Samenvatting Sanctierecht
College 1
Voorbereiding maandag 4 januari 2021, hoofdstuk 1
1.1 Inleiding
Belangrijk om in te zien is dat de volgende twee zaken beide een oogmerk van generale preventie
hebben. Bestraffing wordt beoogd om anderen te weerhouden van het plegen van stafbare feiten.
• Eerste vonnis tegen Balthasar Gerards op 14 juli 1584 (om het leven brengen van Prins van
Oranje).
o Lijfstraf waarbij leed wordt aangedaan en zijn hoofd wordt afgehakt.
• Op 15 april 2003 wijst de Rechtbank Amsterdam vonnis in een ander geruchtmakende zaak
met politiek oogmerk.
o Hier werd rekening gehouden met de geschokte rechtsorde, de brute wijze van
ombrengen, de inbreuk op het democratisch proces en de generaal-preventieve
werking van de straf – 18 jaar gevangenisstraf.
Tevens is van belang dat de wreedheid van het vonnis in 1584 wij niet meer kennen. Ook het
voorwerp van bestraffing is veranderd. In 1584 was het lichaam van de dader het voorwerp en nu
kennen wij de vrijheid van de dader als voorwerp. Ook kenden ze vroeger een heel uitgebreid
schrijven van de wijze waarop een vonnis moest worden uitgevoerd, en nu kennen wij alleen een
richtsnoer. Ook was het vroeger van belang dat de straffen zoveel mogelijk bekend werden, terwijl
men nu achter gesloten deuren zijn straf uitzit.
Voor een goed begrip van ons huidige sanctiestelsel dient te worden teruggegaan naar de tweede
helft van de achttiende eeuw, waarin nieuwe denkbeelden opkwamen, de Verlichting. De burger
kwam meer centraal te staan en het verzet groeide tegen nodeloos wrede strafpraktijken van het
Ancien Régime.
1.2. Ontwikkeling van het sanctiestelsel vanaf 1800
• Cesare Beccaria
o ‘Over misdaden en straffen’: verzet tegen willekeur en wreedheid van straffen van het
Ancien Régime (schavotcultuur).
▪ Het dode en gemartelde lichaam werd ter afschrikking publiekelijk
tentoongesteld op galgenvelden.
o Door een gebrek aan straftoemetingsregels had de rechter een grote mate van vrijheid
van de straf te bepalen.
o Beccaria wilde een strafrechtspleging gebaseerd op rationele beginselen, zoals het
gelijkheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel, proportionaliteit en subsidiariteit waarbij de
wetgever de op te leggen straffen al moest hebben bepaald. Minder vrijheid voor de
rechter.
• ‘Crimineel Wetboek voor het Koninkrijk Holland’ kwam in 1809 tot stand.
o De NL-wetgever vertrouwde in de wijze waarop de rechter gebruik maakt van zijn
discretionaire bevoegdheid. Er was dus een straftoemetingsvrijheid, maar wel met
beperkingen.
o Het bevatte vier schavotstraffen en een gevangenisstraf van een bepaalde duur (ten
hoogste 20 jaar). Ook nog verbanning, geldboete, verklaring van eerloosheid,
verklaring van onbekwaamheid en de vervallenverklaring van ambten, posten of
bedieningen.
• In 1811 kwam de Franse Code Penal in Nederland. Het was een ‘teruggang’.
o Straftoemetingsvrijheid beperkter;
o De strafsoort was in de regel per delict bepaald, tenzij strafverminderingsgrond;
o Doodstraf bleef gehandhaafd.
o Kende ook tuchthuisstraffen, dwangarbeid (levenslang/tijdelijk) en het weg-voeren naar
een oord van ballingschap.
▪ In 1813 werden wel al de algemene verbeurdverklaring, het bijzonder
politietoezicht en de levenslange dwangarbeid afgeschaft.
o In 1860 is de laatste terdoodveroordeelde opgehangen.
o In 1870 is de doodstraf afgeschaft en ging men levenslange tuchthuisstraffen opleggen.
