Samenvatting – Inleiding Staats- en Bestuursrecht
Gebruikte literatuur:
Probleem 1 – Verbouwing van het Binnenhof:
- A.D. Belinfante & J.L. de Reede, Beginselen van het Nederlandse Staatsrecht, Deventer: Kluwer 2020,
hoofdstuk 1.2, 5.2, 5.7-5.10, 6, 8, 13.4-5.
- Boek Kortmann: “De functies van het staatsrecht” p. 50-53.
- Jurisprudentie: schending legaliteitsbeginsel OER.
Probleem 2 – Gekozen burgemeester is dichtbij
- A.D. Belinfante & J.L. de Reede, Beginselen van het Nederlandse Staatsrecht, Deventer: Kluwer 2020,
hoofdstuk 9.1-11 en 10, hoofdstuk 15.2, 16.9-14.
Probleem 3 – Kopje thee
- D. Belinfante & J.L. de Reede, Beginselen van het Nederlandse Staatsrecht, Deventer: Kluwer 2020,
hoofdstuk 2.4, 14.1-14.7
- Jurisprudentie: EHRM 22 november 2012, nr. 39315/06 (Telegraaf Media v. the Netherlands).
Probleem 4 – Op welke wet kun je je beroepen?
- A.D. Belinfante & J.L. de Reede, Beginselen van het Nederlandse Staatsrecht, Deventer: Kluwer 2020,
hoofdstuk 4, 12.3, 13.7.
- Jurisprudentie: HvJEG 15 juli 1964, ECLI:EU:C:1964:66 (Costa v. ENEL)
- Jurisprudentie: HR 2 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR1797 (Rusttijden)
- Jurisprudentie: HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2928 (Rookverbod)
Probleem 5 – Het Songfestival in Rotterdam
- Barkhuysen e.a., Bestuursrecht in het Awb-tijdperk, Deventer: Kluwer 2018, hoofdstuk 3 en 5.
- Jurisprudentie: Monstertruck Haaksbergen.
- Jurisprudentie: Belangenvereniging Indische buurt.
Probleem 6 – Geen tijd voor bezwaar
- Barkhuysen e.a., Bestuursrecht in het Awb-tijdperk, Deventer: Kluwer 2018, hoofdstuk 14 en 16.5.
- CRvB 10 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:92 (Psychotische episoden).
Probleem 7 – De concept-uitspraak
- Barkhuysen e.a., Bestuursrecht in het Awb-tijdperk, Deventer: Kluwer 2018, hoofdstuk 15 en 16.
Probleem 8A – Bedrogen?
- Barkhuysen e.a., Bestuursrecht in het Awb-tijdperk, Deventer: Kluwer 2018, hoofdstuk 6 (achtergrond)
en 7.
- Jurispudentie: Noord-Nederland 31 augustus 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:4001 (Studielink)
Probleem 8B – Net op tijd
- Barkhuysen e.a., Bestuursrecht in het Awb-tijdperk, Deventer: Kluwer 2018, hoofdstuk 10.
