De student kan de geschiedenis van psychologie in hoofdlijnen weergeven
De student kan beschrijven wat de nature-nurture kwestie inhoudt en wat de huidige
opvattingen hieromtrent zijn
Nature: biologisch
Angstige mensen hebben ook angstige ouders (zit in genen)
Nurture: aangeleerd, omgevingsinvloed, ervaringen van iemand
Angstige mensen hebben ook vaak angstige ouders (is niet angstig geboren, maar angstig gemaakt
(opgevoed))
Het is een mix. Je hebt soms aanleg voor angst of somberheid, maar soms leef je ook in een
omgeving wat je angst geeft. Gedrag is een mix van nature en nurture.
De student kan aangeven wat er onder een ‘stroming’ in de psychologie wordt verstaan
Stroming = bepaalt manier/ benadering hoe gekeken wordt naar het gedrag van mensen.
,Er zijn veel soorten stromingen:
- Psychoanalyse
- Behaviorisme
- Humanistische psychologie
- Cognitieve psychologie
- Systeembenadering
- Biologische benadering
- Integratieve benadering
Psychologen zijn het niet allemaal met elkaar eens. Hoe ze naar de ‘mens’ kijken is erg verschillend.
Er zijn dus veel soorten stromingen en die zeggen allemaal iets anders. Wel zien ze de volgende
kenmerken hetzelfde:
- Gedrag
- Emotie
- Denken
Maar waar ze het accent leggen, is dan wel weer anders.
Psychoanalyse:
Zegt dat als je gedrag wilt verklaren van een persoon, moet je altijd kijken naar een vroege jeugd. In
de vroege jeugd zijn ervaringen opgegaan, dat heel veel verklaringen geven voor het gedrag en de
problemen die mensen ervaren. Zijn vaak vergeten herinneringen.
Cognitieve psychologie:
Kijkt niet naar specifiek naar de vroege jeugd, maar naar wat je denkt. Waarom ben je somber, leg je
gedachtes eens op tafel. Cognitieve psychologen vinden het heel interessant om te kijken wat er in
het brein om gaat en hoe komt het nou dat je zo denkt.
Systeembenadering:
Kijken heel sterk naar het gezin. Later ook de vriendengroep waarin iemand opgroeit. Hoe gaat het in
het gezin eraan toe, dan kunnen we verklaren waarom jij je zo voelt zoals je je voelt.
In een behandeling bij een therapeut of psycholoog, wordt vaak gebruik gemaakt van een mix van
die stromingen.
Leerdoelen week 2: Psychoanalyse
De student kan de verschillende uitgangspunten van de psychodynamische benaderingen
omschrijven
Sigmund Freud bedacht de psychoanalyse. Bij de psychoanalyse worden onbewuste zaken toegelaten
in het bewuste.
Klassieke psychoanalyse werd later psychoanalytische therapie, waarbij meer interactie is tussen
cliënt en therapeut.
Psychodynamische therapie: Probeert onbewuste en moeilijk te hanteren wensen, motieven,
gevoelen en gedachten bewust te maken.
- Patiënten weten vaak niet waarom ze iets doen, onbewuste gevoelen en wensen gaan een
rol spelen
- Problemen stammen vaak uit vroege kindertijd
, - Ontwikkelingspsychologisch perspectief: problemen worden gezien als een stagnatie in de
ontwikkeling
- Ongezonde patronen worden doorbroken
Overdracht= het herhalen van vroegere gedragspatronen en problemen bij personen die daar niets
mee te maken hebben.
Voorbeeldgedrag:
Kind = volwassene
Verlaten = claimend en wantrouwend gedrag
Kinderen die hun wil te weinig mochten uiten, kunnen als volwassen dwangmatig ingaan tegen alles
wat met gezag te maken heeft. Of ze worden juist overdreven netjes en gehoorzaam.
Kinderen die hun wil nooit begrensd zagen, kunnen moeite krijgen met discipline en opdrachten.
Ouders moeten het kind de ruimte geven om zelf controleren te leren uitoefenen, maar wel binnen
bepaalde grenzen. Het draait allemaal om balans vinden hierin.
Uitgangspunten van de psychodynamische benadering zijn:
1. Ons gedrag wordt bepaald door onbewuste processen, vooral door seksuele en agressieve
driften
2. De processen zijn onbewust omdat ze in bewuste vorm voor de persoon te bedreigend zijn
3. De structuur van de persoonlijkheid bestaat uit het ‘es’, het ego en het superego
- Es = aangeboren biologische behoeften
- Ego= staat in contact met de buitenwereld en controleert het innerlijk
- Superego= geweten en ideaal ‘ik’
4. Es, superego en buitenwereld staan op gespannen voet met elkaar. Dit is nooit helemaal op
te lossen
5. Het es is onbewust. We weten meestal niet wat ons werkelijk motiveert
6. Het ego en superego zijn gedeeltelijk onbewust. We weten vaak niet wat we bij onszelf
afkeuren en waar we mee bezig zijn
7. Het ego moet bemiddelen tussen de dynamiek van es, superego en buitenwereld
8. Om de angsten die de onbewuste dynamiek met zich meebrengt onder controle te houden,
heeft het ego afweermechanismen ontwikkeld
9. Afweermechanismen kunnen de ontwikkeling bevorderen of blokkeren
10. Elk gedrag heeft betekenis en verwijst op een of andere manier naar ons onbewust. Niks is
toevallig
11. Problemen worden beter hanteerbaar als er doorleefd inzicht is in onbewuste conflicten. De
conflicten moeten begrijpelijk worden en ‘erbij’ kunnen horen
12. De onbewuste conflicten hebben meestal een lang verleden en stammen uit de kindertijd
13. De onbewuste conflicten hebben de neiging zich steeds te herhalen. Ze worden steeds op
nieuwe personen en situaties overgedragen.
14. In een psychoanalytische therapie kunnen deze conflicten worden opgeroepen doordat ze
worden overgedragen op een zich neutraal opstellende therapeut, of doordat er woorden
aan gegeven worden
15. Doordat de therapeut datgene wat de cliënt zegt, van betekenis voorziet en de patiënt het
onbekende angstwekkend alsnog toelaat, doorleeft en leert kennen, vermindert het lijden
van de patiënt en leert de patiënt een duidelijker verschil ervaren tussen binnen- en
buitenwereld.