1
, o Code Pénal van kracht geweest tot 1886.
• 1886: huidig Wetboek van Strafrecht
o Hoe het nu is, komt door de civilisatie – groeiende weerstand tegen lijfstraffen en de
publieke voltrekking daarvan.
▪ Vrijheidsstraffen werden belangrijker.
▪
1.3. Vrijheidsbeneming als straf
Het Crimineel Wetboek en de Code Pénal kenden deze strafvorm al.
• In tuchthuizen was vrijheidsbeneming eerder een middel dan doel.
o Howard gaf ook aan: tuchthuizen zijn een universiteit voor criminelen. Ze geven
gewoonten aan elkaar door.
• Er ontwikkelde zich een ‘stelsel van eenzame opsluiting’.
o Eenzame opsluiting goed voor zelfinzicht en inkeer van de gedetineerde.
o Bezoek en communicatie binnen de inrichting waren uitgesloten en zelfs luchten
geschiedde in eenzaamheid.
o De eenzame opsluiting werd ook wel gezien als bestraffing en een radicale illustratie
van het miskennen van het sociale karakter van de mens.
• Auburn-stelsel: gedetineerden zaten in de nacht afgezonderd en overdag aten, werkten en
luchtten ze samen. Eenzame opsluiting in het geheel was volgens de bedenkers inhumaan.
o Wel gold een zwijgplicht. Vorm van communicatie, ook het uitwisselen van blikken, was
verboden.
• Ierse/progressieve gevangenisstelsel: moderner en ging uit van een puntensysteem. Er waren
gradaties van vrijheid. Eerst een aantal maanden eenzame opsluiting, waarna geplaatst in een
regime waarin hij overdag arbeid verrichtte. Ook een tussenstadium kon gelden: gedetineerden
konden hier wennen aan vrijheid. Bij goede doorloop van deze fase, werd de gedetineerde
voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
• Cellulaire stelsel: voordeel zou hebben dat het de criminele besmetting als gevolg van de tul in
gemeenschap kon voorkomen en de veroordeelde zelf tot inkeer zou kunnen brengen.
o In de loop van de 19e eeuw steeds minder in gemeenschap.
1.4. Het sanctiestelsel van het Wetboek van Strafrecht in 1881
Het sanctiestelsel kent 5 karakteristieken, namelijk: (1) relatief mild, (2) overzichtelijk, (3) met een
centrale rol voor de vrijheidsstraf, (4) een nadruk op straffen en niet op maatregelen en (5) een
belangrijke rol voor de strafrechter, onder meer tot uitdrukking komend in straftoemetingsvrijheid.
• Relatief mild
o Sober sanctiestelsel, ontdaan van het verleden, zoals de lijfstraffen.
▪ Beperkt aantal straffen, omdat sommige straffen niet in beschaafd land horen.
o Sloot aan bij ons gematigd strafrechtelijk klimaat.
o Modderman zei: geen doodstraf nodig, want we hebben ook de levenslange
gevangenisstraf en daarmee werd al de proportionaliteit uit het oog verloren.
• Overzichtelijk
o Door beperken van straffen, kon de onderlinge vergelijkbaarheid ook worden verbeterd.
▪ Van belang voor de goede verhouding tussen de opgelegde straf en de ernst
van het feit.
o Slechts drie hoofdstraffen: gevangenisstraf, hechtenis en geldboete.
▪ Hoofdstraffen niet te combineren.
▪ Wel bijkomende straffen mogelijk, bijvoorbeeld ontzetting van bepaalde
rechten, verbeurdverklaring, plaatsing in een rijkswerkinrichting en
openbaarmaking uitspraak.
• De vrijheidsstraf als centrale straf
o Sinds 1881 centraal en hing samen met het geloof in de cellulaire tenuitvoerlegging.
▪ Wel wordt gevaar gezien door Modderman in meer dan 5 jaar opsluiting. Maar
de 5 jarige opsluiting was voorgeschreven.
o Zwaarste straf was de levenslange gevangenisstraf.