- Jurisprudentie: ABRvS 30 juni 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP4683 (Beginselplicht tot handhaving)
Inhoudsopgave
PROBLEEM 1 – VERBOUWING VAN HET BINNENHOF......................................................................................3
1. HOE VERHOUDEN DE MACHTEN VAN DE TRIAS POLITICA ZICH TEN OPZICHTE VAN ELKAAR IN HET HUIDIGE
NEDERLANDSE STAATSRECHT?....................................................................................................................... 3
2. WAT ZIJN DE UITGANGSPUNTEN/KENMERKEN VAN DE DEMOCRATISCHE RECHTSSTAAT?..........................4
3. WAT ZIJN DE STATEN-GENERAAL (OF: EERSTE EN TWEEDE KAMER) EN HOE WORDEN DEZE GEKOZEN?.......5
4. WELKE ROL SPELEN POLITIEKE PARTIJEN (IN HET KIESSTELSEL) EN WAT ZIJN FRACTIES?..............................6
5. WAT IS DE REGERING EN WAT IS HET KABINET? WELKE PERSONEN ZITTEN ERIN EN WAT ZIJN HUN TAKEN
EN VERANTWOORDELIJKHEDEN?................................................................................................................... 7
1
,6. OP WELKE MANIEREN/MET WELKE MIDDELEN KAN DE TWEEDE KAMER DE MINISTER EN
STAATSSECRETARIS CONTROLEREN? HIERBIJ HEB JE DE GRONDWET EN HET REGLEMENT VAN ORDE VAN DE
TWEEDE KAMER NODIG................................................................................................................................. 8
ARREST: SCHENDING LEGALITEITSBEGINSEL OER..........................................................................................10
PROBLEEM 2 – GEKOZEN BURGEMEESTER IS DICHTBIJ..................................................................................11
1. HOE KOMT EEN NIEUWE WET IN FORMELE ZIN TOT STAND? PROBEER DIT ZO VEEL MOGELIJK IN
CHRONOLOGISCHE VOLGORDE UIT TE WERKEN............................................................................................11
2. WELKE AANPASSINGEN KAN DE TWEEDE KAMER MAKEN AAN EEN WET EN WELKE MOGELIJKHEDEN HEEFT
DE EERSTE KAMER OM DIT TE DOEN? DIT MAG JE OOK AL MEENEMEN ONDER LEERDOEL 1. .......................11
3. HOE VERLOOPT DE WIJZIGING VAN DE GRONDWET?................................................................................15
4. WELKE VORMEN VAN DECENTRALISATIE ZIJN ER?....................................................................................15
5. WELKE ORGANEN ZIJN ER BINNEN EEN GEMEENTE EN HOE VERHOUDEN ZIJ ZICH TOT ELKAAR?...............16
PROBLEEM 3 – KOPJE THEE.......................................................................................................................... 18
1. HOE WERKEN GRONDRECHTEN EN WELKE TYPEN ZIJN ER?.......................................................................18
2. HOE/WAAR WORDEN GRONDRECHTEN BESCHERMD?..............................................................................19
3. MAG DE OVERHEID GRONDRECHTEN AFNEMEN/BEPERKEN?....................................................................20
ARREST: TELEGRAAF MEDIA VS. THE NETHERLANDS.....................................................................................22
4. WELKE ROL SPEELT HET EHRM BIJ DE BESCHERMING VAN GRONDRECHTEN? ...........................................23
PROBLEEM 4 – OP WELKE WET KUN JE JE BEROEPEN?..................................................................................23
1. WAT HOUDT HET TOETSINGSVERBOD IN?................................................................................................23
2. WAARUIT BESTAAT HET RECHT VAN DE EUROPESE UNIE EN HOE WERKT HET DOOR IN DE NATIONALE
RECHTSORDE............................................................................................................................................... 25
ARREST: COSTA V. ENEL............................................................................................................................... 26
ARREST: RUSTTIJDEN................................................................................................................................... 27
3. HOE/WANNEER WERKT HET INTERNATIONALE RECHT DOOR IN DE NATIONALE RECHTSORDE?.................28
ARREST: ROOKVERBOD................................................................................................................................ 30
PROBLEEM 5 – HET SONGFESTIVAL IN ROTTERDAM.....................................................................................32
1. WIE KUNNEN BESLUITEN NEMEN?............................................................................................................ 32
2. WAT IS EEN BESLUIT?............................................................................................................................... 33
3. WELKE SOORTEN BESLUITEN ZIJN ER?....................................................................................................... 35
4. WIE ZIJN BELANGHEBBENDEN?................................................................................................................ 37
