Literatuur en Jurisprudentie
Week 1 – Pandrecht op roerende zaken
Kortmann, “Werkelijke” overdracht … met een fiduciair karakter
Vóór 1992 was vuistloos/stil pandrecht niet mogelijk. Wat men daarop deed was het tot
zekerheid overdragen van roerende zaken in eigendom. De levering geschiedde constituto
possessorio, waardoor de zekerheidsgever over de zaken kon blijven beschikken.
Meijers pleitte toen voor een verbod van fiduciaire overdrachten, omdat dit volgens hem
een vorm van wetsontduiking was en inbreuk maakte op paritas creditorum. Grootste
probleem: fiduciaire zekerheid mist iedere vorm van publiciteit.
In 1992: bezitloos pandrecht, maar niet voor derden kenbaar. Onderhandse akte is vereist
maar registratie vindt niet plaats in een voor derden toegankelijk register. Doel van
registratie is enkel het tegengaan van antedatering van stille pandaktes.
Sogalease-arrest en BTL Lease/Erven van Summeren: sale and lease back-casus. Hierbij
worden zaken verkocht en vervolgens tegen betaling in gebruik gegeven aan de verkoper. Is
een financieringsconstructie, waarbij in veel gevallen de ‘sale’ mede ten doel heeft aan de
verkrijger zekerheid te verschaffen. Lijkt sterk op casus van De Haan/Heineken (1929).
Meijers had hier ernstige bezwaren tegen. Door het fiducia-verbod zou deze sale-and-lease-
back constructie eigenlijk ook niet mogen. Maar
Hoge Raad legde art. 3:84 lid 3 restrictief uit waardoor het de fiducia-toets kon doorstaan,
mits:
De ‘sale’ naar bedoeling van partijen een ‘werkelijke’ overdracht inhoudt; en
Er geen sprake is van bijkomende omstandigheden waaruit moet worden afgeleid
dat de bedoeling tot ontduiking van de in art. 3:83 lid 3 BW vervatte regel voorzat.
Onzekerheid is hierdoor echter alleen maar toegenomen. Regelingen van pand- en
hypotheek bieden vaak niet afdoende alternatief. Ook leidt het fiduciaverbod ertoe dat
financieringsvormen die elders worden ontwikkeld in ons land niet of slechts met
ingewikkelde hulpconstructies mogelijk zijn. Kortmann pleit daarom voor afschaffing van het
fiduciaverbod van 3:84 lid 3 BW.
HR 28 november 2014 (Tatra Wood a.k.a. Snippers/Rabobank)
Curator Terng heeft in het faillissement van een vennootschap de activa verkocht en
geleverd aan Tatra Wood. Hij behield zich namens de boedel de eigendom voor, tot
zekerheid van volledige betaling daarvan.
Eerder had Tatra Wood aan Rabobank een pandrecht verleend op onder meer haar huidige
en toekomstige inventaris.
Volgens Rabobank zijn de door Tatra Wood gekochte activa gaan behoren tot die inventaris,
omdat curator Terng in zijn correspondentie met Rabobank namens de boedel afstand zou
hebben gedaan van het eigendomsvoorbehoud.
1
,Die correspondentie heeft plaatsgevonden in het kader van de (voorgenomen) executoriale
§ m
In het onderhavige geding vordert de curator van het gefailleerde Tatra Wood dat Rabobank
wegens onrechtmatige verkoop van de vaste activa van Tatra Wood wordt veroordeeld tot
schadevergoeding voor een bedrag gelijk aan de executieopbrengst, stellende dat op
diverse activa van Tatra Wood nog een eigendomsvoorbehoud rustte. Tatra Wood was
daarmee niet bevoegd tot het verlenen van een pandrecht aan Rabobank.
Rabobank heeft hier tegenin gebracht dat Terng namens de boedel afstand heeft gedaan
van het eigendomsvoorbehoud zodat een geldig pandrecht is ontstaan.
Het Hof heeft de vordering afgewezen, overwegende dat Terng in zijn correspondentie
namens de boedel afstand heeft gedaan van het eigendomsvoorbehoud en dat hij alsnog
heeft ingestemd met het door Tatra Wood aan Rabobank verschafte vuistpand en de door
Rabobank als vuistpandhouder te verzorgen executieveiling.