▪ Modderman was hier tegen, maar doogde het met ‘bloedend hart’
o De oplegging van geldboetes bij misdrijven van enige importantie werd ontmoedigd
door te lage boetemaxima te stellen.
o Voorwaardelijke invrijheidsstelling kon in beginsel pas na het uitzitten van driekwart van
de straf.
2
, • Eensporig: de straf (een nadruk op straffen en niet op maatregelen)
o Het was een strafstelsel en alleen een psychiatrisch ziekenhuis was opgenomen als
maatregel. Het werd praktisch geacht de rechter de bevoegdheid te geven de plaatsing
te gelasten.
• Belangrijke rol strafrechter
o De rechter kreeg in 1881 een grotere straftoemetingsvrijheid, maar toch werd de rechter
wel tot oplegging van een vrijheidsstraf gedwongen.
o Vertrouwen in rechterlijk oordeel door middel van de straftoemetingsvrijheid is een pijler
van het sanctiestelsel van 1881.
1.5. Theoretische achtergronden
• Klassieke strafrechtvaardigingstheorieën
o Beccaria en de rationele grondslag voor het straffen.
▪ Vrijheid van het individu voorop, waarbij burgers een deel van de vrijheid
inleverden om beschermd te worden door de overheid.
o Doel: dader beletten zijn medeburgers door strafbare feiten verder te benadelen en de
medeburgers ervan af te schrikken hetzelfde te doen als de dader → preventie.
▪ Relatieve theorie: grondslag van en de rechtvaardiging voor het straffen
worden gezocht in het te verwachten toekomstig effect ervan.
• Straf als middel!
• Utilistisch: Jeremy Bentham.
▪ Absolute theorie: de grondslag van en de rechtvaardiging voor het straffen
worden gezocht in het vergelden van schuld. Er wordt hier gestraft, omdat er
misdaan is.
• Kantiaan: Immanuel Kant en de categorisch imperatief.
o Straf dient als uitdrukking van de rechtvaardigheid op de
misdaad te volgen. De strafmaat dient te worden afgestemd op
de ernst van de daad en nietop de gevolgen.
• Neoklassieke strafrechtvaardigingstheorie
o De strafmaat wordt bepaald aan de hand van de proportionele schuldvergelding. Er
mag niet meer leed worden toegevoegd dan verantwoord is in het licht van de ernst van
het feit en de schuld van de dader.
• De Moderne Richting (eind 19e eeuw)
o Voortrekkers: Von Liszt, Prins en Van Hamel.
o Verschil met klassieke theorie:
▪ Geen sociaal contract meer, maar juist noodzakelijkheid om samenleving te
beschermen.
▪ Mens maakt geen rationele afweging uit vrije wil om al dan niet een strafbaar
feit te begaan, maar juist een wetenschappelijke benadering.
• Geneeskunst, biologie en sociologie zijn het antwoord waarom een
misdrijf wordt begaan. Kijken naar de persoonlijke omstandigheden.
Mens centraal.
o Grondleggers voor de klassieke beginselen als het legaliteitsbeginsel, proportionele
vergeldingsbeginsel minder vanzelfsprekend.
o Beschermt het collectief tegen gevaarlijk geachte personen en bij de straf staan de
persoon en de omstandigheden centraal. De straf is hier een primair instrument van
sociale controle en niet een morele reactie op verwijtbaar onrecht.
▪ Maakte ook een verschil tussen gelegenheids- (externe invloeden) en
gewoontemisdadigers (interne invloeden).
1.6. Ontwikkeling van het sanctiestelsel vanaf 1900
De moderne richting is van invloed geweest op herzieningen en heeft gezorgd voor een theoretisch
fundament.
• Introductie bijzonder sanctiestelsel voor jeugdigen (1905)
o Ging om verbetering van het gedrag voor een pedagogisch oogmerk centraal te stellen.