5. DE CASUS................................................................................................................................................. 38
ARREST: MONSTERTRUCK HAAKSBERGEN.................................................................................................... 39
ARREST: BELANGENVERENIGING INDISCHE BUURT.......................................................................................40
PROBLEEM 6 – GEEN TIJD VOOR BEZWAAR.................................................................................................. 41
1. WAT IS BEZWAAR EN WELKE FUNCTIES HEEFT HET?..................................................................................41
2. HOE STEL JE BEZWAAR IN EN HOE WORDT HET BEZWAAR BEOORDEELD? ................................................42
3. WAT IS DE TERMIJN VOOR HET MAKEN VAN BEZWAAR? DIT MAG JE OOK MEENEMEN BIJ LEERDOEL 2. LET
EROP DAT JE BIJ DIT LEERDOEL OOK DE UITZONDERINGEN UITWERKT..........................................................43
ARREST: PSYCHOTISCHE EPISODEN............................................................................................................... 43
2
,4. WIE MOETEN ER WORDEN GEHOORD BIJ HET NEMEN VAN EEN BESLISSING OP BEZWAAR? OOK DIT
LEERDOEL MAG JE AL UITWERKEN ONDER LEERDOEL 2. JE HOEFT HIER NIET DE GEHELE HOORPROCEDURE UIT
TE WERKEN.................................................................................................................................................. 44
5. OP WELKE TERMIJN MOET HET BESTUURSORGAAN OP HET BEZWAAR BESLISSEN? OOK DIT LEERDOEL
MAG JE MEENEMEN ALS ONDERDEEL VAN LEERDOEL 2 ALS DAT PRETTIGER WERKT.....................................45
6. OP WELKE ANDERE MANIER KAN EEN BURGER EEN BESLUIT VOORLEGGEN AAN EEN BESTUURSORGAAN,
NAAST DE BEZWAARPROCEDURE? .............................................................................................................. 45
7. VIA WELK RECHTSMIDDEL IS HET MOGELIJK OM OP KORTE TERMIJN EEN VOORLOPIGE BESLISSING VAN DE
RECHTER AF TE DWINGEN?.......................................................................................................................... 46
PROBLEEM 7 – DE CONCEPT UITSPRAAK....................................................................................................... 47
1. WAAR DIEN JE WANNEER BEROEP IN TE STELLEN EN WAAR DIEN JE HOGER BEROEP IN TE STELLEN? BIJ DIT
LEERDOEL LIGT DE NADRUK OP ALGEMENE BESTUURSRECHTSPRAAK...........................................................47
2. WELKE KENMERKEN HEEFT HET BEROEP BIJ DE BESTUURSRECHTER?........................................................50
3. WAT MOET EEN RECHTER DOEN ALS HET BEROEPSCHRIFT DOOR EEN ANDERE RECHTER MOET WORDEN
BEHANDELD?............................................................................................................................................... 51
4. WELKE UITSPRAAKMOGELIJKHEDEN HEEFT DE BESTUURSRECHTER?.........................................................51
PROBLEEM 8A – BEDROGEN?....................................................................................................................... 52
1. WAT ZIJN DE BEGINSELEN VAN BEHOORLIJK BESTUUR? WERK HIERBIJ HET BEGINSEL DAT BIJ DE
VOORBESPREKING 8A NAAR VOREN KOMT EXTRA UITGEBREID UIT..............................................................52
JURISPRUDENTIE: STUDIELINK...................................................................................................................... 56
PROBLEEM 8B – NET OP TIJD........................................................................................................................ 57
1. WELKE MIDDELEN STAAN BESTUURSORGANEN TER BESCHIKKING BIJ DE HANDHAVING TEGEN
OVERTREDINGEN?....................................................................................................................................... 57
2. IS EEN BESTUURSORGAAN VERPLICHT OM OP TE TREDEN TEGEN EEN OVERTREDING?..............................58
JURISPRUDENTIE: BEGINSELPLICHT TOT HANDHAVING.................................................................................59
Probleem 1 – Verbouwing van het Binnenhof
ô Staatsrecht
Literatuur:
- Boek Belinfante & De Reede: hoofdstuk 1.2, 5.2, 5.7-5.10, 6, 8, 13.4-5.
- Boek Kortmann: pagina 50-53.
- Jurisprudentie: schending legaliteitsbeginsel OER.
1. Hoe verhouden de machten van de trias politica zich ten opzichte van elkaar in het huidige
Nederlandse staatsrecht?
A.D. Belinfante & J.L. de Reede, Beginselen van het Nederlandse Staatsrecht, Deventer: Kluwer 2020,
hoofdstuk 1.2
Montesquieu (1689-1755)
Trias politica = machtenscheiding, waarbij de staatsmacht gespreid wordt over verschillende organen, die ieder
een deel van die macht uitoefenen en elkaar wederzijds controleren en in evenwicht houden.