In aanmerking genomen dat (a) Terng namens de boedel van de failliete vennootschap
rechtsgeldig afstand heeft gedaan van het eerder door hem gemaakte
eigendomsvoorbehoud, en (b) Terng, Rabobank en Tatra Wood – als onmiddellijk
belanghebbenden – het pandrecht van Rabobank als geldig hebben aangemerkt in het
tijdvak tussen de verpanding van de onderhavige activa door Tatra Wood aan Rabobank en
het moment waarop Terng afstand heeft gedaan van het eigendomsvoorbehoud, heeft
Rabobank als houder van een rechtsgeldig pandrecht op die activa deze executoriaal
verkocht en geleverd aan derden.
HR 18 november 2005 (BTL Lease/van Summeren)
Lessees hebben aan de lessor een aantal trekkers en opleggers overgedragen dmv sale and
lease back-overeenkomsten. Na afloop van de leaseovereenkomst bleek een aantal van de
aldus overgedragen zaken verdwenen. Lessor vordert schadevergoeding op grond van OD,
bestaande in verduistering van aan haar toebehorende zaken. Hof heeft deze vordering
afgewezen, waartoe het onder meer heeft overwogen dat nu eiseres zich beroept op de
rechtsgevolgen van haar stelling dat sprake is geweest van een ‘werkelijke overdracht’, zij
ook de bewijslast draagt dat van een dergelijke geldige overdracht sprake is geweest.
Verweerders ontkennen niet het bestaan van de overeenkomsten, maar stellen dat de
eigendomsoverdracht geen geldige titel heeft wegens strijd met art. 3:84 lid 3 BW, omdat
slechts zekerheidsstelling is beoogd en eiseres niet meer dan een verhaalsmogelijkheid
heeft. Eiseres heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
Het hof had verweerders moeten belasten met het bewijs van de stelling dat de
overeenkomsten niet een geldige titel voor eigendomsoverdracht opleveren.
Anders dan het middel betoogt, is niet juist dat een ‘werkelijke overdracht’ beoogd is indien
niet expliciet uit de overeenkomst het tegendeel blijkt.
2
,Week 2 – Pandrecht op vorderingen & aandelen
Jurisprudentie
(1) Pandrecht op vorderingen
HR 21 februari 2014, NJ 2015/82 (Immum’Âge Europe ltd/Neo-River)
Art. 3:246 lid 1 houdt in dat, indien het pandrecht aan de schuldenaar is medegedeeld, de
pandhouder bevoegd is in en buiten rechte nakoming van de vordering te eisen en
betalingen in ontvangst te nemen. De pandgever blijft echter bevoegd tot ontbinding en
beëindiging van de overeenkomst op grond van art. 6:160 BW.
HR 22 februari 2019, NJ 2019/202 (HBL)
Het is mogelijk om in één authentieke of geregistreerde onderhandse pandakte
vestigingshandelingen te verrichten ten behoeve van zowel een stil pandrecht op bestaande
vorderingen en toekomstige vorderingen die rechtstreeks zullen worden verkregen uit een
rechtsverhouding die reeds bestaat; als een openbaar pandrecht op overige toekomstige
vorderingen.
HR 9 december 2016, NJ 2017/2 (Megalim/De Veenbloem)
De houder van een pandrecht op een vordering, kan, vanaf het moment dat dit pandrecht
aan de schuldenaar is medegedeeld (art. 2:246 lid 1), worden aangemerkt als schuldeiser in
de zin van art. 1 lid 1 Fw en als gevolg de rechtbank verzoeken de schuldenaar in staat van
faillissement laten verklaren.
Consultatieversie Wetsvoorstel Wet opheffing verpandingsverboden (met toelichting), juli
2018
Het voorstel wil aan art. 2:83 lid 2 toevoegen dat de overdraagbaarheid van
vorderingsrechten niet door een beding kan worden uitgesloten, wanneer het een
geldvordering op naam betreft, anders dan een vordering uit hoofde van een betaal- of
spaarrekening, die voortkomt uit de uitoefening van een beroep of bedrijf en wordt
overgedragen voor financieringsdoeleinden. Elk hiermee strijdig beding is nietig.