• Invoering van de voorwaardelijke veroordeling in het volwassenenstrafrecht (1915)
o Tenuitvoerlegging van een ineffectief korte vrijheidsstraf werd voorkomen en in plaats
daarvan werden bijzondere voorwaarden gesteld die werden afgestemd op de
persoonlijke omstandigheden van de dader.
3
, • Toepassingsgebied van de voorwaardelijke invrijheidsstelling uitgebreid. Afgestemd op de
voorwaardelijke veroordeling.
o Reclassering kreeg een rol bij het toezicht op de naleving bijzondere voorwaarden.
▪ Vanaf 1925 ook een wettelijke taak voor de Reclassering:
voorlichtingsrapportage.
• Invoering van een tweede spoor (maatregel) naast het eerste spoor (straf)
o 1925 en 1928: psychopatenwetten waarbij terbeschikkingstelling van de regering (tbr)
werd ingevoerd. Ter beveiliging van de samenleving onder dwang opnemen van een
persoon.
▪ Persoonsgerichte behandeling.
Wat ook nieuw was in de twintigste eeuw, was de komst van de speciale preventie (deels vorm van
heropvoeding), waarbij straffen in de regel milder waren.
In 1953 kwam de Beginselenwet gevangeniswezen, waarbij het streven naar een synthese tussen
cellulaire tul en gemeenschap en het mede in dienst stellen van de tul van de gevangenisstraf van de
voorbereiding van de terugkeer van de gedetineerde in de samenleving.
• Utrechtse school van Kelk: bijdragen aan een totstandkoming van een apart klachtrecht voor
gedetineerden.
• Groningse school van Knigge: straffen is in wezen vergelden.
o Nijmegen en Jonkers: grond van bestraffing is gelegen in de vergelding van het onrecht
en de schuld. Vergelding is een noodzakelijke, maar nog niet voldoende grond voor
straf. Ook moet er wel sprake zijn van een strafdoel dat wordt nagestreefd. Volgens
Jonkers de volgende:
▪ Norminprenting
▪ Beveiliging
▪ Resocialisatie
▪ Voorkomen van eigenrichting
▪ Conflictoplossing
o Dit kan volgens Jonkers ook weer op drie niveaus:
▪ Het niveau van de wetgever: richten op de strafdoeleinden van het
bekrachtigen van de norm en de generale preventie.
▪ Het niveau van de strafoplegger: Normhandhaving, het waarmaken van de
wettelijke strafdreiging en het dempen van onrust.
▪ Het niveau van de uitvoerende instantie van de straf: het waarmaken van de
door de rechter opgelegde straf, en resocialisatie.
In hoeverre gelden de vijf karakteristieken in 2021 nog?
(1) Relatief mild
a. De mogelijkheid voor de rechter om mildere straffen op te leggen dan de vrijheidsstraf
is toegenomen. Ook de werkstraf en de voorwaardelijke veroordeling spelen hier een
rol.
b. Het kent een milder karakter dan 1881, maar we kennen nog steeds ingrijpende
sancties.
(2) Overzichtelijk
a. Het beperkt aantal straffen in 1881 bracht overzichtelijkheid met zich mee. Het aantal
is echter zeer uitgebreid. Het sanctiepalet is ook zodanig veranderd.
b. Straffen zijn minder goed te vergelijken.
c. 1881 was hoofdstraffen niet cumuleren en nu is het dan ze wel kunnen cumuleren.
Bijkomende straffen kunnen ook in 2021 zelfstandig worden opgelegd.
(3) Vrijheidsstraf centraal
a. Vrijheidsstraf heeft in de twintigste eeuw de centrale positie af moeten staan.
b. Geldboetes en de voorwaardelijke veroordeling zijn geïntroduceerd.
c. Taakstraf heeft ook voor de afketsing gezorgd.
d. Ook de mogelijkheid voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld heeft bijgedragen.
Denk bijvoorbeeld aan de Penitentiaire beginselenwet.
i. Het onderscheid tussen voorwaardelijke veroordeling en voorwaardelijke
invrijheidsstelling is onduidelijk geworden!
4