Oefententamen Neuro- en revalidatiepsychologie met
antwoorden
VRAAG 1. In het paper van Velikonja (2013) worden 2 globale soorten van coping-strategieën
onderscheiden. Welke zijn dat? Geef van beide coping-strategieën 2 voorbeelden. (hint: besproken
als losse opdracht halverwege Hoorcollege 2)
Velikonja, D., Warriner, E. M., Coulson, S., & Brum, C. (2013). The relationship between coping styles and
affective/behavioural symptoms among individuals with an acquired brain injury. Brain injury, 27(2), 158–168.
1. De approach coping style mensen zoeken professionele hulp of iemand is actief betrokken
in het revalidatieproces.
2. De avoidant coping style mensen zoeken afleiding of ze negeren het gehele probleem.
Vraag 2. Een patiënt met hersenletsel loopt regelmatig tegen de deurpost aan. Volgens het
ruitmodel van Van Cranenburgh moeten we eerst proberen te identificeren of het een stoornis
betreft in de primaire, secundaire of tertiaire schors. Welke schors (primair / secundair / tertiair) is
waarschijnlijk NIET aangedaan in dit voorbeeld? Leg uit.
De secundaire schors is waarschijnlijk niet aangedaan omdat daar de sensorische informatie daar
wordt verwerkt. Het is waarschijnlijker dat de primaire schors (het ontvangen van sensorische
informatie) of de tertiaire schors (het interpreteren van alle sensorische informatie) is aangedaan.
Vraag 3: In Week 1 werden view rouwtaken besproken, aan de hand van het paper van Ponds.
Beschrijf 2 van deze rouwtaken naar keuze.
Ponds, R., & Stapert, S. (2010). Grenzen aan neuropsychologische behandeling. In: Neuropsychologische
behandeling, Ponds, R., van Heugten, C., Fasotti, L., Wekking, E. (Eds.). Amsterdam: Boom (Hfd 4, pp. 77-88).
1. Aanvaarden van de realiteit
2. Ervaren van pijn en verdriet
3. Aanpassen aan een nieuw leven
4. De draad weer oppakken
Vraag 4: in het paper van Kleynen (2014) werden veelbelovende resultaten geboekt met analogie
learning, bij een drietal patiënten. Er was sprake van verbeterde loopvaardigheid (althans, bij 2 uit
3). Maar er was een onverwacht nadeel aan de methode. Welke?
Kleynen, M,, Wilson, M.R., Jie, L.-J., Te Lintel Hekkert, F., Goodwin, V.A., & Braun, S.M. (2014). Exploring the
utility of analogies in motor learning after stroke: A feasibility study. International Journal of Rehabilitation
Research, 37, 277–280.
Een nadeel is dat de patiënten het cognitief zwaar vonden om de analogie te behouden tijdens het
lopen. het was cognitief toch zwaar voor de patiënten. Dit zou je niet verwachten bij analogie
leren.
, VRAAG 5. In het paper van Polli et al. (2017) werd gebruik gemaakt van Motor Imagery in de
training van functieherstel van de bovenste ledemaat. Zoals je hebt kunnen lezen bestaan er
verschillende manieren om de motor imagery te stimuleren. Polli maakte onder andere gebruik
van een Impliciete Motor Imagery-taak (IMI). Leg uit hoe een dergelijke taak werkt. Bespreek de
belangrijkste afhankelijke en onafhankelijke variabele. Waarom wordt deze taak eigenlijk impliciet
genoemd en niet expliciet?
Polli, A., Moseley, G. L., Gioia, E., Beames, T., Baba, A., Agostini, M., et al. (2017). Graded motor imagery for
patients with stroke: a non-randomized controlled trial of a new approach. European Journal of Physiotherapy
and Rehabilitation Medicine, 53, 14–23.
Hoe werkt IMI 2 afbeeldingen worden gedraaid en de patiënt moet aangeven of het in
spiegelbeeld is of niet.
De belangrijkste afhankelijke variabele is de reactietijd en het aantal fouten. De belangrijkste
onafhankelijke variabele is de rotatiehoek.
Waarom wordt deze taak eigenlijk impliciet genoemd en niet expliciet? Bij deze taak moet je zelf
nadenken, dus de persoon moet zelf iets voorstellen wat niet te maken heeft met bewegen maar
met een oriëntatie. Het idee is wel dat je zelf de beweging maakt van de rotatie. De patiënt hoeft niet
zelf iets uit te voeren. Ook wordt er geen verbale informatie gegeven aan de patiënt om een
beweging voor te stellen.
Een beweging voorstellen waar om wordt gevraagd is wel expliciet.
VRAAG 6. Het is bekend dat CVA-patiënten met een neglect in het linker visuele veld minder snel
en minder goed herstellen dan patiënten met een neglect in het rechter visuele veld. Leg uit hoe
dit verschil wordt verklaard door de functionele competitie tussen de hemisferen.
Mensen met een neglect rechts (rechter visuele veld, linker hemisfeer) herstellen heel snel. Mensen
met een neglect links (linker visuele veld, rechter hemisfeer) herstellen heel slecht.
Het rechter visuele veld ziet het hele visuele veld. Er zijn twee systemen hiervoor in allebei de
hemisferen 1. Als er eentje wegvalt, blijft er nog eentje over. In de acute fase zal er een effect zijn van
het wegvallen van een deel. Maar het netwerk in de linker hemisfeer kan de sturing over het hele
visuele veld goed overnemen.
HIERONDER EEN AANTAL VRAGEN DIE MIN OF MEER LETTERLIJK UIT DE OPDRACHTEN AFKOMSTIG
WAREN, EN DUS WAARSCHIJNLIJK BEKEND VOORKOMEN
VRAAG 1. In het paper van Jenkinson et al. (2011) worden veschillende verklaringsmechanismes
besproken van anosognosie, met de nadruk op de theorie van motor control. Ze benadrukken het
belang van ‘intention to move’/ Wat wordt hiermee bedoeld?
Jenkinson P.M. , Preston C. , & Ellis S.J. (2011). Unawareness after stroke: A review and practical guide to
understanding, assessing, and managing anosognosia for hemiplegia. Journal of Clinical and Experimental
Neuropsychology, 33(10), 1079–1093. NB. Overslaan ‘neuroanatomy of anosognosia’ (p. 1082).
Mensen worden zich bewust van een beweging door de ‘voorspelde sensorische informatie’ die ze
voorafgaand aan de beweging maken en niet door de ‘daadwerkelijke sensorische informatie’ die ze