- 3 organen, die ieder een eigen functie uitoefenen:
o Regering + Parlement/Staten-Generaal = wetgevende macht maakt de wetten
o Regering = Uitvoerende macht voert de wetten uit
Regering voert ook de ‘zelfstandige taak’ uit, namelijk het maken van beslissingen
waarover de wet niets zegt.
o Rechterlijke macht = controleert of de uitvoerende macht zich aan de wet heeft gehouden
Vernietigen de besluiten van de uitvoerende macht als deze zich niet aan de wet
heeft gehouden.
- De 3 organen staan niet los van elkaar en zijn afhankelijk van elkaar:
3
, o Vaststelling van wetten taak van regering en parlement samen
o Bestuur taak van regering, maar onder voortdurende controle van het parlement
Territoriale splitsing = niet een centrale overheid heeft alle bestuursbevoegdheid, maar men verleent een deel
van die bevoegdheid aan regionale overheden (bijv. gemeenten of provincies), ook wel decentralisatie
genoemd.
- Stelsel van een federale staat/bondstaat = deelstaten hebben eigen grondwettelijk gegarandeerde
bevoegdheden waar federale organen niet in mogen treden. geeft evenwicht tussen centrale en
regionale organen.
o Van toepassing in: Verenigde Staten van Amerika, Zwitserland en de Duitse Bondsrepubliek.
- Stelsel van gedecentraliseerde eenheidsstaat = verlenen van vrij vergaande bevoegdheden (bijv.
uitkeringen) aan gemeentelijke en provinciale organen, waarbij echter geen terreinen principieel
uitgesloten zijn van centrale bemoeienis. De macht wordt hier ook verdeeld tussen centrale en
regionale overheden.
o Van toepassing in: Nederland
Functie machtenscheiding:
- Om een dreigende dictatuur tegen te gaan zonder machtenscheiding zou één iemand alle macht
hebben.
Checks and balances = de verschillende organen waarover het gezag/macht verdeeld is, houden elkaar in
evenwicht.
- De centrale overheid bestaat uit een samenstel van organen, die ieder een deel van de overheidstaak
uitoefenen, en die elkaar dus nodig hebben om te regeren.
- Ieder orgaan moet rekening houden met de mening van de andere organen en andere mensen, en
soms moet een orgaan zelfs verantwoording afleggen bij de andere organen.
De rechterlijke macht
- Art. 116 lid 1 Gw: bepaalt dat de wet de gerechten aanwijst die tot de rechterlijke macht behoren.
- Deze gerechten staan beschreven in art. 2 RO (rechterlijke organisatie) Rechterlijke macht = de
rechtbanken, de gerechtshoven en de Hoge Raad.
- De rechterlijke macht moet onafhankelijk van de regering en het parlement zijn om onpartijdig te
kunnen beslissen over de zaken die aan hen worden voorgelegd.
- Voor de rechter is er geen ander gezag dan het recht.
- Betekenis ‘benoeming voor het leven’ (art. 117 lid 2 en 3 Gw).
2. Wat zijn de uitgangspunten/kenmerken van de democratische rechtsstaat?
Boek Kortmann: “De functies van het staatsrecht’ p. 50-53.
Democratie: een staatsvorm met als uitgangspunt ‘de gelijkwaardigheid van mensen’, zowel wat betreft hun
invloed op het staatsbestuur als wat betreft hun bescherming tegen de staat.
- Het volk heeft alle gezag binnen de samenleving
- De burgers bepalen door middel van geheime en openbare verkiezingen wie hen vertegenwoordigt en
bepalen daarmee indirect hun eigen regels.
Rechtstaat: Heeft betrekking op de grenzen die gesteld zijn aan het optreden van de overheid om de burger te
beschermen
- Totalitaire staat: Geen grens aan overheidsinterventie de overheid mag zich overal mee bemoeien
- Politiestaat: de overheid treed per geval, afhankelijk van de omstandigheden, naar eigen
goeddunken/wanneer het hen uitkomt op Willekeurig optreden.