De reden hiervoor is dat op dit moment in bepaalde economische sectoren, de mogelijkheid
tot overdracht of verpanding van vorderingsrechten contractueel op grootschalige wijze
wordt uitgesloten. Dit leidt tot economisch ongewenste neveneffecten. Dit wordt versterkt
doordat deze mogelijkheid tot uitsluiting in omringende landen wel al is beperkt.
Om te waarborgen dat de schuldenaar zekerheid heeft en houdt omtrent de vraag aan wie
hij bevrijdend kan betalen, wordt de vormvrijheid van het bestaande mededelingsvereiste
bij cessie en verpanding geconcretiseerd tot een eis van “schriftelijke” mededeling.
(2) Pandrecht op aandelen
3
, Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-IIa 2013
368 – 370 (levering aandelen)
Voor de overdracht van aandelen op naam is vereist een levering krachtens geldige titel
door een beschikkingsbevoegde. Zie art. 3:84 lid 1 BW. Voor de uitgifte en levering van een
aandeel op naam of de levering van een beperkt recht daarop is een daartoe bestemde
notariële akte vereist. Zie art. 2:86/196 lid 1 BW. De wet geeft een opsomming van de
gegevens die de akten van uitgifte en levering moeten vermelden. Zie art. 2:86/196 lid 2
BW.
Door het verlijden van de notariële akte is de levering voltooid en werkt zij van rechtswege
tegenover de vennootschap. De aan het aandeel verbonden rechten kunnen echter eerst
worden uitgeoefend na erkenning door de vennootschap van de rechtshandeling van
levering of nadat de akte aan de vennootschap is betekend. Ook erkenning door de
vennootschap uit eigen beweging is mogelijk. Zie art. 2:86a/196a lid 1 en 2 BW en art.
2:86b/196b BW.
Indien de levering van een aandeel op naam overeenkomstig art. 2:86/196 lid 1 BW heeft
plaatsgevonden zonder dat dit heeft geleid tot een daarop aansluitende wijziging in het
aandeelhoudersregister, kan deze noch aan de NV of BV noch aan anderen die te goeder
trouw de in het aandeelhoudersregister ingeschreven personen als aandeelhouder of
eigenaar van een beperkt recht op een aandeel hebben beschouwd, worden
tegengeworpen. Zie art. 2:86a/196a lid 3 BW.
De situaties die onder lid 3 van art. 2:86a/196a BW kunnen vallen en ook in de
wetsgeschiedenis zijn aangeduid, zijn de volgende: (i) wanneer aan de stemming in de
algemene vergadering gewezen (pseudo-)aandeelhouders hebben deelgenomen
(ongeldigheid van de stemmen of ontbreken van het quorum op grond hiervan kan niet
worden tegengeworpen; de te goeder trouw zijnde vennootschap zal zich tegen vernietiging
van het besluit kunnen verzetten); (ii) bij toepassing van een blokkeringsregeling zijn
(pseudo-)aandeelhouders betrokken die hun aandelen reeds hadden overgedragen; (iii)
(pseudo-)aandeelhouders die nog in het aandeelhoudersregister staan vermeld, worden
meegeteld bij de toepassing van de geschillenregeling, de uitkoopregeling of het
enquêterecht; (iv) een gewezen (pseudo- )aandeelhouder wordt in aanmerking gebracht
voor de uitoefening van een voorkeursrecht bij emissie.
410 – 412 (vestiging pandrecht aandelen)
Voor de vestiging van een recht van vruchtgebruik of een (bezitloos) pandrecht op aandelen
aan toonder gelden dezelfde regels als voor de levering van aandelen aan toonder. Zie art.
3:98 BW, art. 3:236 BW en art. 3:237 BW. De vestiging van vruchtgebruik en pandrecht op
aandelen op naam geschiedt, zowel bij de NV als bij de BV, op dezelfde wijze als de levering
van de aandelen op naam. Zie art. 2:86/196 e.v. BW.
Op eigen aandelen kan geen stem worden uitgebracht, ook niet als de vennootschap of een
dochtermaatschappij een recht van vruchtgebruik of een pandrecht heeft. Vruchtgebruikers
4