6 elementen van een democratische rechtsstaat:
1. Het legaliteitsbeginsel: De overheid moet optreden volgens algemene regels vastgelegd in de wet.
- Oftewel: elk overheidsoptreden moet berusten op een (Grond)wet.
o Verantwoordingsplicht
2. De regel moet vooraf gaan aan het overheidsoptreden: art. 16 Gw, art. 1 Sr.
- Belastende voorschriften kunnen geen terugwerkende kracht hebben.
4
, 3. Scheiding van regelgevende en uitvoerende macht
4. Het democratie principe: wetgeving moet tot stand komen door de kiezers zelf of (mede) door een
volksvertegenwoordiging die gekozen is door de burgers.
5. De rechterlijke macht moet onafhankelijk zijn (toegang tot afhankelijke rechter)
6. Klassieke grondrechten (vrijheidsrechten): het meest inhoudelijke element. Deze beschermen privé-
sferen tegen overheidsbemoeienis (bescherming tegen een totalitaire staat).
7. Verantwoordingsplicht
- Politieke verantwoordingsplicht
- Ambtelijke ondergeschiktheid
- Bestuurlijk toezicht, preventief toezicht en repressief toezicht
- Beroep en (burgerlijke) rechter
- Rechterlijke toetsing van wetgeving
- Strafrechtelijke verantwoordelijkheid
Materiële waarborgen
Staat erkent dat particuliere instellingen een staatvrije sfeer hebben
Optreden van het bestuur
Een orgaan mag niet zijn eigen bevoegdheid omschrijven
Geschillen tussen de burger en de staat moeten opgelost worden door een onpartijdige en onafhankelijke
rechter.
3. Wat zijn de Staten-Generaal (OF: Eerste en Tweede kamer) en hoe worden deze gekozen?
A.D. Belinfante & J.L. de Reede, Beginselen van het Nederlandse Staatsrecht, Deventer: Kluwer 2020, H6
Staten-Generaal
Staten-Generaal = Eerste + Tweede kamer (art. 50 Gw)
- Tweekamerstelsel
- Beide Kamers vertegenwoordigen volgens art. 50 Gw het gehele Nederlandse volk.
- Beide kamers benoemen een voorzitter uit de leden (art. 61 lid 1 Gw) en een griffier (art. 61 lid 2 Gw).
- Om lid te worden van de Staten-Generaal moet je Nederlander zijn, minstens 18 jaar en niet
uitgesloten zijn van het kiesrecht (art. 56 Gw).
- Parlementaire onschendbaarheid = leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen
mogen niet vervolgd worden voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of schriftelijk hebben
overlegd. Ook als die uitlating een strafbaar feit oplevert (bijv. een belediging), kunnen zij niet ter zake
voor de rechter worden vervolgd (art. 71 Gw).
- Art. 57a Gw Een lid van de Staten-Generaal kan tijdelijk vervangen worden wegens zwangerschap
en bevalling, alsmede wegens ziekte.
Provinciale staten = vertegenwoordigers van de provincies
Eerste Kamer
Eerste Kamer gekozen door de leden van provinciale staten (= getrapte verkiezing). (art. 55 Gw)
- Heeft, ondanks dat de leden gekozen zijn door de leden van provinciale staten, niet het karakter van
een vertegenwoordiging van de provinciale opvattingen.
- Bestaat uit 75 leden (art. 51 Gw)
- Evenredige vertegenwoordiging (art. 53 lid 1 Gw)
- Een extra ‘check’/controle in het wetgevingsproces.
- Kan als ‘kamer van revisie’ nog eens goed overwegen wat de Tweede Kamer besloten heeft.
- Opsporen van fouten in wetsvoorstellen.
- Aandacht vragen voor de effecten van amendementen die in de Tweede Kamer zijn aangenomen.
- Reglement van orde = een besluit van de kamer zelf.
- Art. 55 Gw verkiezing wordt gehouden binnen 3 maanden na de verkiezing van de leden van
provinciale staten
- Vergaderen 1 dag in de week
- Maken minder gebruik van moties en schriftelijke vragen
- Geen mondeling vragenuur
5
, - Heeft een corrigerende rol na de Tweede kamer
Tweede Kamer
Tweede Kamer rechtstreeks gekozen. (art. 54 Gw)
- Bestaat uit 150 leden (art. 51 lid 2 Gw)
- Leden worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders van minimaal 18 jaar. (art. 54 Gw)
- Leden worden voor 4 jaar gekozen zij treden tegelijk af en zijn direct herkiesbaar.
- Troonrede: Op Prinsjesdag (derde dinsdag van september) wordt door of namens de Koning in de
verenigde vergadering een uiteenzetting gegeven van het door de regering te voeren beleid (art. 65
Gw).
- Begroting: de Kamers beginnen vervolgens aan de behandeling van de op Prinsjesdag ingediende
voorstellen voor de begroting voor het volgende jaar (art. 105 lid 2 Gw).
- Reglement van orde = een besluit van de Kamer zelf (art. 72 Gw)
o De Kamer kan te allen tijde besluiten van het reglement af te wijken, mits geen van de leden
zich daartegen verzet en het besluit niet in strijd is met het Statuut, de Grondwet, of een
andere wet (art. 154 RvO TK).
- Ministers en staatssecretarissen hebben toegang tot de vergaderingen en het recht om aan de
beraadslagingen deel te nemen, maar zij hebben geen stemrecht (art. 69 Gw).
- Art. 63 Gw lidmaatschap van de Tweede Kamer is een fulltime baan. De leden ontvangen een door
de wet te regelen geldelijke voorziening en pensioen.
- Verkiesbaarheid art. 56 Gw: Nederlander, minstens 18 jaar en men mag niet uitgesloten zijn van
het kiesrecht volgens art. 54 Gw en het daarop gebaseerde art. 28 Sr.
Actief kiesrecht = Nederlanders van minimaal 18 jaar (art. 54 Gw).
Algemeen kiesrecht essentieel element in het stelsel van ‘checks and balances’, omdat het de controle
doorbreekt van deskundigen op elkaar door de invoering van een meer algemeen gezichtspunt bij de bepaling
van het regeringsbeleid.
4. Welke rol spelen politieke partijen (in het kiesstelsel) en wat zijn fracties?
A.D. Belinfante & J.L. de Reede, Beginselen van het Nederlandse Staatsrecht, Deventer: Kluwer 2020, hoofdstuk
6
Kiesstelsels
Meerderheidskiesstelsel = een kandidaat wordt bij meerderheid gekozen.
- Relatieve meerderheid = de kandidaat die meeste stemmen krijgt, is gekozen.
- Absolute meerderheid = de kandidaat die de meeste zetels krijgt, is gekozen?
Evenredige vertegenwoordiging = alle partijen krijgen een aantal zetels toegekend naar rato van hun aanhang.
- Eerste verdeling Het aantal stemmen wordt door de kiesdeler (totaal aantal stemmen : het aantal
zetsels) gedeeld.
o Art. P 7 Kieswet: restzetels, worden toegewezen aan de lijsten die na toewijzing van de zetel
het grootste gemiddelde aantal stemmen per toegewezen zetel hebben.
- Tweede verdeling Er wordt bepaald hoeveel van de zetels die zijn toegewezen toekomen aan elk
van de 20 lijsten van de partij. Dit gebeurt m.b.v. de groepskiesdeler (het aantal op de lijstengroep
uitgebrachte stemmen : het aantal toegekende zetels per lijst).
- Derde verdeling Kiezers brengen hun stem uit op een kandidaat van de lijst. Eerst op basis van
voorkeursstemmen (art. P 15 Kieswet), daarna geldt de lijstvolgorde.
Het Nederlandse stelsel van evenredige vertegenwoordiging wordt gekenmerkt door politieke partijen.
Fractie = Groepen van partijgenoten in een vertegenwoordigend orgaan dat eensgezind stemt en dus dezelfde
opvattingen heeft.
- De leden van de Tweede Kamer die door het centraal stembureau op dezelfde lijst gekozen zijn
verklaard, worden volgens het reglement van orde van de Tweede Kamer (RvO TK) als een ‘fractie’
beschouwd.
De rol van politieke partijen en fracties:
6